ECLI:NL:GHAMS:2022:3035

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
23-000094-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 6 januari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van diefstal waarbij hij zich toegang tot een auto had verschaft door middel van braak op 10 oktober 2021 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de diefstal van een jas van het merk Parajumper en een laptop. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het een andere bewijsconstructie hanteert en tot een andere kwalificatie komt. Het verweer van de raadsman dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, werd verworpen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van uitlokking en dat de inzet van het lokmiddel proportioneel en subsidiariteit was. De verdachte werd herkend op camerabeelden die de inbraak toonden. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de diefstal en legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de Nationale Politie, tot schadevergoeding van € 383,50 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000094-22
datum uitspraak: 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-275089-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in/uit een auto, geparkeerd aan de [adres02] , ter hoogt van nummer [nummer01] , een jas van het merk Parajumper en een laptop in een laptoptas, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan politie Amsterdam-Amstelland, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming;
subsidiair:
hij op of omstreeks 10 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een jas van het merk Parajumper, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert en tot een enigszins andere kwalificatie komt.

Ontvankelijkheid openbaar ministerie

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is geschonden, omdat sprake is van uitlokking en met het loktraject niet is voldaan aan de gestelde proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Het valt volgens de raadsman niet afdoende te controleren of het loktraject in dit geval noodzakelijk was. Bovendien blijkt uit het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2022 niet dat er voorafgaand aan het traject overleg heeft plaatsgevonden met het openbaar ministerie en is daarvoor door het openbaar ministerie geen toestemming verleend.
Het hof overweegt als volgt.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Het hof is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is geweest van uitlokking. De verdachte heeft met een zaklamp in de auto geschenen om te kijken of zich daar spullen bevonden. De inzet van het lokmiddel heeft de verdachte niet tot andere handelingen gebracht dan waarop zijn opzet was gericht. Aan proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten voor de inzet van het lokmiddel is volgens het hof voldaan. Uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2021 is gebleken dat er op de betreffende locatie zesendertig auto-inbraken hebben plaatsgevonden in een tijdsperiode van twee jaren en ruim 9 maanden. De hoeveelheid inbraken maakt de inzet van het lokmiddel proportioneel. Ook is een ander, minder ingrijpend middel niet goed denkbaar, waardoor ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Bovendien gaat het hier om de inzet van middelen en niet van personen, waardoor voorafgaande toestemming van het openbaar ministerie niet is vereist.
Het hof verwerpt het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft gesteld dat vrijspraak moet volgen voor het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het proces-verbaal van herkenning van verbalisant [verbalisant01] van 30 november 2020 noch de bewegende beelden een bijdrage kunnen leveren aan het bewijs. Voorts is onvoldoende ander bewijs voorhanden dat de verdachte aan de inbraak linkt.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn, evenals ter terechtzitting in eerste aanleg, de camerabeelden van de inbraak in de auto van de politie getoond. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon langs de auto loopt en met een zaklamp naar binnen schijnt. Ongeveer drie minuten later loopt een persoon opnieuw langs de auto, schijnt met de zaklamp naar binnen en slaat de voorruit aan de passagierszijde in en pakt de jas en de laptoptas met daarin een laptop uit de auto. Vervolgens loopt deze persoon weg.
Het hof stelt met de raadsman vast dat de bewegende beelden vanuit twee verschillende cameraposities van afdoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren. Op de camerabeelden heeft het hof, met verbalisant [verbalisant01] , de in het proces-verbaal van herkenning genoemde gezichtskenmerken waargenomen. Voorts stelt het hof vast dat het gezicht van de persoon op de camerabeelden vanuit diverse gezichtshoeken waarneembaar overeenkomt met het gezicht van de verdachte zoals ter terechtzitting waargenomen. Het hof herkent de verdachte dan ook als de persoon op de camerabeelden. Daarbij komt dat de persoon op de camerabeelden een opvallend en gelijkend embleem op zijn jas had en dat de gestolen jas met GPS-tracker naast de verdachte in de auto lag op het moment van zijn aanhouding, slechts enkele uren nadat de inbraak had plaatsgevonden.
Gelet op de eigen waarneming van het hof van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier is het hof van oordeel dat het de verdachte is geweest die heeft ingebroken in de auto, waarmee het feit bewezen kan worden verklaard. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2021 te Amsterdam uit een auto, geparkeerd aan de [adres02] , ter hoogte van nummer [nummer01] , een jas van het merk Parajumper en een laptop in een laptoptas, die aan een ander toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft bepleit dat een straf zoals gevorderd door de officier van justitie op de aangehouden zitting in eerste aanleg van 22 oktober 2021 dient te worden opgelegd. Destijds was een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen geëist, waarvan achttien dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren. Door later een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf te vorderen is het rechtens opgewekte vertrouwen door het openbaar ministerie volgens de raadsman geschaad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak in een auto van de politie waarbij hij de autoruit kapot heeft geslagen en een jas en een laptoptas met daarin een laptop heeft weggenomen. Dit is een ergerlijk feit, waarmee schade en overlast is veroorzaakt en waarmee de verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt. Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waaruit de oplegging van een taakstraf voor
first offendersvolgt. Omdat in dit geval sprake is van recidive en gezien de proceshouding van de verdachte en een in 2019 negatief retour gezonden reclasseringstoezicht is het hof van oordeel dat een taakstraf in dit geval niet passend is. Slechts nog de oplegging van een vrijheidsbenemende straf doet recht aan dit feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van dertig dagen met aftrek van voorarrest, zoals door de politierechter opgelegd, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie / RFS Amsterdam

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 383,50, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsman heeft, nu hij niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel vrijspraak heeft bepleit, betoogd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering is onderbouwd door middel van een factuur. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden ten aanzien van de ruit van de auto ter waarde van € 383,50. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2021.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij Nationale Politie / RFS Amsterdam
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Nationale Politie / RFS Amsterdam ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 383,50 (driehonderddrieëntachtig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. J.W.P. van Heusden en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2022.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.