ECLI:NL:GHAMS:2022:3083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
1 november 2022
Zaaknummer
23-001841-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld voor gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de kwalificatie en de opgelegde straf vernietigd. Het hof heeft de bewijsmotivering ten aanzien van feit 2 vervangen en vastgesteld dat voor een bewezenverklaring van het delict 'afkomstig uit enig misdrijf' niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het hof oordeelt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van witwassen, omdat er onvoldoende bewijs is voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen door gedurende enkele jaren te profiteren van de handel in gestolen goederen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001841-21
datum uitspraak: 28 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-051657-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1965,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met uitzondering van de kwalificatie en de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met vervanging van de bewijsmotivering ten aanzien van feit 2.

Bewijsmotivering ten aanzien van feit 2

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf" kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien het openbaar ministerie feiten en omstandigheden heeft aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat deze een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft mag de rechter die omstandigheid betrekken in de bewijsoverwegingen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de op de tenlastelegging vermelde goederen waarvan geen aangifte in het dossier is gevoegd, op basis van de thans beschikbare onderzoeksresultaten niet is komen vast te staan dat het niet anders kan zijn dan dat deze voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, zodat de verdachte in zoverre van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
Ten aanzien van de op de tenlastelegging vermelde goederen waarvan wel is komen vast te staan dat ze van misdrijf afkomstig zijn, geldt het volgende. Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Het hof is – met de advocaat-generaal en de raadsman – van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van witwassen, nu op basis van de stukken onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot bewijs van medeplegen te kunnen komen. Zo is het hof niet gebleken van enige nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met de medeverdachte of anderen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop
van het plegen van opzetheling een gewoonte maken
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De raadsman heeft het hof verzocht rekening te houden met de persoonlijke situatie van de verdachte en een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte de zorg draagt voor zijn jongste zoon, die kampt met (ernstige) psychiatrische klachten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte ongewenst vreemdeling is in Nederland en, omdat hij geen recht heeft op sociale voorzieningen en niet kan werken, de bewezenverklaarde gedragingen beschouwd moeten worden als een vorm van overlevingscriminaliteit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen. Hij heeft
gedurende enkele jaren geprofiteerd van de handel in elektronica en andere (luxe)goederen, die hij vaak in grote hoeveelheden afnam van onbekend gebleven particulieren om die in grote hoeveelheden door te verkopen, veelal over de grens. In de boxruimte van de verdachte is een zeer grote hoeveelheid goederen aangetroffen, waarbij van een deel van de goederen is komen vast te staan dat die van misdrijf, veelal woninginbraken en bedrijfsinbraken, afkomstig zijn. Ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van die goederen wist de verdachte telkens dat die goederen van misdrijf afkomstig waren en als vanzelf was op de dag van aantreffen ervan ook sprake van witwassen. De regelmatige aankoop van die goederen en de enorme hoeveelheid aangetroffen goederen duidt op een gewoonte.
Bij strafbare gedragingen in het kader van heling en witwassen is sprake van misbruik van het vertrouwen waarop het economisch verkeer grotendeels is gestoeld en van misleiding van goedwillende bedrijven en consumenten. Strafbaar handelen zoals hier aan de orde heeft een ontwrichtende werking ten aanzien van het financieel economisch stelsel in onze samenleving.
Het hof overweegt dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, ook als in aanmerking wordt genomen dat een overgrote meerderheid van de goederen niet in de bewezenverklaring en veroordeling zijn betrokken. Daarbij weegt tevens mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2022 in het verleden tot twee keer toe onherroepelijk is veroordeeld voor heling tot langdurige gevangenisstraffen. Het hof zal niettemin een iets lagere straf opleggen dan gevorderd door de advocaat-generaal nu het rekening houdt met hetgeen de raadsman en de verdachte ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden naar voren hebben gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55, 416, 417, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor vermeld.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op de geschorste voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. V.M.A. Sinnige, en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2022.
mrs. M.J.A. Duker, A. Dantuma-Hieronymus en P.E. de Wildt zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.