ECLI:NL:GHAMS:2022:3051

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.311.980/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak wegens oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft verzoeker op 3 juni 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters in zijn strafzaak, waarin hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 maanden. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van de beslissing van het hof om een getuige niet opnieuw op te roepen en om een dossier van een andere strafzaak te voegen. Verzoeker stelt dat het hof vooringenomen is en dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 20 juli 2022, waarbij zowel verzoeker als zijn advocaat aanwezig waren. De raadsheren hebben hun standpunt toegelicht en de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

De wrakingskamer heeft in haar oordeel vastgesteld dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beoordeling van het wrakingsverzoek is gebaseerd op objectieve factoren en niet op de subjectieve vrees van verzoeker. De wrakingskamer concludeert dat de beslissing van het hof om de getuige niet opnieuw op te roepen niet zo onbegrijpelijk is dat deze enkel door vooringenomenheid kan worden verklaard. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat er geen gegronde vrees voor partijdigheid is aangetoond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.311.980/01
beslissing van de wrakingskamer van 3 augustus 2022
inzake het op 3 juni 2022 gedane verzoek namens
[verzoeker01](hierna: verzoeker)
,
wonende te [woonplaats01] ,
bijgestaan door mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.

1.Het geding

1.1
Namens verzoeker is op 3 juni 2022 een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] , leden van de strafkamer, in de strafzaak met parketnummer 23-003481-17 (hierna: de raadsheren).
1.2
De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
20 juli 2022. Verzoeker en zijn advocaat zijn verschenen en hebben het wrakingsverzoek nader toegelicht. Ook is verschenen mr. [naam01] . Zij heeft de reactie van de raadsheren op het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. [naam04] , advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen een uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 21 september 2017, waarin verzoeker is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, wegens oplichting, valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 7 november 2017 aangevangen. Vervolgens is de zaak op meerdere zittingen behandeld. Hierna worden alleen die zittingen en beslissingen weergegeven die relevant zijn voor de beoordeling van het wrakingsverzoek.
2.2
De meest recente zittingen in deze zaak hebben plaatsgevonden op 23 en 24 mei 2022 en 2 juni 2022. Ter zitting van 24 mei 2022 heeft het hof beslist dat het dossier van een andere strafzaak waarin verzoeker als verdachte is aangemerkt (de zaak “ [zaak01] ”) wordt gevoegd in de hoofdzaak waarin dit wrakingsverzoek is gedaan. Op 2 juni 2022 heeft het hof onder meer beslist dat op grond van artikel 288, eerste lid onder b, van het wetboek van Strafvordering (Sv), afgezien wordt van de hernieuwde oproeping van de getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ).

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Blijkens het e-mailbericht van 3 juni 2022 komt het verzoek tot wraking – in de kern – op het volgende neer:
Verzoeker heeft de indruk dat het hof een vooringenomenheid koestert jegens hem en de belangen van getuige [getuige01] boven die van hem plaatst. Op 17 juli 2018 is het horen van de getuige [getuige01] door het hof toegewezen. Het hof heeft op
2 juni 2022 ambtshalve – na het voegen van het dossier [zaak01] op 24 mei 2022 – besloten dat deze getuige niet opnieuw wordt opgeroepen, zonder hierbij alternatieven voor het horen in overweging te nemen. De verdedigingsbelangen van verzoeker zijn kennelijk niet meegenomen in die beslissing. Die gang van zaken maakt dat minst genomen de schijn van vooringenomenheid van het hof jegens verzoeker kan worden aangenomen. Uit het dossier [zaak01] blijkt slechts van een verdenking van verzoeker en de raadkamer heeft inmiddels geen ernstige bezwaren jegens verzoeker aanwezig geacht. Toch is dit dossier kennelijk de doorslaggevende factor voor de door het hof genomen beslissing. Het kan daarom niet anders zijn dan dat bij het hof kennelijk (de schijn van) vooringenomenheid bestaat. Het gegronde vermoeden dat bij het hof bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in deze zaak in gevaar wordt gebracht, kan noodzakelijkerwijs enkel bestaan als het vermoeden leeft dat verzoeker een rol heeft gehad in de incidenten waarin de getuige zou zijn bedreigd en beïnvloed. Het hof gaat kennelijk uit van de juistheid van de afgelegde verklaringen van getuige [getuige01] , ondanks dat deze getuige onder ede aantoonbaar leugenachtig heeft verklaard. Het hof acht het immers niet noodzakelijk de getuige nader te horen. Het niet (verder) kunnen horen van de getuige is daarnaast een grove schending van het recht op een eerlijk proces.
3.2
In aanvulling op het schriftelijke verzoek is ter zitting van de wrakingskamer het volgende aangevoerd. Een eens toegewezen getuige is een altijd toegewezen getuige. Er is een belang en dan moet ook de gelegenheid worden geboden om dat belang te benutten. Het niet kunnen benutten van het ondervragingsrecht is een schending van het recht op een eerlijk proces. In de reactie van de raadsheren staat de echte reden voor het afzien van het horen van de getuige. Men is bang voor de veiligheid van de getuige omdat de verzoeker weet waar de getuige woont. Kennelijk komt de dreiging dus, wat het hof betreft, toch uit de hoek van verzoeker. Er zijn bovendien alternatieven om de getuige toch te horen en die zijn niet of onvoldoende onderzocht.
3.3
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie en ter zitting onder meer het volgende aangevoerd. Een rechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. De mogelijkheid een wrakingsverzoek in te dienen kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen een onwelgevallige beslissing. Het wrakingsverzoek wordt echter wel als ‘verkapt intern appel’ ingezet.
Ten aanzien van het voegen van het dossier [zaak01] ziet het hof zich, gelet op artikel 288 Sv, gesteld voor de vraag of een gegrond vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, ongeacht door wie of wat de gezondheid of het welzijn in gevaar wordt gebracht. Het hof heeft in zijn beslissing ook niet vastgesteld dat het de verdachte is die verantwoordelijk is voor de incidenten. Wat dat betreft baseert het wrakingsverzoek zich op een onjuiste lezing van de beslissing van het hof. Ten aanzien van het punt dat het hof de alternatieven onvoldoende in ogenschouw heeft genomen wordt het volgende opgemerkt. Het hof heeft zijn beslissing om van een hernieuwde oproeping van de getuige [getuige01] af te zien gegrond op het dossier, de relevante wettelijke bepalingen en hetgeen door de advocaat-generaal en de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht. Voor zover de raadsman daar in de wrakingsprocedure nieuwe argumenten aan toevoegt gaat dat een procedure bij de wrakingskamer te buiten. Of de beslissing en de belangenafweging van het hof ‘begrijpelijk’ is, is iets dat bij uitstek in de cassatiefase aan de orde kan worden gesteld. De “terzijde”- opmerking van het hof dat het gaat om een getuige waarvan de volledige personalia al bij de verdachte bekend zijn en de (volledige) verklaring ook bij de verdachte of anderen bekend zou zijn of worden, is een reactie op het standpunt dat de getuige had kunnen worden aangemerkt als bedreigde getuige. Dit is gelet op deze bekendheid niet mogelijk.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2
Verder geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er evenzeer tegen dat de motivering van een beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken ervan. De vrees voor vooringenomenheid kan, indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing, slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.3
De beslissing (en motivering) over het voegen van het dossier [zaak01] en vervolgens het niet opnieuw oproepen van de getuige [getuige01] zijn geen omstandigheden die een vrees voor vooringenomenheid objectief kunnen rechtvaardigen. Dat daarbij volgens verzoeker zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, maakt dit niet anders. Deze beslissing is immers niet zo onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Daarbij neemt de wrakingskamer mede in aanmerking dat het hof de beslissing om de getuige niet opnieuw op te roepen, heeft gegrond op artikel 288 Sv en dat uit dat artikel niet volgt dat de bedreiging of het gevaar per definitie uit de hoek van de verzoeker moet komen. Dat het hof wel hiervan zou uitgaan, volgt ook niet uit de motivering van de beslissing in het proces-verbaal van 2 juni 2022. Uit de “terzijde”- opmerking in de reactie op het wrakingsverzoek, namelijk dat de verzoeker bekend is met het adres van de getuige, kan ook niet worden afgeleid dat dit toch anders ligt. Mr. [naam01] heeft ter zitting aangevoerd dat deze opmerking een reactie was op het standpunt dat de getuige als bedreigde getuige had kunnen worden aangemerkt (naar de wrakingskamer begrijpt punt 13 van het wrakingsverzoek). De wrakingskamer ziet deze zin dan ook als een toelichting op het standpunt van de verdediging om de getuige op een andere wijze te horen, dan wel de status te geven van bedreigde getuige.
4.4
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheren jegens verzoeker of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Ook in onderling verband bezien kunnen de feiten en omstandigheden die verzoeker heeft aangevoerd niet leiden tot het oordeel dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] af.
Deze beslissing is op 3 augustus 2022 gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. F.J.P.M. Haas en mr. M.A. Wabeke , in tegenwoordigheid van mr. S. Bootsma en mr. B. van Vliet, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 augustus 2022.
De griffiers zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.