ECLI:NL:GHAMS:2022:3073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
23-002560-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake bedreiging, mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 november 2020. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De tenlasteleggingen omvatten mishandeling, bedreiging en vernieling, waarbij de verdachte onder andere zijn ex-vriendin en haar vader bedreigde en mishandelde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2018 de aangeefster heeft mishandeld door tegen een stoel te slaan, waardoor zij achterover viel. Daarnaast heeft hij haar meermalen bedreigd met de dood en zware mishandeling. De verdachte heeft ook een auto van de aangeefster beschadigd. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten in hoger beroep bevestigd, maar de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, maar het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002560-20
datum uitspraak: 28 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 november 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-004221-19 en 15-133202-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] ,
ten tijde van de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in PI Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, van hetgeen de verdachte en diens raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij en het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging, en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 15-004221-19 (zaak A)
1.
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Heemskerk, [benadeelde01] heeft mishandeld door tegen een stoel te slaan/duwen waarop die [benadeelde01] zat, ten gevolge waarvan die [benadeelde01] achterover viel;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 november 2018 tot en met 02 december 2018 te Heemskerk en/of Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde01] eenmaal of meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde01] (middels berichten via Whatsapp/sms/de telefoon) (telkens) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga 20 jaar voor jou zitte." en/of "Ik ga op je huis poppe he" en/of " [naam01] " en/of "Anders gaat anders aflope mt jou", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 4 december 2018 te Heemskerk en/of Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] dreigend de woorden toe te voegen "Ik neem een machinegeweer mee en ik kom je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak met parketnummer 15-133202-19 (gevoegd) (zaak B)1.
hij op of omstreeks 26 maart 2019 te Heemskerk en/of Amsterdam zijn levensgezel, [benadeelde01] , heeft mishandeld door - (met kracht) aan de haren van die [benadeelde01] te trekken en/of - eenmaal of meermalen in het gezicht/tegen het hoofd van die [benadeelde01] te stompen/slaan en/of - eenmaal of meermalen tegen het lichaam van die [benadeelde01] te stompen/slaan en/of - eenmaal of meermalen met een of meer hand(en) de nek/keel van [benadeelde01] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden;
3.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Heemskerk [benadeelde01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling en/of brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [benadeelde01] (middels (spraak-)berichten via WhatsApp/de telefoon) de woorden toegevoegd: Ik kom er aan. Jij gaat dood, je gaat klappen krijgen en/of Ik maak je dood. Ik kom langs bij de salon, je zal het zien en/of Ik ga jouw huis helemaal in de fik steken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Heemskerk opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (merk: Renault, type: Twingo), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde01] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bespreking bewijsverweren ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Naast de verklaring van de aangeefster zelf, is er onvoldoende bewijs. Er is geen letsel geconstateerd en de enige getuigenverklaring, die van mevrouw [getuige01] , is niet bruikbaar voor het bewijs aangezien de getuige tijdens het politieverhoor zodanig is gevoed met informatie dat haar verklaring niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt. De getuige is voorts geen onafhankelijke getuige, omdat het gaat om een vriendin van de aangeefster, en zij pas een maand na het vermeende incident werd gehoord. Dat de verklaring vervolgens op details overeenkomt met die van de aangeefster is dus niet vreemd en kan derhalve niet bijdragen aan de betrouwbaarheid van die verklaring, aldus de raadsvrouw.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat opzet op de mishandeling niet kan worden bewezen, omdat uit de verklaring van de aangeefster zou blijken dat de verdachte de aangeefster niet heeft willen raken. De verdachte uitte zijn kracht tegen de stoel en niet tegen de aangeefster. Niet kan worden gesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op mishandeling van de aangeefster bewust heeft aanvaard.. Het feit dat de verdachte uiteindelijk de stoel heeft geraakt, levert een contra-indicatie voor de bewuste aanvaarding op, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van het hof
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 9 november 2018 in haar woning heeft geslagen in de richting van haar gezicht, waarbij hij niet haar maar de stoel raakte waarop zij zat, als gevolg waarvan zij achterover is gevallen met haar hoofd tegen de muur. Zij had daardoor pijn aan haar hoofd.
Deze verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige01] bij de politie. Deze verklaring houdt in dat de getuige heeft gezien dat de aangeefster met een klap naar achteren vloog en met haar hoofd tegen de muur aan viel, waarna de aangeefster “AU!” riep en begon te schreeuwen. De verklaring [getuige01] komt voorts op detailniveau overeen met de door de aangeefster afgelegde verklaring ten aanzien van de gebeurtenissen onmiddellijk voorafgaand aan het incident en de momenten daarna, waarover zij niet op sturende wijze is bevraagd.
Tot slot zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit blijkt dat de verklaring van de getuige op enigerlei wijze is beïnvloed. Het hof ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de door de getuige afgelegde verklaring en zal deze voor het bewijs bezigen.
Uit de verklaring van de aangeefster volgt voorts dat de verdachte tijdens een ruzie met een gebalde vuist in de richting van haar gezicht bewoog. De verdachte heeft met deze handeling niet de aangeefster geraakt, maar wel de stoel waarop zij zat, als gevolg waarvan deze omviel en de aangeefster met haar hoofd tegen de muur kwam. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op het toebrengen van pijn of letsel bij de aangeefster.
Het verweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.
Bespreking bewijsverweer ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd.
De verklaring van de getuige [getuige02] biedt op geen enkele wijze steun aan de verklaring van de aangeefster. Haar verklaring dat de aangeefster overstuur was en rode plekken in haar hals had, levert onvoldoende steun voor mishandeling op. Rode plekken in de hals kunnen ook worden waargenomen wanneer iemand stress ervaart of geëmotioneerd is. Hetgeen door [getuige02] is waargenomen past in die zin ook bij het scenario dat door de verdachte is geschetst, te weten het scenario dat sprake was van een ruzie waarbij de aangeefster geëmotioneerd raakte. Uit het dossier blijkt voorts dat de aangeefster na de ruzie met de verdachte naar [winkel01] is gegaan om de politie te bellen. Dit was nog voordat [getuige02] de aangeefster zag. De medewerker van [winkel01] heeft hierover verklaard dat aangeefster naar de winkel kwam met het verhaal dat ene Khalid er met haar auto vandoor ging. Over de vermeende mishandeling is blijkbaar niks gezegd en ook over enige vorm van letsel werd door de medewerker niks verklaard.
Het oordeel van het hof
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 26 maart 2019 tegen haar hoofd aan heeft geslagen, haar aan de haren heeft getrokken en haar keel heeft dichtgeknepen. Het hof ziet geen aanleiding aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen nu de verklaring van de aangeefster concreet en specifiek is, alsook op cruciale onderdelen steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige02] . Deze verklaring houdt in dat zij de aangeefster helemaal overstuur heeft aangetroffen en dat zij heeft gezien dat de aangeefster rode plekken aan de linkerzijde van haar hals had. Het hof vindt hierin voldoende steun voor de aangifte, waardoor het ook de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte het tenlastegelegde voor zover bewezenverklaard heeft begaan. De enkele omstandigheid dat de aangeefster zich in de [winkel01] winkel kennelijk niet heeft uitgelaten over de mishandeling en de medewerker in een telefonisch verhoor niet specifiek heeft verklaard over waargenomen letsel, doet aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen niets af.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en zaak B onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 15-004221-19 (zaak A)
1.
hij op 9 november 2018 te Heemskerk, [benadeelde01] heeft mishandeld door tegen een stoel te slaan waarop die [benadeelde01] zat, ten gevolge waarvan die [benadeelde01] achterover viel;
2.
hij in de periode van 27 november 2018 tot en met 2 december 2018 in Nederland, [benadeelde01] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde01] (middels berichten via Whatsapp/sms/de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga 20 jaar voor jou zitte." en" Ik ga op je huis poppe he" en" [naam01] " en "Anders gaat anders aflope mt jou";
3.
hij op 4 december 2018 in Nederland, [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde01] dreigend de woorden toe te voegen "Ik neem een machinegeweer mee en ik kom je vermoorden";
zaak met parketnummer 15-133202-19 (gevoegd) (zaak B)
1.
hij op 26 maart 2019 te Amsterdam zijn levensgezel, [benadeelde01] , heeft mishandeld door aan de haren van die [benadeelde01] te trekken en tegen het hoofd van die [benadeelde01] te slaan en met een hand de nek/keel van [benadeelde01] dicht te knijpen;
3.
hij op 9 april 2019 te Heemskerk [benadeelde01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling en brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend voornoemde [benadeelde01] (middels de telefoon) de woorden toegevoegd: “Ik kom er aan” Jij gaat dood, je gaat klappen krijgen” en/of “Ik maak je dood” “Ik kom langs bij de salon, je zal het zien” en/of “Ik ga jouw huis helemaal in de fik steken;
4.
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Heemskerk opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Renault, type: Twingo), die aan [benadeelde01] toebehoorde heeft beschadigd.
Hetgeen in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder 1, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en de zaak B met onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling en bedreiging met brandstichting.
Het in de zaak B onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1, 2 en 3 en in de zaak B onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf:

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 en 3 en zaak B onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. Tevens is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van een contactverbod met [benadeelde01] en [slachtoffer01] voor de duur van één jaar opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde (voor zover in hoger beroep aan de orde) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt, vanwege het tijdsverloop sinds de tenlastegelegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangeefster, zijn ex-vriendin, tweemaal mishandeld, tweemaal bedreigd en haar auto beschadigd door de voorruit in te gooien met een stoeptegel. Tevens heeft de verdachte de vader van de aangeefster bedreigd. De verdachte heeft door aldus te handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en bij hen – zo blijkt onder andere uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van [slachtoffer01] – sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt. Het hof wijst in dat verband ter illustratie op de omstandigheid dat de verdachte bedreigingen uitte, zei dat hij langs zou komen, en vervolgens ook daadwerkelijk voor de deur stond. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bij het hof niet de indruk kunnen wegnemen dat hij de laakbaarheid van zijn handelingen onvoldoende onderkent. Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, alsmede de grote impact die deze op de slachtoffers hebben gehad, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Het hof houdt echter wel in strafmatigende zin rekening met de lange periode die is verstreken sinds de bewezenverklaarde feiten, te weten ruim drie jaren, alsmede met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
De benadeelde partij heeft zich in eerst aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.513,11, bestaande uit € 2.513,11 ter compensatie van materiële schade en € 5.000,00 ter compensatie voor immateriële schade. Voorts is vergoeding van een bedrag van € 2.258,34 aan proceskosten gevorderd.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.485,06, bestaande uit
€ 985,06 ter vergoeding van materiële schade en € 3.500,00 als compensatie van immateriële schade. Voorts is de verdachte veroordeeld tin de proceskosten van de benadeelde partij, vastgesteld op € 600,00 (2 punten liquidatietarief). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De benadeelde partij heeft de vordering bij monde van haar advocaat ter terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht, waaruit blijkt dat de vordering niet wordt gehandhaafd ten aanzien van de aanpassingen aan het huis en de proceskosten dienen te worden vermeerderd met de proceskosten in hoger beroep (+ 2 punten).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ten aanzien van de medische kosten, gederfde inkomsten en de beredderingskosten primair verzocht deze af te wijzen, nu het rechtstreekse verband tussen de schade en de tenlastegelegde feiten onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de vaststelling van de schade een onevenredige belasting van het geding oplevert. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze moeten worden afgewezen nu geen sprake is van rechtstreekse schade. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien de vaststelling van de exacte schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering sterk gematigd toe te wijzen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht ook de proceskosten af te wijzen, nu de werkzaamheden onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bedraagt thans nog € 2.342,55 te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaat uit de volgende schadeposten:
( a) Medische kosten
- Eigen risico 2019 € 385,00
- Eigen risico 2020 € 56,99
  • b) Nieuwe voorraam auto € 393,25
  • c) Beredderingskosten € 725,27
  • d) Gederfde inkomsten € 782,04
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A 1 en 2 bewezenverklaarde en in de zaak B onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 913,58.
In dat verband overweegt het hof, anders dan de rechtbank, dat ten aanzien van de onder het eigen risico gebrachte en als zodanig gevorderde kostenposten van € 56,99 en € 14,49 het rechtstreekse verband met het bewezenverklaarde onvoldoende is komen vast te staan.
Voor het overige neemt het hof de motivering van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade over:
“Ten aanzien van de gevorderde ‘beredderingskosten’ acht de rechtbank aannemelijk dat de
benadeelde partij zich door de tijd die gemoeid is geweest met haar hulpverleningstraject niet
beschikbaar heeft kunnen stellen voor arbeid. Echter, door een gebrekkige onderbouwing
daarvan kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel uren het daadwerkelijk betreft en zal de
benadeelde partij op dat punt in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Wel is de
rechtbank van oordeel dat uit het dossier voldoende volgt dat aangeefster tijd (12 + 10 uur =
22 uur) heeft besteed aan het doen van aangifte, aan contacten met de politie en aan
besprekingen en contacten met haar raadsvrouw. Om die reden zal de rechtbank de
beredderingskosten (22 uur x € 6,81 = € 149,82), die daarmee verband, houden toewijzen.
(…)
Ten aanzien van de schadepost ‘gederfde inkomsten’ is de rechtbank van oordeel dat de
vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Als bijlagen zijn enkel een
datumoverzicht, een e-mail en een kassaomzet bij gevoegd, waaruit de rechtbank niet kan
afleiden hoeveel uren de benadeelde partij daadwerkelijk niet heeft kunnen werken en
hoeveel inkomen is gederfd als gevolg van de bewezen verklaarde feiten. Om die reden zal
de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.”
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ter zake van vergoeding van materiële schade.
Immateriële schade
Ten aanzien van de vordering tot immateriële schadevergoeding overweegt het hof dat een ernstige inbreuk is gepleegd op de persoonlijke levenssfeer en op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht welke nadelige gevolgen de benadeelde partij heeft ondervonden ten gevolge van het bewezenverklaarde.
De benadeelde partij ondervindt fysieke, alsook mentale klachten ten gevolge van spanning, angst en stress. Ze ontvangt hiervoor begeleiding en behandeling van haar huisarts, PsyQ en de
Blijfgroep. De lichamelijke en psychische gevolgen voor de benadeelde partij zijn onderbouwd met medische stukken.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,00. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De verdachte zal tevens worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij, nu laatstgenoemde grotendeels in het gelijk wordt gesteld. Het hof bepaalt de vergoeding op € 911,00.
(2 punten van het Liquidatietarief Kanton tegen het in 2020 voor vorderingen met een grenswaarde tot €10.000 geldende tarief van € 300 per punt en 1 punt van het liquidatietarief Kanton tegen het in 2022 geldende tarief van € 311 euro per punt)

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-004221-19 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-004221-19 onder 1, 2 en 3 en in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-004221-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.413,58 (vierduizend vierhonderddertien euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 913,58 (negenhonderddertien euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
911,00 (negenhonderdelf euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-004221-19 onder 1 en 2 bewezenverklaarde en in de zaak met parketnummer 15-133202-19 onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.413,58 (vierduizend vierhonderddertien euro en achtenvijftig cent) bestaande uit € 913,58 (negenhonderddertien euro en achtenvijftig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 54 (vierenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
9 april 2019.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. M.J.A. Duker en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 oktober 2022.