ECLI:NL:GHAMS:2022:3127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
23-002953-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden voor het medeplegen van de invoer van cocaïne en deelname aan een criminele organisatie. De zaak betreft een onderzoek naar de invoer van cocaïne via de luchthaven Schiphol, waarbij de verdachte betrokken was bij het organiseren van het vervoer van de verdovende middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd en dat hij deel uitmaakte van een organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld in de Opiumwet. De verdachte heeft een actieve rol gespeeld in het transport van de verdovende middelen en was betrokken bij de planning en uitvoering van de invoer. Het hof heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meegewogen bij de strafoplegging. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de feiten en dat de bewezenverklaring op voldoende bewijs is gebaseerd. De uitspraak is gedaan in het kader van de bescherming van de volksgezondheid en het bestrijden van de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002953-20
datum uitspraak: 4 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer
15-871516-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
[adres verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6, 10 en
14 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de verdachte naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.primairhij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 mei 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Zwanenburg , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;

1.subsidiairhij op of omstreeks 4 mei 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Zwanenburg , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans voorhanden/aanwezig heeft gehad (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, art 2 Opiumwet art 10 lid 3 Opiumwet

1.meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 4 mei 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en/of Zwanenburg , in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (een) (onbekende) hoeveelhe(i)d(en) (van) (een) (materia(a)l(en) bevattende) (een) middel(en) genoemd op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en), immers is/zijn dan wel heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe)
- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over een ontmoetingslocatie (F04/foxie 4) en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over (het vluchtnummer en/of de vluchtroute van) het vliegtuig waarmee voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) binnen het Nederlands grondgebied is/zijn gebracht en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen en/of overleg gehad over de wijze en/of de datum en/of het tijdstip waarop voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) uit het beschermde gebied van luchthaven Schiphol moest(en) worden gebracht en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) gegeven en/of verstuurd en/of informatie en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) ontvangen ten behoeve van (het verdere) vervoer van en/of de overdracht en/of ontvangst en/of het uitladen van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of
- (meermalen) buiten zijn/hun ingeplande diensttijden aanwezig geweest op (het beveiligde gebied van) luchthaven Schiphol en/of
- vervoermiddelen (waaronder een Mulag trekker MC3003 en/of een Audi RS6 (met [kenteken] ) en/of een Volkswagen Transporter (met [kenteken] ) en/of een Mini Cooper (met [kenteken] )) voorhanden gehad en/of gebruikt en/of aan elkaar en/of aan een ander of anderen verschaft, zulks ten behoeve van het (verdere) vervoer (dan wel de verplaatsing) van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd voorafgaand en/of ten behoeve van de (verdere) invoer dan wel overdracht en/of vervoer van voornoemd(e) verdovend(e) middel(en);

2.primairhij in of omstreeks de periode van 9 juni 2017 tot en met 13 juni 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk een hoeveelheid van in totaal (ongeveer) 2.883 gram cocaïne, (althans) (in elk geval) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde/betreffende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (zulks) al dan niet op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;

2.subsidiairhij in of omstreeks de periode van 9 juni 2017 tot en met 13 juni 2017 te Haarlem en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid (in totaal (ongeveer) 2.883 gram) cocaïne, zijnde/betreffende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstig redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en) immers is/zijn dan wel heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (daartoe)
- (meermalen) met elkaar en/of met (een) (contactpersoon van) opdrachtgever(s) en/of afnemers (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over (het vluchtnummer en/of de vluchtroute van) het vliegtuig waarmee de cocaïne binnen het Nederlands grondgebied is dan wel zou worden gebracht en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen en/of overleg gehad over de wijze en/of de dag en/of het tijdstip waarop de cocaïne uit het vliegtuig en/of het beschermde gebied van luchthaven Schiphol moest worden gehaald/gebracht en/of
- (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) gegeven en/of verstuurd en/of informatie en/of instructie(s) en/of (een) foto('s) ontvangen ten behoeve van (het voorgenomen) (verdere) vervoer van en/of de overdracht en/of ontvangst en/of het uitladen van de cocaïne en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de verdere bewegingen op de luchthaven Schiphol van het vliegtuig waarmee de cocaïne binnen het Nederlands grondgebied is dan wel zou worden gebracht en/of - vervoermiddelen (waaronder een Audi RS6 (met [kenteken] ) en/of een Mercedes Sprinter (van [bedrijf] ) en/of een Mini Cooper (met [kenteken] ) voorhanden gehad en/of gebruikt en/of aan elkaar en/of aan een ander of anderen verschaft en/of
- (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over (een) (ontmoetings)locatie(s) en/of
- (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd voorafgaand en/of ten behoeve van de (verdere) invoer dan wel overdracht en/of vervoer van de cocaïne en/of - (meermalen) buiten zijn/hun ingeplande diensttijden aanwezig geweest op (het beveiligde gebied van) luchthaven Schiphol en/of - (meermalen) polshoogte gaan nemen bij de het vliegtuig en/of deAKE's (waar de cocaïne in zat dan wel heeft gezeten) en/of - (meermalen) aan/van elkaar en/of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de (mate van) (douane-)beveiliging rondom het vliegtuig en/of de AKE's waarmee de cocaïne binnen het Nederlands grondgebied is dan wel zou worden gebracht; art 10a lid 1 ahf/sub 1/2/3 Opiumwet art 10 lid 4 Opiumwet art 10 lid 5 Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

3.hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te Haarlem en/of Zwanenburg en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), in ieder geval in Nederland,

heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:
- artikel 2 onder A en/of B en/of C jo. artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid, van de Opiumwet en/of
- artikel 2 onder A en/of B jo. artikel 10a, eerste lid en artikel 10, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet; art 11b Opiumwet
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof gedeeltelijk tot een andere bewezenverklaring komt en een andere bewijsconstructie hanteert.
Vaststelling van de feiten
In het dossier is een groot aantal uitgeluisterde telefoongesprekken, observaties, camerabeelden en pasregistraties weergegeven. Ter bevordering van de inzichtelijkheid en de leesbaarheid van het arrest zal het hof hieronder eerst een chronologisch overzicht weergeven dat is gebaseerd op deze bewijsmiddelen. Na dit overzicht wordt kort uiteengezet welke feiten het hof op basis daarvan, op enkele punten aangevuld met overige bewijsmiddelen, vaststelt.
Chronologisch overzicht [1]
Woensdag 3 mei 2017
11:15 uur
Aankomsttijd vliegtuig PH-BFB (KL0714) uit Paramaribo, Suriname.
19:19-20:18 uur
Telefoonnummers [medeverdachte 1] maken gebruik van een zendmast aan [adres] in [plaats 1] .
19:46 uur
Telefoonnummer [medeverdachte 2] maakt gebruik van een zendmast [adres] in [plaats 2] .
20:02 uur
Telefoonnummer [medeverdachte 3] maakt gebruik van een zendmast [adres] in [plaats 2] .
20:23 uur
[medeverdachte 1] belt uit naar (bun) [verdachte] en zegt dat hij net een gesprekkie heeft gehad en dat hij morgen misschien wat heeft. [verdachte] vraagt of hij in de ochtend weer moet afhalen ‘daar vanaf’. [medeverdachte 1] zegt dat [verdachte] niks hoeft op te halen, maar dat [verdachte] met die andere bus moet rijden. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] die grijze auto bedoelt en zegt dat hij het tegen zijn broertje zal zeggen en belooft dat ze hun telefoon bij zich zullen houden.
20:25 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 4] en zegt dat hij vandaag of morgen die auto nodig heeft.
Donderdag 4 mei 2017
1:16 uur
[medeverdachte 5] belt naar nummer [medeverdachte 1] . Er komt geen verbinding tot stand (=wno).
1:23-2:34 uur
[medeverdachte 1] belt twaalf keer naar nummers van [medeverdachte 2] (wno).
5:41-5:43 uur
[medeverdachte 1] belt twee keer naar nummer [medeverdachte 2] (wno).
5:53 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] en zegt dat ze niet later dan half acht bij Ikea moeten zijn en vraagt of Tijger met de auto komt. [medeverdachte 1] zegt dat hij al in de auto zit omdat [medeverdachte 2] zijn telefoon niet opneemt.
5:55 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 4] en vraagt [medeverdachte 4] om precies om half acht bij Ikea te zijn.
6:31 uur
[medeverdachte 6] bun [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 6] rond 7:45 uur ‘die vriend’ kan ophalen bij ‘Foxie 4’.
7:15 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] en zegt dat ze er zijn. Ze staan bij het treinstation. [medeverdachte 1] zegt dat hij er in één minuut is.
7:30 uur
De personeelspas van [medeverdachte 2] wordt gescand bij de personeelsparkeerplaats van Schiphol.
7:37 uur
[medeverdachte 1] parkeert een grijze Audi met [kenteken] bij het McDonalds restaurant aan [adres] in [plaats 3] .
7:49 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 6] en zegt dat hij er over een paar minuutjes is. Ze spreken af dat [medeverdachte 6] [medeverdachte 2] oppikt bij F4.
7:50 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] en vraagt waar Tijger is. [verdachte] zegt dat Tijger naar BP is om beltegoed en een hesje te halen. Hij belooft hem even te bellen.
7:52 – 7:55 uur
Een man stapt uit een Mini Cooper met [kenteken] en loopt naar [medeverdachte 1] , die inmiddels in McDonalds zit. Drie minuten later arriveert een tweede man in een grijze Volkswagenbus met [kenteken] . Hij trekt een geel veiligheidsvest aan en voegt zich bij [medeverdachte 1] .
7:51 en 7:53 uur
De personeelspas van [medeverdachte 2] wordt gescand, om 7:51 uur bij een security post en eveneens om 7:53 uur bij een deur die toegang geeft tot het vliegtuigplatform. Bij de security post vindt tevens een irisscan van de gebruiker plaats.
7:54 uur
Man gelijkend op [medeverdachte 2] loopt in de richting van F4 en daarna langs de Randweg in de richting van de E-pier.
7:57 en 7:58 uur
[medeverdachte 2] belt twee keer naar [medeverdachte 3] .
7:59 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] en zegt dat hij degene van wie hij gisteren de telefoon heeft gekregen niet kan bereiken. [medeverdachte 1] zegt dat hij de andere jongen gaat bellen.
8:00-8:03 uur
[medeverdachte 1] belt drie keer uit naar het nummer van [medeverdachte 5] (wno).
8:01 uur
[medeverdachte 1] verlaat McDonalds, rent naar zijn auto en rijdt weg.
8:04 uur
[medeverdachte 3] belt uit naar [medeverdachte 2] .
8:06 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij ‘hem’ gesproken heeft en dat hij over een kwartier met hem afspreekt. [medeverdachte 1] zegt dat hij dacht ‘ik ga naar die vriend toe’, maar dat hij dan nu weer omdraait. [medeverdachte 2] zegt dat hij zelf een voertuig heeft. Dit vindt [medeverdachte 1] ‘perfect’.
8:06 uur
[medeverdachte 1] parkeert zijn auto op de parkeerplaats van McDonalds en gaat weer aan dezelfde tafel zitten bij de twee mannen.
8:26 – 8:28 uur
De personeelspas van [medeverdachte 3] wordt gescand bij de personeelsingang die toegang geeft tot het beschermd gebied en de deur die toegang geeft tot het vliegtuigplatform. Bij de toegang tot het beschermd gebied wordt tevens een irisscan van de gebruiker gemaakt.
8:33 uur
Man gelijkend op [medeverdachte 3] loopt in de richting van F3, waar zich een parkeerplaats voor afhandelingsmaterieel bevindt.
8:36 uur
Een gemotoriseerde bellyband komt uit de richting van de G/F-pier oneven nummers aanrijden en rijdt het platform op in de richting van F-pier even nummers. Hij rijdt vervolgens het platform op richting gate F8.
8:44 uur
Een mulag met een bellykar rijdt het platform op en blijft stilstaan ter hoogte van F8. Het zeil van de bellykar wappert. In de mulag zit één persoon.
8:45 uur
[medeverdachte 3] belt uit naar [medeverdachte 2] .
8:49 uur
De mulag met de bellykar komt uit de richting van gate F8. Het zeil is gesloten. In de mulag zit één persoon.
8:49 - 8:52 uur
[medeverdachte 1] en de twee mannen verlaten McDonalds en rijden weg.
8:52 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] en zegt dat het twee tassen zijn. [medeverdachte 1] zegt dat hij ‘hem’ laat komen.
8:59 uur
De mulag rijdt aan de airside het KLM-terrein op. De bestuurder stapt uit, koppelt de bellykar af van de mulag en loopt in de richting van de loods.
9:03 – 9:04 uur
De voormalige bestuurder van de mulag loopt vanuit de loods richting de bellykar. Hij heeft een witte zak in zijn handen. Hierna doet hij iets bij de bellykar.
9:04 uur
[medeverdachte 3] meldt zich met zijn rijbewijs bij de loge van het KLM terrein. Hij rijdt in een VW Transporter die op naam staat van [medeverdachte 4] . De VW Transporter rijdt het terrein op.
9:06 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 2] en zegt dat ‘hij’ binnen is.
9:06 uur
De voormalige bestuurder van de mulag rijdt nu met een vorkheftruck naar de bellykar. Op de pallet plaatst hij twee witte zakken en hij rijdt de loods in.
9:07 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] en zegt dat ‘hij al binnen is’. [medeverdachte 1] zegt dat hij hem al heeft gebeld. [medeverdachte 1] zegt dat hij achter [verdachte] staat.
9:09 uur
[medeverdachte 2] rijdt met de vorkheftruck en de twee zakken de loods uit naar de VW Transporter.
9:10 uur
De twee witte zakken worden in de VW Transporter geladen.
9:10 uur
De Mini Cooper wordt geparkeerd in de nabijheid van het KLM Cargo terrein.
9:11 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] en zegt dat ‘hij’ er al uit komt en bevestigt dat ‘hij’ het heeft. [medeverdachte 1] zegt dat hij richting [plaats 3] moet rijden. [verdachte] antwoordt dat hij hem die kant op gaat leiden.
9:12 uur
De VW Transporter verlaat het KLM terrein.
9:14 uur
De Audi en Mini Cooper rijden 'bumper aan bumper' vóór en achter de VW Transporter naar de uitgang van het luchthaventerrein. Zij blijven vervolgens de hele route via [plaats 3] naar [plaats 4] op korte afstand achter elkaar rijden.
9:16 uur
De personeelspas van [medeverdachte 2] wordt gescand bij de controlepost bij vrachtgebouw 1. Daarbij wordt tevens een irisscan van de gebruiker gemaakt.
9:17 uur
De mulag verlaat het KLM-terrein via de doorgang van vrachtgebouw 1.
9:28 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] en zegt dat er de hele tijd een Skoda achter hem rijdt. [verdachte] zegt dat hij de andere kant op wil gaan rijden dan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
In de omgeving van [adres] (in [plaats 4] ) slaat de Mini Cooper af en gaat daarna direct terug in de richting van [adres] .
9:40-10:00 uur
De Audi, Mini Cooper en VW Transporter staan in de directe nabijheid van de woning van [medeverdachte 1] aan [adres] in [plaats 4] . Drie mannen staan met elkaar te praten. De VW Transporter rijdt weg achter de Mini aan.
9:53 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] en vraagt of [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] kan bereiken. Hij is er bijna.
9:53 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 4] en zegt dat [bijnaam verdachte] over twee minuten bij [medeverdachte 4] is. [medeverdachte 1] zegt ook dat hij hoopt dat hij morgen of overmorgen die dingen heeft en dat hij dan [medeverdachte 4] zal bellen.
10:00 uur
Vertrektijd van vliegtuig met registratienummer PH-BHB vanaf gate F8.
11:13 en 11:24 uur
De Audi van [medeverdachte 1] staat bij het bedrijfspand van [medeverdachte 5] in [plaats 1] geparkeerd.
11:28 uur
[medeverdachte 1] belt [medeverdachte 2] en zegt dat hij het ‘net heeft afgegeven'. [medeverdachte 1] zegt dat [medeverdachte 2] vanavond of anders morgen al iets heeft, omdat ‘hij’ (derde persoon) het ook snel weer moet wegdoen. [medeverdachte 1] denkt dat [medeverdachte 2] morgenmiddag al vijf heeft gehad. [medeverdachte 1] vraagt hoe lang [medeverdachte 2] bezig was. [medeverdachte 2] zegt dat ‘hij’ (derde persoon) het bandje neerzette en dat het vervolgens 5 of 10 minuten duurde. [medeverdachte 2] heeft de tassen in zakken gedaan. [medeverdachte 2] merkt op dat het goed is dat hij het Mulagje heeft meegekregen van containerbeheer, maar dat je toch nooit weet of iemand je gezien heeft.
Vrijdag 5 mei 2017
15:48 - 18:38 uur
De telefoon van [medeverdachte 1] straalt 9 keer de zendmast aan op [adres] .
19:02 uur
[medeverdachte 1] belt [verdachte] en zegt dat hij een tientje voor hem heeft, dat hij net heeft gekregen. [verdachte] antwoordt: dan geef ik alvast 5 aan hem en 5 aan mezelf.
Zondag 7 mei 2017
15:18 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 2] en zegt dat hij net info heeft gekregen. Ze gaan morgen 'één tassie' doen. [medeverdachte 2] vraagt: ‘ [bijnaam verdachte] of wat doen we?’ [medeverdachte 1] antwoordt: nee, het is maar een tassie en anders houden ze er niets aan over. Van [medeverdachte 1] moet [medeverdachte 2] 'em gewoon daar neer’ zetten. [medeverdachte 1] zal hem pakken en een tang meenemen.
Dinsdag 16 mei 2017
15:18 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] . [medeverdachte 1] bevestigt dat hij donderdag weggaat en zegt dat hij [verdachte] morgen nog wel even ziet. [verdachte] vraagt of [medeverdachte 1] nog drie kleine telefoontjes gaat halen.
Woensdag 17 mei 2017
11:02 uur
[medeverdachte 1] ontmoet aan [adres] in [plaats 4] twee mannen die naast een Mini Cooper met [kenteken] staan. [medeverdachte 1] overhandigt een voorwerp gelijkend op een gevulde, opgevouwen envelop aan één van de mannen.
Vrijdag 26 mei 2017
19:20 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij al zo lang bij [medeverdachte 1] is, maar dat hij op één level blijft staan, dat hij niet zijn eigen ding kan doen en gewoon een loopjongen blijft. [medeverdachte 1] antwoordt onder meer dat [verdachte] in principe in de 5 jaar hiervoor nooit dit soort dingen hoefde te doen en dat [verdachte] de laatste 2 jaar ook zelf gaat kijken. [medeverdachte 1] zegt dat hij [verdachte] beschouwt als zijn rijder en dat [verdachte] het bij rijden moet houden.
Vrijdag 9 juni 2017
8:21 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] . [verdachte] vraagt wat het verschil is tussen vol en leeg en licht toe dat hij dit aan ‘hun’ zou uitleggen. [medeverdachte 1] antwoordt dat bij ‘leeg’ hij boven blijft staan zodat [persoon 1] het kan doen. In het geval sprake is van ‘vol’ zitten er dingen in en gaat hij naar beneden. Dan zijn er meer mensen nodig. Dat doet ‘die zwarte’ altijd, daarom heeft ‘die zwarte’ zelf zijn eigen mensen. En de eigen mensen geven het aan [persoon 1] , [persoon 1] geeft het aan jou en jij geeft het weer aan mij. De mensen van beneden moeten dan hetzelfde rooster hebben als [persoon 1] . [verdachte] en [medeverdachte 1] bespreken hoe (vol of leeg) ze het in het verleden bij verschillende personen hebben gedaan. [verdachte] zegt dat ‘hij’ (derde persoon) vroeg hoe ze (we) de andere kant kunnen laten zien dat het mis is gegaan. [medeverdachte 1] antwoordt dat ze (we) dat niet kunnen en dat het daarom belangrijk is om te werken met iemand die jou vertrouwt.
Maandag 12 juni 2017
13:20 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] en vraagt hem of hij een vrachtwagen voor hem kan huren, voor morgen. ‘De zwarte’ pingde [medeverdachte 1] dat de auto vandaag voor morgen gehuurd moet worden. [verdachte] gaat het regelen.
13:30 uur
[persoon 2] bun [medeverdachte 1] en zegt: je regelt het, hè. [medeverdachte 1] bevestigt dit.
16:41 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat ze morgen die ‘worstjes’ willen doen. [medeverdachte 2] vraagt of het er twee zijn en zegt dat hij er morgen is. [medeverdachte 1] zegt dat hij vanavond [medeverdachte 2] een sms stuurt met de laatste vier nummertjes. [medeverdachte 1] zegt dat het woensdag misschien die pannenkoek zou zijn.
19:43 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt of [verdachte] die bus gehuurd heeft. [medeverdachte 1] denkt dat het om twee 'auto's' gaat.
23:54 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] en zegt: ‘normaal gesproken hebben we acht, toch?’ ‘Ze’ (derden) kunnen nu maar vier doen. [verdachte] vraagt: krijgt Tijgertje apart? [medeverdachte 1] zegt dat ‘ze’ niet de worstjes doen, maar staafjes maken. Hij gelooft dat ‘ze’ het in die middelste balk doen en dat ‘ze’ het niet in die dingen kunnen doen waarin ze het altijd hebben gedaan. [verdachte] reageert dat die van hem zegt dat alles okee is en dat ‘hij’ het er wel in kreeg. [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 1] dat hij maar met de prijs moet kijken wat 'we' kunnen doen. [medeverdachte 1] zegt: ik bel morgenochtend als het zeker is of niet, dan bespreken we het als we bij McDonalds zitten.
Dinsdag 13 juni 2017
5:11 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] vraagt of [medeverdachte 2] die twee nummertjes had gezien. [medeverdachte 1] vraagt ook of [medeverdachte 2] het zelf wil doen of dat hij [bijnaam verdachte] moet laten komen. [medeverdachte 2] antwoordt: beter [bijnaam verdachte] . [medeverdachte 2] vraagt of het van ‘SU’ komt. [medeverdachte 1] zegt: ja. [medeverdachte 1] zegt ook dat ze het nu in de middenbalk hebben gedaan.
5:37 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] en vraagt hem of hij om kwart over 8 bij McDonald's kan komen.
7:32 uur
[verdachte] rijdt in een Mini Cooper en haalt [medeverdachte 3] , die gekleed is in een Skynet-jas, op in [plaats 5] .
7:43 uur
[medeverdachte 3] stapt in [plaats 5] over in een bestelbus Mercedes Sprinter met [opdruk] (hierna: de bestelbus).
8:03 uur
[medeverdachte 3] en [verdachte] komen in hun voertuigen aan bij McDonalds aan de Vuursteen in [plaats 3] .
8:17 uur
De Audi RS6 van [medeverdachte 1] staat geparkeerd bij McDonalds.
8:21 uur
In McDonalds ontmoeten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 3] elkaar.
8:45-9:20 uur
Op Schiphol wordt de bagage van KLM vlucht KL0714, afkomstig uit Suriname, gelost. In twee van de AKE's zijn in de profielen 39 cilindervormige pakketjes cocaïne aangetroffen met een nettogewicht van 2883 gram.
9:27 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] zegt dat de 'ABN' het heeft. [medeverdachte 2] zegt ‘dat zei die net’. Hij gaat even kijken.
9:27 uur
[verdachte] verlaat McDonalds en rijdt weg in de Mini Cooper
.
9:29 uur
[medeverdachte 1] bun [verdachte] om te zeggen dat het niet goed is gegaan en dat ‘hij’ naar de plek rijdt waar hij de auto heeft opgehaald.
11:07 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] . Hij zegt dat hij even bij de ABNAMRO is gaan kijken en dat ze allebei weg zijn.
14:15 uur
[verdachte] bun [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] zegt dat allebei de ‘auto’s’ zijn meegenomen. [verdachte] zegt dat ze het zondag op de oude manier gaan doen en vraagt waarom die neger het niet op de oude manier doet. [medeverdachte 1] weet het niet en zegt dat ‘die zwarte’ niks heeft gezegd.
Woensdag 1 november 2017
21:45 uur
[medeverdachte 1] bun [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat een collega van onze vriend/familie van [medeverdachte 1] ‘749’ heeft en een ‘pannenkoek voor aanstaande vrijdag’. [medeverdachte 2] vraagt of [medeverdachte 1] een vrachtwagen kan regelen voor vrijdag. [medeverdachte 1] zegt dat hij het kan regelen en dat hij ook een chauffeur heeft.
Donderdag 2 november 2017
9:34 uur
[medeverdachte 1] bun met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] zegt dat hij "vijf' krijgt en [medeverdachte 1] twee van hem. [medeverdachte 2] zegt dat hij de huur nog moet betalen. [medeverdachte 1] zal tegen [bijnaam verdachte] zeggen dat hij klaar moet staan. [medeverdachte 2] bevestigt dat ‘dat’ rond kwart voor elf komt.
23:11 uur
[medeverdachte 2] bun [medeverdachte 1] en zegt dat het niet door gaat, de kist zit vol. [medeverdachte 2] zegt dat ‘hij’ (derde persoon) vroeg of die man het niet volgende keer doet en dat [medeverdachte 2] heeft geantwoord dat dit best kan maar dat het dan gewoon weer hetzelfde kost. Die man vraagt twee en half duizend euro en daarvan moet hij die mannetjes betalen die naast hem zitten. [medeverdachte 2] zegt dat ‘hij’ vraagt of [bijnaam verdachte] de volgende keer wil gaan rijden als die andere mensen een auto regelen. [medeverdachte 2] zegt dat hij heeft geantwoord: ‘Ik zeg: geen idee. [bijnaam verdachte] is van [medeverdachte 1] ’
Uit het bovenstaande overzicht in combinatie met de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van [medeverdachte 2] leidt het hof de volgende feiten af.
C1: 3 en 4 mei 2017
Op 3 mei 2017 om 11:15 uur kwam het vliegtuig met registratienummer PH-BFB uit Suriname aan op Schiphol (hierna: het vliegtuig). Diezelfde avond vond in [plek 1] in [plaats 1] een bijeenkomst plaats waarbij in elk geval [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aanwezig waren. [2] Tijdens deze bijeenkomst gaf [medeverdachte 3] een actietelefoon aan [medeverdachte 2] . Kort na zijn vertrek uit [plaats 1] vroeg [medeverdachte 1] telefonisch aan de verdachte om paraat te staan om diezelfde of de volgende dag met een bus te rijden. [verdachte] beloofde dit ook aan [medeverdachte 3] te melden.
Op 4 mei 2017 om 1:16 uur belde [medeverdachte 5] naar de telefoon van [medeverdachte 1] . Hierna, tussen 1:24 en 2:23 uur, probeerde [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] onophoudelijk te bereiken. Om 5:53 uur belde [medeverdachte 1] naar de verdachte en spraken zij af elkaar om half acht te ontmoeten. Direct daarna belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] met het verzoek om op hetzelfde tijdstip en dezelfde plaats aanwezig te zijn. Nadat [medeverdachte 1] , de verdachte en [medeverdachte 3] [medeverdachte 4] hadden ontmoet voor de overdracht van de Volkswagen (VW Transporter) bestelbus van [medeverdachte 4] , verplaatsten zij zich naar een McDonalds restaurant in [plaats 3] .
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] werkten in deze periode beiden op Schiphol. [medeverdachte 2] betrad deze ochtend met behulp van zijn personeelspas rond kwart voor acht het beveiligde gebied op de luchthaven en ontmoette daarna [medeverdachte 6] . Nadat hij vervolgens tevergeefs geprobeerd had [medeverdachte 3] te bereiken, nam hij contact op met [medeverdachte 1] om dit te melden. [medeverdachte 1] belde daarop naar [medeverdachte 5] en toen er geen contact tot stand kwam, reed hij gehaast weg bij McDonalds om naar [medeverdachte 5] te gaan. Intussen hadden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] alsnog telefonisch contact gehad. Zodra [medeverdachte 1] dit vernam, keerde hij terug naar [medeverdachte 3] en de verdachte, die nog in McDonalds waren.
Rond kwart voor negen kwamen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] beiden aan bij het vliegtuig. [medeverdachte 3] ging met behulp van een door hem meegebrachte bellyband het vliegtuig in en haalde twee tassen uit het vliegtuig. De tassen werden in het Mulag voertuig van [medeverdachte 2] geladen en [medeverdachte 2] reed met deze tassen naar het vrachtterrein van KLM. Hij verpakte de tassen daar in witte zakken en vervoerde deze met een vorkheftruck van airside, het gedeelte van de luchthaven dat alleen toegankelijk is voor personeel, naar landside, het gedeelte waar bezoekers kunnen worden toegelaten. Daar stond [medeverdachte 3] met de bestelbus klaar. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] laadden rond 9:10 uur samen de tassen in de bestelbus.
[medeverdachte 1] en de verdachte stonden in de directe omgeving buiten de luchthaven te wachten. Zij onderhielden telefonisch contact, waarbij de verdachte [medeverdachte 1] op de hoogte hield van de vorderingen van [medeverdachte 3] . Nadat [medeverdachte 3] de luchthaven had verlaten, reden de verdachte en [medeverdachte 1] ieder in hun eigen auto ‘bumper aan bumper’ vóór en achter de bestelbus van [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] reed met de bestelbus naar de woning van [medeverdachte 1] in [plaats 4] . Onderweg meldde de verdachte telefonisch aan [medeverdachte 1] dat hij gevolgd werd door een Skoda. De verdachte wijzigde hierop zijn route.
Later op de ochtend bezocht [medeverdachte 1] [medeverdachte 5] in zijn bedrijfspand aan [adres] in [plaats 1] en gaf de tassen af. Zeer kort nadat hij daar vertrok, belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 2] . In dat telefoongesprek zei [medeverdachte 1] dat hij voor de volgende middag geld (in ieder geval 5000 euro) voor [medeverdachte 2] zou hebben, nu [medeverdachte 5] de inhoud van de tassen ook weer heel snel weg moest doen.
Op 5 mei 2017 bezocht [medeverdachte 1] aan het einde van de middag/begin van de avond nogmaals [medeverdachte 5] in [plaats 1] . Zeer kort daarna belde [medeverdachte 1] met de verdachte en zei dat hij geld voor hem had, dat hij net had gekregen.
C4: 9 tot en met 13 juni 2017
Op maandag 12 juni 2017 benaderde [medeverdachte 1] [verdachte] en [medeverdachte 2] voor een klus van [persoon 2] , die de volgende dag uitgevoerd moest worden. De verdachte beloofde aan [medeverdachte 1] daarvoor een vrachtwagen te huren. De volgende ochtend rond half acht haalde de verdachte in zijn Mini Cooper [medeverdachte 3] op in [plaats 5] en zette hem af bij een gehuurde bestelbus. Zij reden elk in hun eigen voertuig naar McDonalds in [plaats 3] , waar zij rond 8:20 uur [medeverdachte 1] ontmoetten.
Vanaf 8:45 uur werd op Schiphol de bagage van KLM vlucht KL0714, afkomstig uit Suriname, gelost. In twee van de bagagekarren (AKE’s) werden in de profielen 39 cilindervormige pakketjes cocaïne aangetroffen met een nettogewicht van 2883 gram.
Iets voor half tien belde [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 1] en zei dat een ander had gezegd dat de douane het had. [medeverdachte 2] beloofde even te gaan kijken. De verdachte, die net McDonalds had verlaten en was weggereden in zijn Mini Cooper, werd direct hierna gebeld door [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] lichtte hem in dat het niet goed was gegaan. Een uur later bevestigde [medeverdachte 2] telefonisch aan [medeverdachte 1] dat de douane de partij in beslag genomen had.
De betrokken personen, hun rolverdeling en de communicatie
Doorgaans was [medeverdachte 1] de persoon die een verzoek kreeg om een op Schiphol binnenkomende partij verdovende middelen van de luchthaven naar een andere locatie te brengen. [medeverdachte 1] ontving deze verzoeken van verschillende personen. Het hof stelt vast dat dit ten minste één keer [medeverdachte 5] is geweest.
Voor het uithalen van de verdovende middelen legde [medeverdachte 1] contact met werknemers die werkzaam waren op Schiphol. [medeverdachte 2] was één van de vaste contacten die [medeverdachte 1] inschakelde. [medeverdachte 2] checkte voor [medeverdachte 1] lijsten met informatie over de vracht die in een vliegtuig zat. Soms vroeg [medeverdachte 2] een uitdraai van een dergelijke lijst op bij een collega, [medeverdachte 6] .
Daarnaast was het de taak van [medeverdachte 2] om de verdovende middelen, eventueel nadat deze door een ander uit het vliegtuig waren gehaald, naar een locatie buiten het beschermde gebied van Schiphol te brengen. Daarvoor had [medeverdachte 2] een voertuig nodig. Indien hij geen voertuig beschikbaar had, vroeg hij de hulp van een collega die een voertuig aan hem kon toedelen, bijvoorbeeld [medeverdachte 6] .
[verdachte] regelde op verzoek van [medeverdachte 1] het vervoer van de verdovende middelen vanaf de luchthaven. Bij kleine partijen werd de verdachte gepasseerd om kosten te besparen.
ontving het geld van degene die hem de opdracht had verstrekt. Hij betaalde vervolgens [medeverdachte 2] en de verdachte. De verdachte gaf een deel van zijn opbrengst aan [medeverdachte 3] .
In mei en juni 2017 zei de verdachte tegen [medeverdachte 1] dat hij klaar was voor een grotere rol dan die van ‘rijder’ en dat hij zelf werk wilde zoeken. Hij liet ook aan [medeverdachte 1] blijken dat hij contact had met derden, die kennis droegen van de voortgang van het verstoppen van de verdovende middelen in het vliegtuig.
Bewijsoverwegingen en bespreking van bewijsverweren
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten heeft hij aangevoerd dat de bewezenverklaring volledig is gebaseerd op observaties en tapgesprekken en dat de vordering van de verkeersgegevens van telefoonnummer 0685588633 op grond van het Prokuratuur arrest (meermalen) een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat deze gegevens zonder voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie zijn opgevraagd.
Het nadeel bestaat in de eerste plaats uit de schending van het recht op privacy van de verdachte. In het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:EU:C:2020:791) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaald dat moet worden voorkomen dat het gebruik van onrechtmatig verkregen informatie en bewijs ongerechtvaardigd nadeel toebrengt aan een verdachte. Bewijsuitsluiting ligt voor de hand als sprake is van schending van het begin van hoor en wederhoor of een schending van het recht op een eerlijk proces. Hiervan zou in deze zaak sprake zijn, nu de – inmiddels overleden – getuigen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] niet meer gehoord kunnen worden en een eventuele veroordeling daarom hoofdzakelijk zou berusten op onrechtmatig verkregen bewijs. Primair dient te worden overgegaan tot bewijsuitsluiting van alle verkeersgegevens van [telefoonnummer verdachte] en in dat geval dient de verdachte te worden vrijgesproken. Subsidiair dient dit te leiden tot strafvermindering.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit (C1) heeft de raadsman het volgende bepleit.
Allereerst kan überhaupt niet worden vastgesteld dat er verdovende middelen of cocaïne in de sporttassen heeft gezeten. Er is geen cocaïne in beslag genomen en [medeverdachte 1] spreekt in een tapgesprek in zaaksdossier C1 over een ‘proefie’, dat wil zeggen een generale repetitie. In andere zaaksdossiers wordt niet gesproken over een ‘proefie’ en er is dus ook geen sprake van eenzelfde patroon van handelingen en gebeurtenissen zoals in zaaksdossiers C2 en C3.
Indien het hof wel tot een bewezenverklaring van (verlengde) invoer van cocaïne komt, kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte hiertoe niet bewezen worden, omdat de verdachte niet wist dat hij meewerkte aan de invoer van verdovende middelen en ook niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de sporttassen cocaïne bevatten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij níet tegen de verdachte heeft gezegd dat er cocaïne in de tassen zat en evenmin blijkt uit tapgesprekken dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De sporttassen hadden met van alles en nog wat gevuld kunnen worden, met een legale of illegale herkomst.
Tot slot is de bijdrage van de verdachte van onvoldoende gewicht geweest om deze als medeplegen te kwalificeren. De verdachte ontkent dat hij [medeverdachte 3] heeft ingeschakeld en niet is gebleken dat de verdachte
€ 10.000 heeft gekregen en het voor [medeverdachte 3] bestemde betaald heeft gekregen.
De zeer beperkte en ondergeschikte ‘rol’ van de verdachte bestond er slechts uit, dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] in zijn Mini Cooper achter de grijze VW bus is aangereden.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit (C4) heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten eerste kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet worden bewezen, omdat hij niet wist dat hij meewerkte aan de invoer van cocaïne en hij evenmin bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat cocaïne werd ingevoerd. Voorts is de bijdrage van de verdachte van onvoldoende gewicht geweest om te kunnen spreken van medeplegen van invoer of medeplegen van voorbereidingshandelingen. Ook hier ontkent de verdachte dat hij [medeverdachte 3] heeft ingeschakeld, hetgeen overigens ook niet uit het dossier is gebleken. Het huren van een bus en het beschikbaar stellen daarvan is onvoldoende voor medeplegen. Ten slotte dient de verdachte te worden vrijgesproken vanwege het zogeheten Kokosnoten-arrest (het hof begrijpt: Hoge Raad van 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) in samenhang met de arresten van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:872) en het Gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2022:1862).
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit (11b Opiumwet) heeft de raadsman het volgende bepleit.
De verdachte kan niet worden veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet omdat, gelet op hetgeen is aangevoerd ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, niet kan worden bewezen dat de verdachte wetenschap had van de (al dan niet vermeende) invoer van verdovende middelen. Immers moet komen vast te staan dat de verdachte minst genomen in zijn algemeenheid wist dat de organisatie tot oogmerk had: het plegen van de ten laste gelegde feiten, waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is.
Bovendien is het eenmaal achter een bus aanrijden en eenmaal huren van een vrachtwagen van onvoldoende gewicht om te kunnen worden veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. Daar komt bij dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] hebben verklaard dat zij de verdachte niet kennen en er geen contact tussen hen en de verdachte is vastgesteld of waargenomen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
1.
Wordt met de bijnaam ‘ [bijnaam verdachte] ’ de verdachte bedoeld?
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat als anderen spreken over ‘ [bijnaam verdachte] ’ hiermee op de verdachte wordt gedoeld, nu in een telefoongesprek van 4 mei 2017 met gespreksnummer 488 tussen de verdachte en [medeverdachte 1] over een derde persoon ( [medeverdachte 3] ), achter wie de verdachte moest aanrijden, wordt gesproken als ‘ [bijnaam verdachte] ’ en ook [medeverdachte 3] van Turkse komaf is.
Het hof oordeelt als volgt. Allereerst blijkt uit het telefoongesprek van 26 mei 2017 dat [medeverdachte 1] de verdachte als zijn vaste ‘rijder’ beschouwt. Op 4 mei 2017 om 09:53:07 belde de verdachte naar [medeverdachte 1] met de vraag of [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] kon bereiken. [medeverdachte 4] moest naar buiten komen want de verdachte was er bijna. Meteen daarna om 09:53:47 belde [medeverdachte 1] naar [medeverdachte 4] met de mededeling dat hij naar buiten moest lopen omdat [bijnaam verdachte] er met 2 minuten zou zijn. Daarnaast begroette [medeverdachte 1] de verdachte in twee telefoongesprekken (op 5 mei en 12 juni 2017) als ‘ [bijnaam verdachte] ’. In het telefoongesprek van 13 juni 2017 sprak [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] af dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ moest komen en belde hij 20 minuten later met de verdachte om een ontmoeting af te spreken die plaatsvond met het oog op het vervoer van een partij verdovende middelen vanaf Schiphol. Op basis van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat vastgesteld kan worden dat waar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] spreken over ‘ [bijnaam verdachte] ’ in verband met het vervoer van verdovende middelen, zij doelen op de verdachte.
Dat in een gesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] de medeverdachte [medeverdachte 3] eenmaal als [bijnaam verdachte] is aangeduid, maakt niet dat er twijfel over bestaat dat in de gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met deze bijnaam de verdachte wordt bedoeld. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 1] voor het organiseren van het transport vanaf de luchthaven contact legde met de verdachte en dat de verdachte vervolgens [medeverdachte 3] inschakelde. Zo heeft de verdachte ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij door [medeverdachte 1] was gevraagd of hij iemand kon laten rijden en dat hij vervolgens [medeverdachte 3] heeft gevraagd.
Verder blijkt uit telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1] en de verdachte dat het de verdachte was die de contacten met [medeverdachte 3] onderhield. Zo zei [medeverdachte 1] op 3 mei 2017 tegen de verdachte dat hij die dag of de volgende dag misschien ‘iets’ had en zei de verdachte dat hij dit aan ‘broertje’ zou melden. De volgende dag verscheen de verdachte met [medeverdachte 3] op de ontmoetingsplaats. Ook op 4 mei 2017 waren er diverse momenten waarop de verdachte fungeerde als de communicatieschakel tussen [medeverdachte 3] en de verdachte: zo vroeg [medeverdachte 1] aan de verdachte of [medeverdachte 3] met de auto zou komen en vroeg hij op een later moment aan de verdachte waar [medeverdachte 3] was, waarop de verdachte antwoordde dat [medeverdachte 3] bij BP was en dat hij hem even zou bellen, en gaf de verdachte op een nog later tijdstip door dat [medeverdachte 3] alweer naar buiten kwam vanaf het KLM-terrein. Ten slotte was het de verdachte die geld ontving en een gedeelte daarvan aan [medeverdachte 3] gaf als diens verdiensten. Dat [medeverdachte 1] zelf (ook) contact onderhield met [medeverdachte 3] blijkt niet uit het dossier en dit acht het hof op basis van het vorenstaande niet aannemelijk.
Dat [medeverdachte 3] een Turkse vader heeft, betekent evenmin dat de bovenstaande conclusie geen stand kan houden. Niet gebleken is dat [medeverdachte 3] een contact is van [medeverdachte 1] . Bovendien blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 3] als de ‘Mocro’ wordt aangeduid, wellicht vanwege het feit dat hij een Marokkaanse moeder heeft.
2.
De verklaringen van [medeverdachte 2]
Het hof zal bij de beoordeling van de feiten gebruik maken van verklaringen van [medeverdachte 2] .
heeft als verdachte tegenover de opsporingsambtenaren onder meer verklaringen afgelegd over de verschillende transporten, de werkwijzen, de onderlinge verhoudingen en het versluierend taalgebruik. Hierna is [medeverdachte 2] als getuige verschenen tijdens twee opeenvolgende verhoren bij de rechter-commissaris. Tijdens deze verhoren zijn namens van de verdachte vragen aan de getuige gesteld en [medeverdachte 2] op deze vragen antwoord heeft gegeven. Het hof is van oordeel dat de verdediging daarmee voldoende gelegenheid heeft gehad om [medeverdachte 2] te ondervragen.
De verklaringen van [medeverdachte 2] worden op een groot aantal punten ondersteund door tapgesprekken en observaties. Bovendien zijn deze verklaringen voor [medeverdachte 2] zelf in hoge mate belastend. Dat de verklaringen op detailniveau enkele tegenstrijdigheden bevatten, maakt niet dat in algemene zin dient te worden getwijfeld aan de wil of het vermogen van [medeverdachte 2] om waarheidsgetrouw te verklaren. De vragen hebben immers betrekking gehad op een aanzienlijk aantal incidenten die over een periode van enkele maanden in 2017 hebben plaats gevonden, zodat het door elkaar halen van details vrijwel onvermijdelijk is. Deze tegenstrijdigheden doen dan ook niets af aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2] over terugkerende werkpatronen, onderlinge taakverdelingen en de duiding van versluierend taalgebruik, in het bijzonder waar deze patronen, werkwijzen en de duiding van dit taalgebruik bevestiging vinden in overige bewijsmiddelen.
3.
Prokuratuur
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de vordering van de verkeersgegevens van [telefoonnummer verdachte] een onherstelbaar vormverzuim oplevert, overweegt het hof als volgt.
Op 10 mei 2017 heeft de officier van justitie een vordering tot verkrijging van verkeersgegevens afgegeven ten aanzien van dit telefoonnummer voor de periode van 8 november 2016 tot en met 8 mei 2017. De opgevraagde gegevens zijn echter niet gevoegd in het dossier. Wel is in één proces-verbaal neergelegd dat dit telefoonnummer in de hiervoor genoemde periode het meest frequent de zendmast [adres] in [plaats 5] heeft aangestraald (
p. H 045). Aan deze constatering is echter geen conclusie verbonden.
De verdediging heeft aan het ontbreken van de rechterlijke machtiging de stelling verbonden dat een eventuele veroordeling die hoofdzakelijk zou berusten op de tapgesprekken en observaties, gebaseerd zou zijn op onrechtmatig verkregen bewijs. Deze redenering kan het hof niet volgen. Het uitluisteren van de tapgesprekken en observeren van de verdachte heeft immers niet plaatsgevonden op basis van de hiervoor genoemde vordering (en evenmin uit onderzoeksresultaten die volgden uit die vordering). De vordering tot verstrekking van historische verkeergegevens had immers slechts betrekking op de nummers van degenen met wie de gebruiker van [telefoonnummer verdachte] verbinding heeft gehad, de datum, het tijdstip en de duur van de contacten, het IMEI-nummer en de gegevens van de aangestraalde zendmast. Dat het observeren van de verdachte en/of het afluisteren van diens telefoongesprekken vanwege een andere reden onrechtmatig heeft plaats gevonden, heeft de verdediging niet gesteld en dit is het hof ook niet gebleken.
Het hof concludeert dat historische verkeersgegevens zijn gevorderd en aan het opsporingsteam zijn verstrekt zonder dat daaraan de vereiste rechterlijke machtiging ten grondslag lag, zodat in het strafvorderlijk onderzoek sprake is geweest van een vormverzuim.
Nu de verstrekte gegevens echter geen rol spelen in de strafzaak van de verdachte komt het hof niet toe aan het al dan niet uitsluiten van deze gegevens van het bewijs en is geen sprake van een situatie als bedoeld in het door de raadsman aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 (C-511/18, C-512/18, C-520-18, ECLI:EU:C:2020:791), te weten dat onrechtmatig verkregen informatie of bewijs ongerechtvaardigd nadeel toebrengt aan de verdachte. Het hof ziet daarom evenmin aanleiding over te gaan tot een matiging van de op te leggen straf.
4.
Betrof het verdovende middelen in de twee tassen op 4 mei 2017?
De tassen die op 4 mei 2017 uit het vliegtuig zijn gehaald, zijn niet onderschept. De opsporing heeft dan ook niet vastgesteld wat de inhoud van de tassen was. Desondanks is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de tassen cocaïne bevatten, op grond van de volgende omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien.
Allereerst blijkt uit de heimelijke wijze waarop de actie werd uitgevoerd overduidelijk dat getracht werd controle door de douane en ontdekking door de opsporingsdiensten te voorkomen. Zo werd gebruik gemaakt van een actietelefoon; zei [medeverdachte 2] naderhand tegen [medeverdachte 1] dat hij bang was dat iemand hem gezien had; verpakte [medeverdachte 2] de tassen in zakken om te verhullen dat hij (gezien zijn functie als medewerker van de vrachtafdeling) ongebruikelijke voorwerpen vervoerde en was de verdachte er op gebrand dat de drie bumper-aan-bumper rijdende auto’s niet werden gevolgd.
Dat op grond van het door [medeverdachte 1] in een gesprek met [medeverdachte 4] gebruikte woord ‘proefie’ sprake was van een ‘generale repetitie’ waarbij een vervangend goed is ingevoerd in plaats van verdovende middelen acht het hof niet aannemelijk.
Allereerst wijst het hof in dit verband op de wijze waarop de tassen van het vliegveld naar het huis van [medeverdachte 1] zijn vervoerd: de verdachte en [medeverdachte 1] begeleidden in colonne de bestelbus door er direct vóór en achter te rijden, waarbij de verdachte geacht werd op te letten of hij ’iets raars’ zag. Toen hij de achtervolgende Skoda waarnam, heeft de verdachte een andere route genomen.
Het is onwaarschijnlijk dat voor een proefje een dergelijke beveiligde vorm van transport zou zijn georganiseerd. Daarnaast wijst het hof op een telefoongesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat plaats vond nadat [medeverdachte 1] de aldus vervoerde tassen had afgegeven. In dat gesprek spreekt [medeverdachte 1] de verwachting uit dat [medeverdachte 2] vóór de volgende middag vijfduizend euro zou krijgen, nu de ontvanger van de tassen ‘het’ ook weer snel zou moeten wegdoen. Ook deze mededeling is niet te verklaren indien slechts sprake zou zijn van een proef met een ander goed, nu uit het gesprek blijkt dat het ‘wegdoen’ van het goed blijkbaar een aanzienlijk te verdelen geldbedrag zou opleveren.
Het hof concludeert dat niet alleen sprake was van
heimelijk ingevoerd, maar dat ook buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat sprake was van een
kostbaargoed. Dat [medeverdachte 1] op die dag tegen [medeverdachte 4] heeft gezegd dat het ‘proefie’ is gelukt, is onvoldoende om tot een andere conclusie te komen. Daarbij merkt het hof op dat [medeverdachte 4] , zoals de rechtbank ook reeds overwoog, geen vast onderdeel lijkt uit te maken van het samenwerkingsverband, zodat het niet bevreemdt dat aan hem wellicht onjuiste of misleidende informatie werd verstrekt.
Het hof acht de kans verwaarloosbaar klein dat sprake was van een ander kostbaar en heimelijk ingevoerd goed dan cocaïne. Daarbij betrekt het hof dat het vliegtuig een dag eerder was aangekomen uit Suriname, dat als een feit van algemeen bekendheid geldt dat Suriname een bronland is van cocaïne en dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daarna binnen een periode van zes weken drie maal betrokken waren bij de invoer van cocaïne via Schiphol. Ten overvloede merkt het hof nog op dat zich in het dossier geen enkele aanwijzing bevindt dat het deze keer om een ander kostbaar en heimelijk in te voeren goed zou gaan.
5.
Wist de verdachte dat er verdovende middelen werden ingevoerd?
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de na te noemen omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, buiten gerede twijfel worden vastgesteld dat de verdachte wist dat hij meewerkte aan de invoer van cocaïne.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte door [medeverdachte 1] werd ingeschakeld voor het regelen van het transport van de verdovende middelen vanaf de luchthaven. De verdachte schakelde vervolgens [medeverdachte 3] in en huurde zo nodig een vervoermiddel. Uit de door de verdachte gevoerde tapgespekken met [medeverdachte 1] blijkt dat deze samenwerking met [medeverdachte 1] reeds vóór 3 mei 2017 bestond. Het hof acht daartoe de volgende gesprekken redengevend.
Op 3 mei 2017 vroeg de verdachte aan [medeverdachte 1] of hij het
weervanaf een bepaalde locatie moest halen. Bovendien zei [medeverdachte 1] op 26 mei 2017 in het kader van de werkzaamheden die de verdachte voor [medeverdachte 1] verrichte dat de verdachte de laatste twee jaar ook zelf ging kijken.
Ook zei de verdachte op 12 juni 2017 tegen [medeverdachte 1] dat zijn contact heeft gezegd dat hij ‘het’ er wel in kreeg. Uit de context van dit gesprek blijkt dat dit betrekking heeft op het verstoppen van de verdovende middelen in één van de profielen van een bagagekar. Daarnaast vroeg de verdachte op 13 juni 2017 aan [medeverdachte 1] of ze het niet weer op ‘de oude manier’ gingen doen.
Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte in de opgenomen telefoongesprekken op geen enkel moment vragen heeft gesteld indien [medeverdachte 1] versluierende taal gebruikte (zoals ‘een auto’) en uit zijn opmerkingen blijkt tevens dat hij ook zonder nadere toelichting begreep waar [medeverdachte 1] over sprak.
Ten slotte blijkt uit het dossier dat de verdachte van plan was om zelf ‘werk te gaan zoeken’, waarbij duidelijk is dat dit werk betrekking zou moeten hebben op de invoer van verdovende middelen (nu [medeverdachte 1] in deze gesprekken uitlegt hoe de invoer in zijn werk ging).
Met andere woorden: de verdachte werkte al enige tijd met [medeverdachte 1] samen, was op de hoogte van het taalgebruik, wist hoe en waar de in te voeren waar verpakt en verstopt werd, had contact met iemand die informatie had over de uitvoering in het land van herkomst en was van plan om zelfstandig opdrachten tot het invoeren van de waar te gaan uitvoeren.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte dat hij slechts twee keer een opdracht voor [medeverdachte 1] heeft uitgevoerd en niet wist dat hij meewerkte aan de invoer van cocaïne dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
6.
Waren de handelingen van de verdachte van voldoende gewicht om tot de bewezenverklaring van medeplegen te komen?
Zoals hierboven reeds werd overwogen, werd de verdachte regelmatig door [medeverdachte 1] benaderd voor het organiseren van het vervoer van de cocaïne vanaf de luchthaven. Dit was in ieder geval het geval op 4 mei 2017 en 13 juni 2017. De verdediging heeft gesteld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de op die data gepleegde feiten onvoldoende gewicht heeft om als medeplegen te worden aangemerkt.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft niet alleen zelf een actieve rol gehad in de begeleiding van het (geplande) transport van de goederen, maar werkte voor het organiseren van het transport nauw samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] gaf de verdachte instructies over de tijden en het benodigde materieel en had daartoe veelvuldig telefonisch contact met de verdachte. De verdachte schakelde [medeverdachte 3] niet alleen in voor het transport, maar reed ook met hem van [plaats 5] naar de ontmoetingsplek. Op 13 juni 2017 haalde de verdachte [medeverdachte 3] op van zijn woonadres. Op de actiedagen wachtten de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gezamenlijk in McDonalds totdat zij van [medeverdachte 2] te horen kregen dat zij naar het vliegveld moesten komen. Voor het transport op 13 juni 2017 heeft de verdachte bovendien de huur van een bestelbus geregeld.
Naar het oordeel van het hof is het organiseren van het transport vanaf de luchthaven een essentiële activiteit binnen de (verlengde) invoer van het verboden middel. Het vervoeren
isimmers de centrale activiteit van de strafbaar gestelde gedraging en het vervoer vanaf de luchthaven is een onmisbare schakel in de keten. De voorbeelden die de raadsman uit de jurisprudentie heeft aangehaald, zijn met de onderhavige casus niet te vergelijken.
Het hof concludeert dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en dat de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht was dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
7.
Maakte de verdachte deel uit van een criminele organisatie?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de harde kern vormden van een samenwerkingsverband dat tot doel had om verdovende middelen in Nederland in te voeren via de luchthaven Schiphol. [medeverdachte 1] was in dat verband doorgaans degene die een verzoek binnenkreeg om verdovende middelen te (doen) halen uit een bepaald vliegtuig, vrachtplaat en/of bagagekar en deze naar een plek buiten de luchthaven te brengen. [medeverdachte 2] werkte op de luchthaven en kon als zodanig beschikken over informatie zoals roostergegevens en vlucht- en vrachtinformatie, die hij verstrekte aan [medeverdachte 1] ; hij zorgde voor vervoer binnen het gebied van de luchthaven dat slechts voor medewerkers met een Schipholpas toegankelijk is (airside) naar een locatie daarbuiten (landside) waar de goederen werden overgedragen (bijvoorbeeld aan [medeverdachte 3] ).
Afhankelijk van het tijdstip van uithalen heeft [medeverdachte 1] (ook) de assistentie van anderen gevraagd. Zo werden collega’s van [medeverdachte 2] gevraagd voor vervoer op de luchthaven, bijvoorbeeld als [medeverdachte 2] niet beschikbaar was.
[medeverdachte 6] werd wel gevraagd om informatie aan [medeverdachte 1] te verstrekken of het gebruik van vervoermiddelen op de luchthaven te faciliteren.
De verdachte werd, als vaste ‘rijder’ van [medeverdachte 1] , gevraagd voor het vervoer vanaf landside in die gevallen dat een afzonderlijke vervoerder nodig was. De verdachte werd uit kostenoogpunt niet gevraagd als de partij klein genoeg was en er geen aparte vervoerder nodig was, of als [medeverdachte 1] en de betrokken Schipholmedewerker het vervoer zelf konden verzorgen.
Voor de (verlengde) invoer van cocaïne maakten de betrokkenen gebruik van hulpmiddelen. Zo werden voertuigen van KLM ingezet en vrachtlijsten ingezien, bestelbussen gehuurd of geleend, personeelspassen en bedrijfskleding van KLM en Skynet gebruikt. Tijdens de onderlinge communicatie maakten de betrokkenen wel gebruik van actietelefoons en bedienden zich van versluierende taal. Zo werd de term auto’s gebruikt in plaats van AKE’s/bagagekarren, ABN in plaats van douane en pannenkoek in plaats van vrachtplaat. Ook werden zogenaamd telefoonnummers verstuurd, terwijl de ontvanger wist dat alleen de laatste vier cijfers relevant waren (voor het achterhalen van de vraag of de vracht al dan niet in het vliegtuig was geladen).
Uit al deze omstandigheden bij elkaar volgt naar het oordeel van het hof dat sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband, dat flexibel kon inspelen op late verzoeken en onverwachte omstandigheden. Deze flexibiliteit was ook noodzakelijk voor de uitvoering, omdat uit de aard van het werk volgt dat soms pas op het laatste moment duidelijk werd of het gelukt was om de verdovende middelen in het vliegtuig te plaatsen en of er gelegenheid bestond om de verdovende middelen ongezien naar buiten te vervoeren. Dat de samenstelling van de groep betrokkenen wisselde, volgt daarom uit de werkwijze die aansluit bij het doel van de organisatie en doet niet af aan de structurele aard van de onderlinge samenwerking. Het hof is dan ook van oordeel dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Gelet op de onder het vorige kopje beschreven vaste en langdurige samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte en de belangrijke rol van de verdachte daarbij, is het hof van oordeel dat de verdachte een aanzienlijk aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot de invoer van de verdovende middelen. Dat de verdachte niet bij elke invoer werd ingeschakeld, doet niets af aan de conclusie van het hof dat hij heeft deelgenomen aan deze organisatie.
8.
Periode van deelname aan de criminele organisatie
Anders dan de rechtbank zal het hof bewezen achten dat de verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie vanaf het begin van de tenlastegelegde periode. Uit de gesprekken van eind mei en juni 2017 blijkt niet alleen dat op dat moment reeds sprake was van een bestendige samenwerking, maar ook dat deze samenwerking intensief moet zijn geweest. Zo noemde [medeverdachte 1] de verdachte zijn vaste rijder. Daarnaast acht het hof het volstrekt onaannemelijk dat de uitwisseling van informatie die in deze gesprekken plaatsvond, tot stand zou komen tussen personen die niet reeds enige tijd intensief met elkaar samenwerkten. Dat de verdachte in november 2017 nog steeds actief was binnen de organisatie blijkt uit een telefoongesprek in die periode, waarin [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] zegt dat hij tegen ‘ [bijnaam verdachte] ’ zal zeggen dat hij klaar moet staan.
9.
Kokosnotenarrest
De raadsman heeft naar voren gebracht dat ten aanzien van feit 2 vrijspraak dient te volgen vanwege het door het arrest van de Hoge Raad van 15 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) in samenhang met de arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:872) en het Gerechtshof Den Haag van 9 september 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:1862). Het hof overweegt allereerst dat, anders dan in de door raadsman aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam, de 2883 gram cocaïne in beslag is genomen in Nederland. Voorts merkt het hof op dat de inbeslagname van de cocaïne op 13 juni 2017 tussen 8:45 en 9:20 uur heeft plaats gevonden. De handelingen waarmee de verdachte zijn bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de verdovende middelen, hadden toen reeds plaats gevonden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primairhij in de periode van 3 mei 2017 tot en met 4 mei 2017 te Haarlem en Hoofddorp en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer) en Zwanenburg , tezamen en in vereniging met anderen,

opzettelijk een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet.

2.primairhij in de periode van 9 juni 2017 tot en met 13 juni 2017 te Haarlem en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), tezamen en in vereniging met anderen,

opzettelijk een hoeveelheid van in totaal 2.883 gram van een materiaal bevattende cocaïne, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, op een wijze zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet;

3.hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te Haarlem en Hoofddorp en Schiphol (gemeente Haarlemmermeer), heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in:

- artikel 2 onder A jo. artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet en
- artikel 2 onder A jo. artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien het hof tot strafoplegging komt, verzocht de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen en daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft volgens de verdediging een kleine rol gehad bij de invoer van een relatief kleine hoeveelheid cocaïne.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de oudheid van de zaak, het ontbreken van relevante documentatie en de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn leven goed op orde, zijn zoon behoort nu tot zijn gezin, hij is opnieuw vader geworden en heeft een zinvolle baan. Indien de verdachte opnieuw gedetineerd zou raken, zal dit leiden tot verlies van zijn baan, maar mogelijk ook tot verlies van zijn zoon, die zijn hoofdverblijfplaats en stabiliteit heeft bij de verdachte, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan de invoer van cocaïne en deelgenomen aan een organisatie die gericht was op het plegen van misdrijven zoals strafbaar gesteld bij de Opiumwet. Hij is betrokken geweest bij de invoer in Nederland van een onbekende hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid van 2.883 gram cocaïne.
De verdachte hield zich binnen de organisatie bezig met het organiseren van het vervoer van de verdovende middelen vanaf Schiphol naar de plaats van bestemming, onder meer door een bus te huren voor het vervoer van de verdovende middelen en een chauffeur te regelen en het escorteren van de bus met de verdovende middelen. Aldus fungeerde de verdachte als een onmisbare schakel in de gehele keten die als doel had om succesvol cocaïne in Nederland in te voeren en op de plaats van bestemming af te leveren.
De verdachte heeft met zijn handelen eraan bijgedragen dat werknemers die in dienst waren van de luchthaven werden ingeschakeld, waarbij het vertrouwen van de werkgever in zijn werknemers op ernstige wijze is geschonden; dat op zeer brutale wijze en geheel ten eigen bate gebruik is gemaakt van vervoermiddelen en belly belts toebehorend aan de luchthaven, die dienden voor het op reguliere wijze lossen van bagage uit vliegtuigen en tenslotte ook aan het heimelijk overbrengen van de verdovende middelen van airside naar landside.
Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke stof. Hoewel bij één feit onduidelijk is gebleven om hoeveel cocaïne het ging, leidt het hof de inhoud van de bewijsmiddelen, in het bijzonder de gevoerde telefoongesprekken en de hoogte van de beloning voor de verdachte, af dat het ging om een substantiële hoeveelheid en dat bij beide feiten de hoeveelheden bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in cocaïne wordt zowel direct als indirect in verband gebracht met vele vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Om de volksgezondheid te beschermen en om deze cyclus van strafbare feiten te beperken, wordt de invoer van cocaïne met hoge straffen bedreigd.
Gelet op het voorgaande, in het bijzonder de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feiten, is naar het oordeel van het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
In hetgeen is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding daarvan af te wijken, omdat deze niet opwegen tegen de beschreven ernst en maatschappelijke gevolgen van de feiten noch om te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van de ondergane voorlopige hechtenis.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in voorlopige hechtenis verkeerde, te gelden dat in eerste aanleg
enin hoger beroep de behandeling ter terechtzitting diende te zijn afgerond met een eindvonnis respectievelijk eindarrest binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn was aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten was behandeld.
De redelijke termijn is in eerste aanleg met de inverzekeringstelling van de verdachte op 21 november 2017 aangevangen. De rechtbank heeft op 9 december 2020 vonnis gewezen. De redelijke termijn is in hoger beroep met het instellen van het hoger beroep op 15 december 2020 aangevangen. Het hof wijst thans, op 4 november 2022, eindarrest.
Het hof stelt vast dat de behandeling in eerste aanleg ruim 36 maanden heeft geduurd en in hoger beroep ruim 22 maanden. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden passend en geboden, maar zal deze gelet op de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden, met aftrek van voorarrest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.I.M. van Bergen, mr. W.M.C. Tilleman en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 november 2022.

Voetnoten

1.In dit overzicht worden de namen van de vermeende gebruikers van de telefoonnummers en auto’s gebruikt zonder dat de nummers of kentekens worden genoemd. Hoe de koppelingen tussen de telefoonnummers en de auto’s enerzijds en de verdachten anderzijds zijn gemaakt, blijkt uit de bewijsmiddelen. Overigens is de juistheid van geen van deze koppelingen door partijen betwist.
2.De afstand tussen [adres] en [plek 1] is hemelsbreed ongeveer 300 meter. De afstand tussen [adres] te [plaats 2] en [plek 1] is hemelsbreed ongeveer 600 meter. Openbare bron: