ECLI:NL:GHAMS:2022:3054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.838/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een raadsheer in een strafzaak met beschuldigingen van vooringenomenheid

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek van verzoekster tegen de raadsheer mr. [naam01] in een strafzaak. Verzoekster is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zij was veroordeeld voor belaging en wederrechtelijk binnendringen. Tijdens de behandeling van de zaak heeft verzoekster meerdere keren de raadsheer gewraakt, omdat zij meende dat deze vooringenomen was. De wrakingskamer heeft op 3 augustus 2022 geoordeeld dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de raadsheer partijdig zou zijn. De wrakingsgronden zijn niet voldoende onderbouwd en de perceptie van verzoekster wordt niet door objectieve factoren gerechtvaardigd. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en geen wrakingsverbod opgelegd, omdat er geen bewijs is dat verzoekster misbruik maakt van haar recht om te wraken. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.312.838/01
zaaknummers hoofdzaak : 23-001828-20
beslissing van de wrakingskamer van 3 augustus 2022
inzake het op 5 juli 2022 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoekster01](hierna: verzoekster),
wonende te [woonplaats01] .

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het door verzoekster ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 augustus 2020, waarbij verzoekster wegens – kort gezegd – belaging, wederrechtelijk binnendringen op een besloten erf en het wederrechtelijk op een besloten erf vertoeven en zich niet aanstonds verwijderen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en waarbij aan haar een gebieds- en contactverbod is opgelegd voor de duur van twee jaren alsmede beslissingen ten aanzien van vorderingen van twee benadeelde partijen zijn genomen.
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 1 februari 2021 aangevangen met een regiezitting. Een tweede regiezitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Vervolgens heeft verzoekster voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op 9 november 2021, te weten op 28 september 2021, de voorzitter van de zittingscombinatie, mr. [naam01] , gewraakt. Dit wrakingsverzoek is op 21 oktober 2021 afgewezen (200.300.473/01).
1.3.
De inhoudelijke behandeling is vervolgens voortgezet tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer van dit hof van 9 november 2021. Tijdens deze inhoudelijke behandeling heeft verzoekster opnieuw mr. [naam01] gewraakt. Op 9 december 2021 heeft verzoekster dit wrakingsverzoek ingetrokken (200.300.473/02).
1.4.
Op 27 juni 2022 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de gehele zittingscombinatie van de geplande inhoudelijke behandeling op 5 juli 2022, te weten de
mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] . Dit verzoek heeft verzoekster op
30 juni 2022 ingetrokken (200.312.379/01).
1.5.
Op 5 juli 2022 heeft vervolgens de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling heeft verzoekster mr. [naam01] opnieuw gewraakt. Op 6 juli 2022 heeft verzoekster een schriftelijke onderbouwing van haar wrakingsverzoek aan de wrakingskamer toegezonden.
1.6.
Mr. [naam01] heeft op 7 juli 2022 de wrakingskamer bericht niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.7.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 20 juli 2022 plaatsgevonden. Verzoekster is bij deze zitting verschenen. Tevens is verschenen
mr. [naam04], advocaat-generaal bij het Gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Ook is verschenen
mr. [naam01] (hierna: de raadsheer).

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Blijkens de brief van 6 juli 2022 van verzoekster en de toelichting die verzoekster ter zitting van 20 juli 2022 heeft gegeven, komt het verzoek tot wraking in de kern erop neer dat de raadsheer een vooringenomenheid koestert jegens verzoekster. Daartoe heeft verzoekster het volgende aangevoerd. De raadsheer weigert het hele dossier aan verzoekster ter beschikking te stellen. Daarnaast weigert de raadsheer de stukken te onderzoeken en heeft zij een totaal bevooroordeelde houding. De raadsheer heeft verzoekster vragen gesteld over de processen-verbaal van aanhouding en snapte niet waarom verzoekster na verzoeken van de [verbalisant01] en [verbalisant02] niet weg is gegaan. Daarmee ging de raadsheer dus (impliciet) ervan uit dat verzoekster weg had moeten gaan en dat deze personen bevoegd waren dat aan verzoekster te vragen. De raadsheer wil er volgens verzoekster gewoon niet aan dat verzoekster in privé eigenaar is van [erf01] en daarmee van het erf bij de woning [adres01] en in hoedanigheid van [naam05] namens kantoor [naam05] c.s. eigenaar van [erf02] (de woning zelf). De raadsheer zag ook geen licht in de verwijzing van verzoekster naar de akte beschikking doorhaling d.d. 11 januari 2018, de uitspraak van de bestuursrechter d.d. 1 november 2019, de beschikking van de Kamer van Koophandel waarin haar kantoor op basis van de akten in de openbare registers een vestiging en bezoekadres heeft gekregen op [adres01] . Vervolgens vroeg de raadsheer “Bent u al bezig met een andere woning, heeft u al bijna de beschikking over een andere woning?”, waarmee de raadsheer volgens verzoekster dus ervan uitgaat dat verzoekster niets te zoeken heeft in de woning aan het [adres01] te [plaats01] en een andere woning moet zoeken. Van een onpartijdige behandeling kan daardoor geen sprake meer zijn, aldus verzoekster. Dit wrakingsverzoek gaat – aldus verzoekster ter zitting van de wrakingskamer – over hoe de zitting van 5 juli 2022 is verlopen.

3.Het standpunt van de raadsheer

3.1.
De raadsheer is van mening dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe heeft zij ter zitting het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van vooringenomenheid en er is niet vooruitgelopen op enige beslissing in de strafzaak. De wet schrijft voor dat de stukken uit het dossier die belastend zijn aan de verdachte worden voorgehouden, zodat deze hierop kan reageren en eventueel een aanvulling kan doen. De vraag over de woonsituatie van verzoekster wordt bij iedere verdachte gesteld. Bij een eventuele veroordeling moet immers rekening worden gehouden met de persoon van de verdachte en de plek waar iemand woont of verblijft is dan een element dat hierbij van belang kan zijn. Verzoekster had ook verteld dat zij geen vast woonadres heeft. De vraag is in ieder geval niet ingegeven door een al ingenomen oordeel dat verzoekster geen recht zou hebben op de woning aan de [adres01] te [plaats01] . Het volledige dossier waarover het hof beschikt is aan verzoekster verstrekt. Omdat dit het vierde wrakingsverzoek is, verzoekt de raadsheer aan verzoekster een wrakingsverbod op te leggen. Verzoekster blijft verzoeken indienen en maakt misbruik van haar bevoegdheid, aldus de raadsheer.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2.1.
De wrakingsgronden hebben betrekking op de wijze van bevraging door de raadsheer tijdens de zitting van 5 juli 2022. Voor de wijze waarop die bevraging heeft plaatsgevonden, slaat het hof acht op het proces-verbaal van 5 juli 2022, op de toelichting door de raadsheer alsmede op hetgeen verzoekster omtrent die bevraging en gang van zaken op die zitting naar voren heeft gebracht. Daaruit kan geen (schijn van) vooringenomenheid jegens verzoekster worden afgeleid. Verzoekster heeft de behandeling weliswaar als partijdig ervaren, maar dit is, hoe onplezierig dat ook is voor verzoekster, een subjectieve omstandigheid, die in dit geval niet in objectieve zin kan worden vastgesteld. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat op grond van artikel 301, derde en vierde lid, Sv de rechter is gehouden om de stukken in het dossier voor te lezen dan wel de korte inhoud van de stukken aan de verdachte voor te houden. Verzoekster heeft dat kennelijk zo ervaren, dat de raadsheer op voorhand van de juistheid van de belastende delen uitging. Die perceptie wordt echter niet door objectieve factoren gerechtvaardigd. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat de raadsheer belet dat zij over het hele strafdossier kan beschikken, is hiervan niet gebleken zodat die stelling reeds hierom niet kan leiden tot het oordeel dat de raadsheer vooringenomen is of de schijn daarvan heeft gewekt.
4.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheer kunnen leiden. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4.4.
De wrakingskamer ziet geen reden tot oplegging van een wrakingsverbod. Niet kan worden vastgesteld dat verzoekster misbruik maakt van haar bevoegdheid. Het enkele feit dat dit het vierde wrakingsverzoek van verzoekster is tegen deze raadsheer, is daartoe onvoldoende. Daarbij is van belang dat de gronden van de verschillende wrakingsverzoeken steeds andere gronden betreffen, die niet eerder aan verzoekster bekend waren. Bovendien zijn twee wrakingsverzoeken voorafgaand aan een zitting gedaan en heeft verzoekster twee verzoeken ingetrokken, nadat daarop door of namens de raadsheer was gereageerd. Ten slotte zijn er geen aanwijzingen dat verzoekster wraking inzet om de voortgang van de hoofdzaak te vertragen of anderszins te frustreren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. [naam01] af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, F.J.P.M. Haas en M.A. Wabeke, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma en mr. B. van Vliet, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2022.
De griffiers zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.