In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juni 2021. De verdachte, geboren in 1965, was eerder veroordeeld voor gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de kwalificatie en de opgelegde straf vernietigd. Het hof heeft de bewijsmotivering ten aanzien van feit 2 vervangen en vastgesteld dat voor een bewezenverklaring van het delict 'afkomstig uit enig misdrijf' niet vereist is dat het voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Het hof oordeelt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van witwassen, omdat er onvoldoende bewijs is voor nauwe en bewuste samenwerking met anderen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoonte(opzet)heling en gewoontewitwassen door gedurende enkele jaren te profiteren van de handel in gestolen goederen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de tijd in voorarrest in mindering gebracht op de opgelegde straf.