ECLI:NL:GHAMS:2022:3130

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
23-000906-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van feitelijke leiding aan het medeplegen van onjuiste aangiften en valsheid in geschrifte door een administratiekantoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, was feitelijk leidinggevende van een administratiekantoor waar valse facturen werden opgemaakt en onjuiste aangiften loonheffing werden ingediend. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De zaak kwam aan het licht na een boekenonderzoek door de Belastingdienst, dat volgde op een deblokkeringsonderzoek van de G-rekening van de vennootschap. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte en het indienen van onjuiste aangiften, wat is gekwalificeerd als een strafbaar feit onder de Algemene wet inzake rijksbelastingen en het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000906-18
datum uitspraak: 3 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845065-13 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1958,
SKDB-adres: [adres01] ,
adres volgens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2022: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 november 2021, 6 oktober 2022 en 20 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
[bedrijf01] bv en/of [bedrijf01] bv op of omstreeks 10 december 2012 en/of 22 juni 2013 en/of
23 juni 2013, althans op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 december 2010 t/m
23 juni 2013 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen een of meer facturen, te weten
A. (kennelijk) afkomstig van [VOF] ([VOF]) gericht aan [bedrijf02] BV, te weten:
- ( D-371 en/of D-394): factuur 013/2011, factuurdatum: 28/02/2011 en/of
- ( D-376 en/of D-399): factuur 073/2011, factuurdatum: 30/06/2011 en/of
- ( D-379 en/of D-402): factuur 151/2011, factuurdatum: 30/09/2011 en/of
B. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf03] gericht aan [VOF]:
- ( D-119f): factuurnummer 0023, datum: 30-06-2010 en/of
- ( D-129c): factuurnummer 0041, datum: 31-10-2011 en/of
- ( D-132a): factuurnummer 0014, datum: 28-2-2011 en/of
C. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf04] gericht aan [VOF] vof:
- ( D-127): Fakt.nr.: 06018 (januari 2011) en/of
- ( D-127d): Fakt.nr.: 06085 (mei 2011) en/of
- ( D-127j): Fakt.nr.: 06031 (november 2011) en/of
D. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf05] gericht aan [VOF]:
- ( D-130): Faktnr.: 06352 (december 2011) en/of
- ( D-130a): Faktnr.: 06349 (november 2011) en/of
- ( D-133): Faktnr.: 06314 (januari 2011)
- zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of vervalst, bestaande die valsheid/valsheden (telkens) hierin dat op die factuur/facturen in strijd met de waarheid was vermeld
A. ([VOF], D-371/D-394): Diverse objecten 2.750,00 euro en/of
([VOF], D-376/D-399): Diverse objecten 22.000,00 euro en/of
([VOF], D-379/D-402): Diverse objecten 2.750,00 euro en/of
B. ( [bedrijf03] , D-119f en/of D-129c en/of D-132a) dat [bedrijf03] werkzaamheden voor [VOF] heeft verricht en/of
C. ( [bedrijf04] , D-127 en/of D-127d en/of D-127j): Rekening voor de verrichte schoonmaak en opruimwerkzaamheden en/of
D. ( [bedrijf05] , D-130 en/of D-130a en/of D-133): dat [bedrijf05] werkzaamheden voor [VOF] heeft verricht
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte(telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf01] B.V. op of omstreeks 21 april 2011 en/of 12 januari 2012 en/of21 september 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen (telkens) opzettelijk een of meer aangifte(n) loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van [VOF], over de periode (n)
- 01-02-2011 t/m 28-02-2011 (D-041) en/of
- 01-12-2011 t/m 31-12-2011 (D-054) en/of
- 01-08-2012 t/m 31-08-2012 (D-063),
in elk geval een of meer bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door daar toen (telkens) opzettelijk op het bij/aan de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of verstuurde (electronische) aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemd(e) periode(n) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting op te geven (immers voor te weinig werkzaamheden/personen aangifte gedaan), terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
en/of
[bedrijf01] B.V. op of omstreeks 21 april 2011 en/of 12 januari 2012 en/of 21 september 2012, althans in de periode van 21 april 2011 tot en met 21 september 2012, te Amsterdam , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen een of meer geschriften, te weten op het bij/aan de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of verstuurde (electronische) aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van [VOF], in elk geval een of meer bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen,
over de periode(n)
- 01-02-2011 t/m 28-02-2011 (D-041) en/of
- 01-12-2011 t/m 31-12-2011 (D-054) en/of
- 01-08-2012 t/m 31-08-2012 (D-063),
zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen,
immers heeft/hebben [bedrijf01] B.V. en/of zijn mededaders (telkens) in strijd met de
waarheid in dat/die aangiftebiljet(ten) loonbelasting en premie volksverzekeringen (over genoemd(e)
periode(n)) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan op te geven
(loon) opgegeven/doen (laten) opgeven belasting (immers is voor te weinig werkzaamheden/personen
aangifte gedaan), zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door (een) andere(n) te doen gebruiken, tot het plegen van welk bovenomschreven strafbare feit verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
A. [bedrijf01] bv op of omstreeks 29 april 2010 en/of 23 april 2011 en/of 30 januari 2013 en/of
[bedrijf07] bv op of omstreeks 27 april 2009 en/of 29 april 2010 en/of 31 januari 2012, althans op één of meer data in of omstreeks de jaren 2009, 2010 en 2011 en 2012
te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) en/of alleen (telkens) opzettelijk een of meer kwartaalaangifte(n) omzetbelasting, te weten
A. ten name van [bedrijf01] bv over
- het 1ste kwartaal 2010 (AH-051-i) en/of
- het 1ste kwartaal 2011 (AH-051-m) en/of
- het 4e kwartaal 2012 (AH-055) en/of
B. ten name van [bedrijf07] bv over
- één of meer kwartalen in 2009 en/of
- één of meer kwartalen in 2010 en/of
- één of meer kwartalen in 2011 (dossier [dossier], zaakspv 02)
in elk geval (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door daar toen(telkens) opzettelijk op het bij/aan de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/verstuurde (electronische) aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) tijdvak(ken) (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting op te geven, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) leiding heeft gegeven.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof recht doet op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.

Geldigheid van de dagvaarding (feit 2, 225 lid 1 Sr)

De raadsman heeft betoogd dat de in de tenlastelegging onder feit 2 genoemde digitale uitdraaien D-041, D-054 en D-063 computertaal bevatten en feitelijk onleesbaar zijn, zodat het onder 2 tenlastegelegde (wat betreft de valsheid in geschrifte met betrekking tot deze uitdraaien) nietig dient te worden verklaard.
Voor zover de raadsman met deze stelling heeft willen betogen dat de dagvaarding voor wat betreft de onder feit 2 als cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte nietig is, dient dit verweer te worden verworpen. Naar het oordeel van het hof voldoet de dagvaarding aan de eisen van artikel 261, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Blijkens het onder 2 tenlastegelegde wordt de verdachte verweten dat hij zich als feitelijk leidinggever van [bedrijf01] B.V. schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte ten aanzien van de in dat feit opgenomen aangiften loonbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: aangiften loonheffing) van [VOF] VOF over een drietal in de dagvaarding opgenomen tijdvakken, waarbij telkens wordt verwezen naar het betreffende, zich in het dossier bevindende document. Deze documenten, zijnde uitdraaien van de aangiften loonheffing, bevatten geen computertaal, maar duidelijk leesbare woorden, te begrijpen afkortingen en bijbehorende cijfers. Dat het voor de verdachte niet duidelijk zou zijn wat hem onder 2 wordt verweten, kan dan ook niet worden gevolgd.

Bewijsoverwegingen

Inleiding
Naar aanleiding van een deblokkeringsonderzoek van de zogenaamde G-rekening ten name van [VOF] VOF ([VOF]) heeft boekenonderzoek plaatsgevonden bij [bedrijf01] B.V., het administratiekantoor van [VOF]. De verdachte was in de tenlastegelegde periode middellijk – via [bedrijf08] B.V. – bestuurder van [bedrijf01] B.V.. Hij wordt er van verdacht als feitelijk leidinggever van [bedrijf01] B.V. en van na te noemen [bedrijf01] B.V. valse facturen te hebben opgemaakt (feit 1), onjuiste aangiften loonheffing ten behoeve van [VOF] te hebben gedaan dan wel die aangiften valselijk te hebben opgemaakt (feit 2) en voorts onjuiste aangiften omzetbelasting ten behoeve van [bedrijf01] B.V. en [bedrijf07] B.V. te hebben ingediend (feit 3). Van laatstgenoemd bedrijf was de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde bestuurder en enig aandeelhouder. [bedrijf07] B.V. is per 2 januari 2012 bestuurder geworden van [bedrijf01] B.V.. De medewerkers van [bedrijf01] B.V. zijn per 1 juli 2012 overgegaan van [bedrijf01] B.V. naar [bedrijf01] B.V. zonder dat er iets aan hun werkzaamheden of werkplek veranderde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, evenals de onder feit 2 als cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte. De verdachte was formeel en feitelijk leidinggevende van [bedrijf01] B.V. en [bedrijf01] B.V. en heeft volgens een ontwikkeld plan door valsheden onjuiste fiscale opgaven gedaan en valsheid in geschrifte gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. In dat kader is betoogd dat het bewijs in belangrijke mate wordt gebaseerd op de verklaringen die [naam01] bij de FIOD heeft afgelegd. Deze verklaringen kunnen echter niet voor het bewijs worden gebruikt, nu [naam01] haar verklaringen heeft herzien en er gerede twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Ten aanzien van de afzonderlijke feiten is het volgende aangevoerd. De verdachte was niet op de hoogte van de correcties in de [bedrijf09] -facturen, zoals tenlastegelegd in feit 1 onder A. Bovendien zagen deze correcties op werkzaamheden die wel degelijk zijn verricht en wel door zogenaamde zwartwerkers, zodat geen sprake is van valse facturen. Ten aanzien van de in feit 1 onder B en D tenlastegelegde facturen van [bedrijf03] en [bedrijf05] ontbreekt de bewijsbestemming in de zin van artikel 225, eerste lid, Sr, omdat de Belastingdienst in die facturen dermate veel gebreken heeft gevonden dat deze op het eerste gezicht duidelijk niet geloofwaardig waren. De in feit 1 onder C tenlastegelegde [bedrijf04] -facturen zijn niet aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld en missen eveneens bewijsbestemming. Met het aantreffen van deze facturen en sjablonen in twee kasten moet duidelijk zijn geweest dat deze met knip- en plakwerk in elkaar gekunsteld waren.
Het onder feit 2 als cumulatief alternatief tenlastegelegde feitelijk leidinggeven aan het onjuist en/of onvolledig doen van aangifte loonheffing kan niet worden bewezen, nu [VOF] gehouden was tot het doen van aangifte en op grond van de als bewijsmiddelen gepresenteerde stukken niet kan worden vastgesteld dat [VOF] als medepleger moet worden beschouwd. Ook de onder dit feit als cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte kan niet worden bewezen, nu de digitale uitdraaien loonaangifte computertaal bevatten en feitelijk onleesbaar zijn, zodat deze niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ook ontbreekt opzet binnen [bedrijf01] , nu uit het dossier niet is op te maken vanaf welk moment [bedrijf01] op de hoogte was van de omstandigheid dat [VOF] in 2010 en 2011 schoonmaakwerkzaamheden liet verrichten door meer personen dan het aantal dat [naam02] maandelijks aan [naam01] opgaf.
De onder feit 3 opgenomen kwartaalaangiften omzetbelasting van [bedrijf01] B.V. zijn juist en volledig. Dat deze niet overeenkomen met de omzetcijfers uit de inbeslaggenomen administratie houdt verband met het feit dat de administratie een kladversie betrof en ook niet heeft gediend als onderbouwing van de aangiftes. Ook de onder feit 3 opgenomen kwartaalaangiften omzetbelasting van [bedrijf07] B.V. zijn juist en volledig. De verschillen met de opgegeven omzet in de in de administratie van [bedrijf01] B.V. aangetroffen winst- en verliesrekening over 2009 en de opgevraagde aangiften vennootschapsbelasting over 2010 en 2011 liggen hierin dat [bedrijf07] B.V. over de overige opbrengsten niet belastingplichtig is. Bovendien had de FIOD dienen te onderzoeken welke omzetcijfers juist en volledig waren: de opgegeven omzet in de aangiften omzetbelasting of de omzetcijfers in de administratie dan wel de aangiften vennootschapsbelasting. De verdachte heeft overbruggingsstaten waar hij vanwege een verouderd computersysteem moeilijk aan kan komen.

Het oordeel van het hof

Het gebruik van de verklaring van [naam01] , medewerker bij [bedrijf01] B.V.
Anders dan de verdediging, is het hof van oordeel dat de door [naam01] bij de FIOD afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt. [naam01] is in oktober 2014 diverse malen bij de FIOD gehoord en heeft haar verklaringen, zoals zij in het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 6 augustus 2020 heeft bevestigd, telkens doorgelezen en ondertekend. Dat [naam01] nadien, in december 2014, haar verklaringen heeft herschreven omdat daarin ‘dingen anders waren weergegeven dan zij had bedoeld’, maakt haar verklaringen bij de FIOD niet onbetrouwbaar. Bovendien is in dit verband van belang, dat [naam01] in voornoemd verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verbeteringen in haar verklaringen meer haar rol betreffen en niets af doen aan de rol van [verdachte01]
(het hof begrijpt: de verdachte [verdachte01] )zoals zij die beschreven heeft. Daar komt bij dat haar verklaringen bij de raadsheer-commissaris ten aanzien van de kern van de beschuldiging en de rol van de verdachte grotendeels overeenkomen met haar eerdere verklaringen. Zo heeft zij bij de raadsheer-commissaris op 18 juli 2022 verklaard dat zij geen dingen deed zonder toestemming van de verdachte.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding de FIOD-verklaringen van [naam01] niet voor het bewijs te gebruiken.
Strafbaarheid van rechtspersonen – juridisch kader
Ingevolge artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen strafbare feiten worden begaan door
rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie
criteria:
- is de rechtspersoon geadresseerde van de norm;
- kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon
worden toegerekend;
- kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen.
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan
worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede
behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of
de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een
gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de
navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking
hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon kon bepalen of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of
vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of
placht te worden aanvaard.
Het bestanddeel opzet of schuld van het strafbare feit waarvan de rechtspersoon wordt verdacht kan
op verschillende manieren worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het opzet van een
natuurlijke persoon aan een rechtspersoon worden toegerekend. Daarnaast kan het opzet van een
rechtspersoon worden afgeleid uit het beleid van de rechtspersoon of de feitelijke gang van zaken
binnen de rechtspersoon.
Opmaken valse facturen/vervalsen facturen (feit 1)
Het hof acht bewezen dat er facturen in de administratie van [VOF] valselijk zijn opgemaakt/zijn vervalst en dat dit gebeurd is binnen [bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf01] B.V. Het valselijk opmaken/ vervalsen van geschriften is strafbaar gesteld in artikel 225, eerste lid, Sr. Dit artikel richt zich tot een ieder, dus ook tot rechtspersonen. Dit brengt mee dat [bedrijf01] B.V. en [bedrijf01] B.V. zijn aan te merken als geadresseerden van deze norm.
De verboden gedraging heeft binnen de sfeer van de rechtspersonen plaatsgevonden. Het
bijhouden van administratie met daarin opgemaakte en ontvangen facturen paste binnen de normale
bedrijfsvoering van [bedrijf01] B.V. en [bedrijf01] B.V., die dienstverlening aanboden in het kader van het voeren van administratie voor derden.
Medewerkster [naam01] heeft verklaard dat zij in opdracht van [naam02] (een van de vennoten van [VOF]), [naam03] (directeur van [bedrijf09] ) en de verdachte facturen heeft gemaakt van [VOF] aan [bedrijf09] en dat zij deze vervolgens in de administratie van [VOF] heeft verwerkt. Het waren bestaande facturen waar zij extra werkzaamheden op zette. Zij kreeg van [naam02] , [naam03] en de verdachte te horen op welke projecten welke werkzaamheden en welke bedragen erbij gezet moesten worden. De andere facturen werden haar aangeleverd, aldus [naam01] . Zij wist dat deze facturen ‘fake’ waren omdat zij bij besprekingen aanwezig was op het kantoor van [bedrijf01] met de verdachte, [naam02] en [naam03] , waarin werd gesproken over het aanleveren van fake facturen. De facturen van [VOF] aan [bedrijf09] zien op feit 1 onderdeel A.
De facturen van [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] zien op feit 1 onderdelen B, C en D. Het hof acht bewezen dat ook deze facturen binnen de sfeer van [bedrijf01] B.V. zijn opgemaakt. Het hof betrekt daarbij dat bij de doorzoeking van het kantoor van [bedrijf01] B.V. sjablonen zijn gevonden waarmee de valse facturen konden worden vervaardigd en dat op een van die sjablonen een vingerafdruk van de verdachte is aangetroffen. Bovendien waren de bedrijven [bedrijf03] , [bedrijf04] en [bedrijf05] (ex) klanten van [bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf01] B.V. De (voormalige) eigenaren van deze bedrijven, van welke bedrijven de administratie derhalve in het verleden door [bedrijf01] B.V. is verzorgd, verklaren de betreffende facturen niet te hebben uitgeschreven, het bedrijf [VOF] niet te kennen en ook niets van dit bedrijf te hebben ontvangen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat [bedrijf01] B.V. en/of [bedrijf01] B.V. zich schuldig hebben gemaakt aan het valselijk opmaken/vervalsen van de in de tenlastelegging opgenomen facturen ten behoeve van de bedrijfsadministratie van [VOF] en dat deze gedragingen redelijkerwijs aan deze rechtspersonen kunnen worden toegerekend.
De stelling van de verdediging dat het zeer de vraag is of sprake is van vervalste ( [bedrijf09] ) facturen aangezien de opgenomen werkzaamheden door zogenaamde zwartwerkers zouden zijn verricht, wordt verworpen omdat deze stelling, wat daarvan ook zij, niet is onderbouwd.
Ook het verweer dat de [bedrijf03] en [bedrijf05] facturen geen bewijsbestemming hebben, wordt verworpen. Het in dit verband gedane beroep op het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 1931 (NJ 1932, pag. 95) kan niet slagen, reeds omdat van een situatie als in dat arrest bedoeld – van een stuk waaruit niets blijkt, dat een nietszeggende inhoud heeft en dus niet kan gelden als een geschrift bedoeld in artikel 225 Sr – in casu geen sprake is. Op de facturen was vermeld dat [bedrijf03] respectievelijk [bedrijf05] in een bepaald tijdvak werkzaamheden voor [VOF] had verricht voor een bepaald bedrag, terwijl die werkzaamheden
– naar later bleek – niet daadwerkelijk waren verricht; daarmee hadden bedoelde facturen wel degelijk een bewijsbestemming.
Dat de [bedrijf04] -facturen niet ter beschikking zijn gesteld aan de Belastingdienst voor het boekenonderzoek op 24 juni en 1 juli 2013 en ook niet gebruikt zijn voor het bijwerken van het digitale kasboek van [VOF], doet niet ter zake. Zoals door de raadsman onderkend, veronderstelt het begrip valsheid in geschrift in de zin van art. 225, eerste lid, Sr niet enig gebruik van het geschrift. Het enkele valselijk opmaken of vervalsen van een tot bewijs van enig feit bestemd geschrift met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, is voldoende om die gedraging als valsheid in geschrift aan te merken. De stelling dat deze facturen niet geloofwaardig zijn, omdat gelet op de aangetroffen facturen en sjablonen
voor iedereen duidelijk moet zijn geweestdat de facturen met knip- en plakwerk in elkaar waren geknutseld en daarom geen bewijsbestemming kunnen hebben, wordt verworpen. De betreffende facturen lijken naar het oordeel van het hof op facturen die in overeenstemming met de werkelijkheid zijn opgemaakt. Ze bevatten, evenals de eerdere genoemde [bedrijf03] en [bedrijf05] facturen, onder meer een afzender en een geadresseerde, een factuurnummer, een datum, een opgave van verrichte werkzaamheden en het daarvoor in rekening gebrachte bedrag. Het enkele feit dat nadien sjablonen zijn aangetroffen waarmee de facturen kunnen worden gemaakt, maakt de facturen niet ongeloofwaardig.
Indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting van [bedrijf01] B.V. en [bedrijf07] B.V. (feit 3)
Artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), dat op het doen van onjuiste of onvolledige aangiften ziet, richt zich tot iedere aangifteplichtige, dus ook tot rechtspersonen. [bedrijf01] B.V. en [bedrijf07] B.V. zijn daarom, als aangifteplichtigen voor de omzetbelasting, aan te merken als geadresseerden van deze norm.
Het doen van aangiften omzetbelasting past binnen de normale bedrijfsvoering en/of taakuitvoering van beide rechtspersonen en is dienstig geweest aan het door [bedrijf01] B.V. respectievelijk [bedrijf07] B.V. uitgeoefende bedrijf. Verder vermochten beide rechtspersonen er over te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. De gedraging is daarom verricht in de sfeer van de rechtspersonen en kan redelijkerwijs aan de respectieve rechtspersonen worden toegerekend.
De verdachte erkent dat sprake is van verschillen in de omzetcijfers zoals aangegeven in de aangiften omzetbelasting enerzijds en de inbeslaggenomen administratie respectievelijk ingediende aangiften vennootschapsbelasting anderzijds. Volgens de verdachte betreft de administratie echter een kladversie en is sprake van niet belastingplichtige overige opbrengsten; de aangiften zouden juist zijn. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Onderzoek door de Belastingdienst heeft uitgewezen dat voor de aangiften omzetbelasting van [bedrijf01] B.V. (onder meer 1e kwartaal 2010, 1e kwartaal 2011 en het 4e kwartaal 2012) uit de grootboekrekeningen volgt dat meer omzet is behaald dan in de aangiften omzetbelasting is vermeld. De af te dragen omzetbelasting komt daardoor op lagere bedragen uit dan op basis van de administratie van de vennootschap het gevolg zou moeten zijn. Ook is in de betreffende aangiften omzetbelasting de voorbelasting overeenkomstig de grootboekrekeningen lager dan de in de aangiften teruggevraagde bedragen. In totaal is hierdoor ten onrechte een bedrag van € 44.920 teruggevraagd in verband met de tenlastegelegde aangiften. Het gaat daarbij derhalve om aanzienlijke bedragen die [bedrijf01] B.V. voor deze aangiften ten onrechte aan omzetbelasting heeft teruggevorderd. De verdachte was middellijk bestuurder van [bedrijf01] B.V. en gehouden op basis van een juiste administratie de aangiften in te dienen dan wel te laten indienen.
Voor [bedrijf07] B.V. geldt eveneens dat te weinig omzetbelasting is voldaan. Hiermee is in de jaren 2009 tot en met 2011 een bedrag gemoeid van € 35.108. De verdachte was sinds 18 januari 2007 enig bestuurder van deze rechtspersoon en de aangiften zijn op zijn naam ingediend.
Uit onderzoek van de Belastingdienst volgt verder dat in de administratie van [bedrijf01] B.V. omzet werd gerealiseerd die wel in de boeken staat maar die niet is aangegeven in de aangiften omzetbelasting, dat de omzet van dubieuze debiteuren wordt afgetrokken terwijl dit niet in overeenstemming is met belastingregels, dat betalingen van dubieuze debiteuren niet in de aangiften omzetbelasting zijn opgenomen en dat voorbelasting is geclaimd voor aankopen die niet in de boeken staan. Uit het onderzoek volgt dat bij [bedrijf07] B.V. in de jaren 2009 tot en met 2011 minder omzet is opgegeven dan in de jaarstukken is verantwoord.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is geweest van het opzettelijk onjuist doen van de tenlastegelegde aangiften omzetbelasting door [bedrijf01] B.V. en [bedrijf07] B.V. om daarmee financieel voordeel te behalen. Het hof overweegt dat de rechtspersonen gehouden zijn een juiste en volledige administratie te voeren, zodat correcte aangiften omzetbelasting worden gedaan. Nu zij dit opzettelijk hebben nagelaten en enkel wordt gesteld dat sprake is geweest van een ‘kladversie’ van de administratie zonder de juiste administratie aan te leveren en dat er sprake is geweest van ‘niet belastingplichtige overige opbrengsten’, zonder deze stelling nader te duiden en/of te onderbouwen, dienen deze stellingen als onaannemelijk terzijde te worden geschoven.
Indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften loonheffing ten behoeve van [VOF] (feit 2)
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij zich als feitelijk leidinggevende heeft schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk doen van onjuiste of onvolledige aangiften loonheffing op naam van [VOF], strafbaar gesteld in artikel 69, tweede lid, van de AWR. Uitgangspunt is dat de strafbepaling van artikel 69, tweede lid, van de AWR zich richt tot de aangifteplichtige en dat anderen, niet aangifteplichtigen, als deelnemer aan het door de aangifteplichtige begane delict kunnen worden aangemerkt.
[bedrijf01] B.V. is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet aan te merken als aangifteplichtige, terwijl ook niet is gebleken dat hij met de aangifteplichtige vereenzelvigd moet worden, zodat hij niet binnen het bereik van de strafbepaling valt. Aan [bedrijf01] B.V. wordt echter wel het medeplegen van het opzettelijk onjuist doen van aangifte verweten. De andere (mede)pleger betreft hier dan de aangifteplichtige [VOF].
Voor medeplegen is vereist dat een verdachte het delict in bewuste en nauwe samenwerking met een ander heeft begaan. Dit houdt in dat vastgesteld moet worden dat de medeplegers opzettelijk willens en wetens samenwerken tot het verrichten van de tenlastegelegde gedraging(en). Alhoewel niet noodzakelijk is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten ten aanzien van het gronddelict, moet er sprake zijn van opzet op de samenwerking en moet de samenwerking van voldoende gewicht zijn.
Het hof overweegt dienaangaande dat binnen [bedrijf01] B.V. besprekingen plaatsvonden tussen de (middellijk) bestuurder van [bedrijf01] B.V. en de eigenaren van [VOF] over het opmaken van
fakefacturen ten aanzien van schoonmaakwerkzaamheden door en voor [VOF]. Bestaande facturen werden vervalst door daarop niet door [VOF] verrichte (schoonmaak)werkzaamheden te vermelden en er werden valselijk facturen opgemaakt voor niet verrichte werkzaamheden bij [VOF] op naam van bedrijven die geen zaken met [VOF] hadden gedaan. Deze facturen werden vervolgens in de administratie van [VOF] verwerkt en ingeboekt door [bedrijf01] B.V.. Hieruit volgt dat voor [bedrijf01] B.V. (en voor [VOF]) duidelijk was dat de administratie van [VOF] mede was gebaseerd op valse facturen. Uit nader onderzoek door de belastingdienst is gebleken dat 17 personen in het geheel niet zijn verloond door [VOF] zodat kan worden aangenomen dat voor deze personen geen loonheffing is ingehouden en afgedragen. [bedrijf01] B.V. heeft samen met [VOF] de inzet voor schoonmaakwerkzaamheden van werknemers voor wie geen loonheffing werd ingehouden en afgedragen mogelijk gemaakt. Door vervolgens op basis van onjuiste administratie aangifte loonheffing voor [VOF] te doen terwijl [bedrijf01] bekend was met die onjuistheid, heeft [bedrijf01] B.V. opzettelijk, willens en wetens, samen met [VOF], onjuiste aangiften loonbelasting ingediend.
Feitelijk leidinggeven
Verdachte is steeds (in)direct bestuurder en directeur van [bedrijf01] B.V., [bedrijf01] B.V. en [bedrijf07] B.V. geweest en was dit ook ten tijde van het tenlastegelegde. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij bestuurder was van [bedrijf01] . Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij de baas, de werkgever, was. De mensen die daar werkten, zoals [naam01] , werkten voor hem. Hij was de directeur van het kantoor.
Ook uit de verklaringen van de medewerkers van [bedrijf01] B.V. en [bedrijf01] B.V. blijkt dat de verdachte feitelijk leidinggevende was. [naam01] heeft verklaard dat de verdachte de baas was en dat hij bepaalde wat zij deed. [naam04] heeft verklaard dat de verdachte zijn werkgever was, dat hij aan hem vroeg wat hij moest doen en dat de verdachte overzicht had over de werkzaamheden die gedaan moesten worden. [naam05] heeft verklaard dat de verdachte de baas was.
[naam01] heeft ook verklaard dat zij naar de verdachte is gegaan omdat zij zich in een vervelende positie bevond en dat zij bedenkingen had over wat er gebeurde. Verdachte heeft hierop geen actie ondernomen.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen leidt het hof af dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan
de strafbare gedragingen van [bedrijf01] B.V., [bedrijf01] B.V en [bedrijf07] B.V..

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf01] bv en/of [bedrijf01] bv in de periode 1 december 2010 t/m
23 juni 2013 te Amsterdam , meermalen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), facturen, te weten
A. (kennelijk) afkomstig van [VOF] ([VOF]) gericht aan [bedrijf02] BV, te weten:
- (D-371/D-394): factuur 013/2011, factuurdatum: 28/02/2011 en
- (D-376/D-399): factuur 073/2011, factuurdatum: 30/06/2011 en
- (D-379/D-402): factuur 151/2011, factuurdatum: 30/09/2011
en
B. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf03] gericht aan [VOF]:
- (D-119f): factuurnummer 0023, datum: 30-06-2010 en
- (D-129c): factuurnummer 0041, datum: 31-10-2011 en
- (D-132a): factuurnummer 0014, datum: 28-2-2011
en
C. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf04] gericht aan [VOF] vof:
- (D-127): Fakt.nr.: 06018 (januari 2011) en
- (D-127d): Fakt.nr.: 06085 (mei 2011) en
- (D-127j): Fakt.nr.: 06031 (november 2011)
en
D. (kennelijk) afkomstig van [bedrijf05] gericht aan [VOF]:
- ( D-130): Faktnr.: 06352 (december 2011) en
- ( D-130a): Faktnr.: 06349 (november 2011) en
- ( D-133): Faktnr.: 06314 (januari 2011)
- zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
bestaande die valsheden hierin dat op die facturen in strijd met de waarheid was vermeld
A. ([VOF], D-371/D-394): Diverse objecten 2.750,00 euro en
([VOF], D-376/D-399): Diverse objecten 22.000,00 euro en
([VOF], D-379/D-402): Diverse objecten 2.750,00 euro
en
B. ( [bedrijf03] , D-119f en D-129c en D-132a) dat [bedrijf03] werkzaamheden voor [VOF] heeft verricht
en
C. ( [bedrijf04] , D-127 en D-127d en D-127j): Rekening voor de verrichte schoonmaak en opruimwerkzaamheden
en
D. ( [bedrijf05] , D-130 en D-130a en D-133): dat [bedrijf05] werkzaamheden voor [VOF] heeft verricht
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken
aan welke verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[bedrijf01] B.V. op of omstreeks 21 april 2011 en 12 januari 2012 en 21 september 2012 te Amsterdam , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)
telkens opzettelijk aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen ten name van [VOF] ., over de perioden
- 01-02-2011 t/m 28-02-2011 (D-041) en
- 01-12-2011 t/m 31-12-2011 (D-054) en
- 01-08-2012 t/m 31-08-2012 (D-063),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
door daar toen telkens opzettelijk op het aan de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde en/of verstuurde (elektronische) aangiftebiljetten loonbelasting en premie volksverzekeringen over genoemde perioden telkens een te laag bedrag aan belasting op te geven, immers voor te weinig werkzaamheden aangifte gedaan, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedragingen verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
A. [bedrijf01] bv op 29 april 2010 en/of 23 april 2011 en/of 30 januari 2013
en
[bedrijf07] bv op één of meer data in de jaren 2009, 2010 en 2011 en 2012
te Amsterdam , telkens opzettelijk kwartaalaangiften omzetbelasting, te weten
A. ten name van [bedrijf01] bv over
- het 1ste kwartaal 2010 (AH-051-i) en
- het 1ste kwartaal 2011 (AH-051-m) en
- het 4e kwartaal 2012 (AH-055)
en
B. ten name van [bedrijf07] bv over
- één of meer kwartalen in 2009 en
- één of meer kwartalen in 2010 en
- één of meer kwartalen in 2011
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
door daar toen telkens opzettelijk op het aan de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/verstuurde (elektronische) aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde tijdvakken (telkens) een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting op te geven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte (telkens) leiding heeft gegeven;
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 subsidiair (het hof begrijpt: de onder 2 cumulatief alternatief tenlastegelegde valsheid in geschrifte) en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht de straf gelet op het reclasseringsadvies, de huidige medische situatie van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn, te matigen en een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Bij eenzelfde bewezenverklaring als de rechtbank heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf van 240 uur en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes tot acht maanden een passende straf is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een aantal jaren feitelijke leiding gegeven aan het onjuist doen van aangiften omzetbelasting voor twee rechtspersonen. Ook heeft hij samen met derden, voor wie hij de administratie verzorgde, valse facturen opgemaakt dan wel laten opmaken en valse aangifte loonbelasting laten doen. Het doel daarvan was onder meer om de inzet van schoonmakers voor wie geen loonheffing werd ingehouden en afgedragen te verhullen. Door zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen ondermijnd dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de juistheid van geschriften, in deze zaak opgemaakte facturen, met betrekking tot hun bewijsbestemming. Ook heeft de verdachte door het indienen van onjuiste belastingaangiften de Nederlandse Staat benadeeld. Dit zijn ernstige feiten, gepleegd over een langere periode.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2022 is hij niet eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 17 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer 16,5 maanden in eerste aanleg en meer dan 31,5 maanden in hoger beroep zal het hof de op te leggen gevangenisstraf in die zin matigen dat deze 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk bedraagt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 51, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Senden en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
3 november 2022.