2.hij op 6 augustus 2021 te Amsterdam op de Cornelis van Vollenhovestraat, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde02] , weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde02] en [benadeelde01] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededaders naar die [benadeelde02] en die [benadeelde01] zijn toegelopen waarna hij, verdachte, en/of zijn mededaders,
- een pistool ter hand heeft genomen en
- de slede van dat pistool heeft doorgeladen en
- een pistool op die [benadeelde02] heeft gericht en
- die [benadeelde02] heeft vastgepakt en
- tegen die [benadeelde02] heeft gezegd: "Ik schiet je dood" en/of "geef je spullen" en
- die [benadeelde02] heeft opgedragen te gaan zitten en
- een tas van die [benadeelde02] heeft doorzocht en
- voor die [benadeelde01] is gaan staan en
- een pistool op het hoofd van die [benadeelde01] heeft gericht en
- tegen die [benadeelde01] heeft gezegd: "Eén verkeerde beweging en je bent dood. Ik ga schieten, ik ga schieten" en
- heeft gezegd: "maak zijn zakken leeg, watcha, watcha" en
- die [benadeelde01] bij zijn kleding heeft vastgepakt en achterover heeft getrokken en
- de kleding van die [benadeelde01] heeft doorzocht en
- de schoudertas van die [benadeelde01] heeft weggetrokken en
- het horloge van die [benadeelde01] van zijn pols heeft getrokken en
- de jas van die [benadeelde01] heeft uitgetrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1 primair, onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, te weten:
1) een meldplicht;
2) een behandelplicht;
3) begeleid wonen en het volgen van dagbesteding;
4) het volgen van een opleiding tot schadehersteller;
5) meewerken aan schuldhulpverlening.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd, maar in tegenstelling tot de rechtbank met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de aard en de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in het geheel, de persoon van de verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en met inachtneming van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS-oriëntatiepunten) en jurisprudentie in soortgelijke zaken. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest, te weten een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een diefstal en een poging diefstal, beide met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte en zijn mededaders hebben slachtoffer [benadeelde01] op gewelddadige wijze en onder dreiging van een vuurwapen gedwongen tot afgifte van diverse (waardevolle) spullen. Bij slachtoffer [benadeelde02] hebben zij eveneens gepoogd onder dreiging van een vuurwapen hem te bewegen tot afgifte van zijn spullen. Tijdens de beroving is door één van de mededaders bovendien een vuurwapen tegen het hoofd van slachtoffer [benadeelde01] gezet. Vooral de bedreiging met het vuurwapen moet voor de slachtoffers een zeer beangstigende ervaring zijn geweest, waarvan zij, naar algemene ervaring, nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Het hof is dan ook van oordeel dat het hier gaat om zeer ernstige feiten.
Daarnaast gelden voor de bewezenverklaarde feiten – naast de bedreiging met het vuurwapen – als strafverzwarende omstandigheden dat de feiten zijn gepleegd door meerdere daders en op de openbare weg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2022 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens geweldsdelicten, hetgeen meeweegt in zijn nadeel. Ook in zijn nadeel weegt mee dat de verdachte op het moment van het plegen van de feiten voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, nadat hij voor een woningoverval een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden opgelegd had gekregen. Tijdens deze voorwaardelijke invrijheidsstelling hingen hem nog 400 dagen detentie boven het hoofd die hij, als hij opnieuw een strafbaar feit zou plegen, mogelijk geheel zou moeten volbrengen. Het uitgezeten deel van de opgelegde gevangenisstraf en de forse ‘stok achter de deur’ van 400 dagen heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Gelet op dit alles is het hof van oordeel dat voor de onderhavige feiten een vrijheidsbenemende straf dient te volgen van ruimere duur dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op voornoemde oriëntatiepunten alsmede gelet op de hoogte van de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, zal het hof evenwel een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de rechtbank is opgelegd en in hoger beroep door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarnaast ziet het hof geen meerwaarde in de oplegging van bijzondere voorwaarden in deze strafzaak, nu dit naar het oordeel van het hof een gepasseerd station is voor de verdachte. Zoals hieronder wordt overwogen zal het hof wel een deel van de voorwaardelijke invrijheidstelling in stand laten. Hieraan zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaraan de verdachte zich, nadat hij vrijkomt uit detentie, dient te houden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van achttien maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (Sv), aan de orde is.
Onttrekking aan het verkeer
Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
- G6086817 (verdovende middelen, 0,7g henneptoppen).
Deze aan de verdachte toebehorende voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit aangetroffen en van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan de rechthebbende
Op de beslaglijst staan daarnaast vier voorwerpen waarvan het niet duidelijk is wie de rechthebbende is. Het betreft de goederen:
- G6056818 (tas, oranje);
- G6086771 (drank, Red Bull);
- G6086800 (hotelkaartje).
Omdat het niet duidelijk is wie de rechthebbenden van deze voorwerpen zijn, zullen zij worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Teruggave aan [benadeelde01]
Daarnaast staan op de beslaglijst twee items die toebehoren aan [benadeelde01] , namelijk:
- G6086798 (bonnen uit zak, 15 stuks).
Het hof zal gelasten dat deze voorwerpen worden teruggegeven aan [benadeelde01] .
Teruggave aan de verdachte
Tot slot staat op de beslaglijst een geldbedrag van 390 euro vermeld onder goednummer G6086813 en bevat het dossier kennisgevingen van inbeslagname van telefoons, onder de goednummers G6086692, 6086821, G6086820 en G6086819.
Het hof zal de teruggave van deze voorwerpen gelasten aan de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 13.656,06, bestaande uit € 10.156,06 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook is destijds een bedrag van € 746,00 aan proceskosten gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, bestaande uit € 1.500,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. Aan proceskosten is een bedrag van € 436,00 toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is zowel schriftelijk als – ter terechtzitting – mondeling onderbouwd door zijn gemachtigde mr. I.K.B. Bijl, waarnemend voor mr. F.D.W. Siccama.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft het hof ten aanzien van de materiële schade verzocht om gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid en daardoor met betrekking tot het gevorderde geldbedrag een bedrag van € 2.500,00 toe te wijzen. De advocaat-generaal meent dat een bedrag van € 2.000,00 dient te worden toegewezen voor het Breitling horloge en een bedrag van € 500,00 voor de Gucci tas. Ten aanzien van de immateriële schade dient volgens de advocaat-generaal een bedrag van € 2.500,00 te worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De raadsvrouw heeft bepleit dat ten aanzien van de materiële schade voor het Breitling horloge gekeken moet worden naar de dagwaarde en dat daarom een bedrag van € 1.900,00 toewijsbaar is en dat het bedrag voor de Gucci tas dient te worden gematigd. De vordering tot immateriële schade is volgens de raadsvrouw onvoldoende onderbouwd, waardoor slechts een bedrag van € 500,00 toewijsbaar is. De gevorderde proceskosten kunnen volgens de raadsvrouw worden toegewezen tot een bedrag van € 559,50.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
De vordering is wat betreft de materiële schade betwist. Het hof is – gezien de bewezenverklaring – van oordeel dat het vast staat dat er goederen van de benadeelde partij zijn weggenomen. Dit gaat om het Breitling horloge en de Gucci tas. Ten aanzien van het Breitling horloge begroot het hof de schade op een bedrag van € 2.000,00 en ten aanzien van de Gucci tas op een bedrag van € 500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het gevorderde bedrag aan dagomzet wordt afgewezen. Dit deel van de vordering betreft de omzet van [bedrijf01] B.V., niet van de benadeelde partij in persoon.
Het gevorderde bedrag aan inkomensderving is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, nu het causale verband tussen het bewezenverklaarde en de schade onvoldoende is aangetoond. Dit deel van de wordt daarom niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt tot dat oordeel reeds omdat de aard en ernst van de normschending (een gewapende straatroof in vereniging op de openbare weg) meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij neem het hof tevens in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij door diens advocaat is toegelicht. De benadeelde partij heeft tijdens de beroving een wapen op zich gericht gekregen en heeft het wapen zelfs tegen zijn hoofd aan gekregen. Hij heeft tot op de dag van vandaag nog last van het voorval, heeft een lange tijd niet kunnen werken en staat tot op heden nog steeds op de wachtlijst bij de GGZ.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte en diens medeverdachten, de psychische gevolgen die dit teweeg heeft gebracht, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof begroot de proceskosten (uitgaande van het liquidatietarief kantonzaken per 1 februari 2021 voor vorderingen tot € 5.000,00) uitgaande van drie punten á € 249,00 per punt op een totaalbedrag van € 747,00. Hierbij wordt uitgegaan van het toegewezen bedrag.
Resumerend is de verdachte gehouden tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 4.000,00, bestaande uit € 2.500,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, zodat de vordering tot dat eerste bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2021.
Voor het wat betreft de aan materiële schade gevorderde inkomstderving van € 2.424,06 is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor een bedrag van € 7.232,00 zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Ook zal het hof de hoofdelijkheidsclausule van toepassing verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedroeg destijds € 10.421,87, bestaande uit € 421,87 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.385,00, bestaande uit € 385,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering is zowel schriftelijk als – ter terechtzitting – mondeling onderbouwd door zijn gemachtigde mr. K. Lans.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering moet te worden toegewezen voor een bedrag van € 2.885,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de materiële schade gaat dit om een bedrag van € 385,00, te weten het eigen risico, en ten aanzien van de immateriële schade dient een bedrag van € 2.500,00 te worden toegewezen. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De raadsvrouw heeft, omdat zij vrijspraak heeft bepleit, aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen. Voor het geval geen vrijspraak volgt heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de materiële vordering dient te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De reiskosten kunnen bovendien niet worden aangemerkt als rechtstreekse schade. De benadeelde partij dient volgens de raadsvrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van de immateriële schade. Indien het hof de benadeelde partij wel ontvankelijk acht, moet de vordering worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De vordering is wat betreft de materiële schade betwist. Het hof is van oordeel dat de gevorderde reiskosten van € 36,87 schade betreft die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. Dit gaat om reiskosten in verband met het doen van aangifte bij de politie, overleg met de advocaat en meerdere bezoeken aan de huisarts vanwege psychische klachten, veroorzaakt door het bewezenverklaarde. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft het gevorderde bedrag van € 385,00 aan eigen risico is de vordering onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in dit deel van de vordering.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het BW. Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomende gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Het hof komt tot dat oordeel reeds omdat de aard en ernst van de normschending (een poging gewapende straatroof in vereniging op de openbare weg) meebrengen dat de in dit verband nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij neem het hof tevens in aanmerking dat het geestelijke letsel van de benadeelde partij ter terechtzitting in eerste aanleg door diens advocaat is toegelicht en eveneens blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij van 7 januari 2022. De benadeelde partij heeft tijdens het voorval een vuurwapen op zich gericht gekregen, waardoor er vermoedelijk PTSS bij hem is ontstaan. Destijds stond hij nog op de wachtlijst voor behandeling.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 1.500,00. Het hof heeft hierbij gelet op de ingrijpende aard van het handelen van de verdachte en diens medeverdachten, de psychische gevolgen die dit teweeg heeft gebracht, alsmede op de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Resumerend is de verdachte gehouden tot vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.536,87, bestaande uit € 36,87 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, zodat de vordering tot dat eerste bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2021.
Voor het wat betreft het aan materiële schade gevorderde eigen risico van € 385,00 is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting wat betreft de immateriële schade onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 8.500,00 zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Ook zal het hof de hoofdelijkheidsclausule van toepassing verklaren.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De verdachte is door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag bij onder parketnummer 09-842128-18 gewezen vonnis van 5 juni 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk.
De verdachte is krachtens een besluit van 5 juni 2020 op grond van artikel 6:2:10 Sv voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (artikel 6:2:11 lid 1 onder a Sv).
Naar aanleiding van de in de voorliggende zaak tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie op 11 augustus 2021 een schriftelijke vordering ingediend in de zaak met parketnummer 09-842128-18, met v.i.-zaaknummer 99-001119-43, strekkend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 400 dagen.
De rechtbank heeft de vordering geheel toegewezen.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ook in hoger beroep aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op de vordering dezelfde beslissing moet worden genomen als de rechtbank heeft gedaan.
De verdediging heeft verzocht om de vordering af te wijzen. Indien het hof hier niet toe overgaat heeft de verdediging verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen. Mevrouw [naam01] van de Reclassering Nederland heeft per e-mailbericht van 5 oktober 2022 te kennen gegeven dat het reclasseringsadvies van 4 april 2022, waaruit volgt dat verder dient te worden gegaan op de ingeslagen weg, ongewijzigd blijft. Volgens de raadsvrouw kan de verdachte niet langer in dit kader worden begeleid als de gehele vordering wordt toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende de proeftijd de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De geloofwaardigheid en de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling is van groot belang. Daarom dienen aan de overtreding van de gestelde voorwaarden gevolgen te worden verbonden, ook in dit geval. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend is. Mede in aanmerking genomen de ernst van de thans bewezenverklaarde feiten acht het hof in deze zaak een gedeeltelijke herroeping, groot 180 dagen, van de voorwaardelijke invrijheidstelling op zijn plaats. Het hof heeft daarbij ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte betrokken die door de verdediging naar voren zijn gebracht. Zij vormen de reden dat het hof niet tot herroeping van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling zal overgaan. Het hof acht het van belang dat (een deel van) de bijzondere voorwaarden die eerder aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn verbonden (bij besluit van 20 mei 2020) na vrijlating opnieuw van toepassing zijn en zal deze in stand houden, met uitzondering van de voorwaarden gekoppeld aan elektronische monitoring. Deze voorwaarden zullen in het dictum wederom worden opgenomen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
G6086817 (verdovende middelen, 0,7g henneptoppen).
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer01] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
G6086798 (bonnen uit zak, 15 stuks).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
G6086813 (geld, 390 euro);
G6086692 (telefoon);
G6086819 (telefoon);
G6086820 (telefoon);
G6086821 (telefoon).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
G6056818 (tas, oranje);
G6086771 (drank, Red Bull);
G6086773 (fles, Spa);
G6086777 (fles);
G6086800 (hotelkaartje).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,00 (vierduizend euro) bestaande uit € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 7.232,00 (zevenduizend tweehonderdtweeëndertig euro) bestaande uit € 5.232,00 (vijfduizend tweehonderdtweeëndertig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€747,00 (zevenhonderdzevenenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.000,00 (vierduizend euro) bestaande uit € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 50 (vijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 augustus 2021.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer02] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.536,87 (duizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 36,87 (zesendertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer02] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.536,87 (duizend vijfhonderdzesendertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 36,87 (zesendertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 augustus 2021.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2018 onder parketnummer 09-842128-18 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen, wordt ondergaan.
Het hof zal daarbij de navolgende
bijzondere voorwaarden,zoals opgenomen in het besluit van het openbaar ministerie van 20 mei 2020, in stand houden, te weten dat de verdachte:
- op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen of zoeken met [naam02] , geboren op [geboortedatum02] 1967 en [naam03] , geboren op [geboortedatum03] 1962;
- zich binnen drie dagen na invrijheidstelling telefonisch meldt bij Reclassering Nederland, [adres01] op telefoonnummer [nummer01] . Vervolgens dient de verdachte zich te blijven melden op de wijze en/of locatie zoals door de reclassering aangegeven;
- zich onder behandeling zal stellen van De Waag, althans van een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, op tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. De verdachte dient, indien de reclassering en/of De Waag, althans een soortgelijke zorginstelling dit indiceert, zijn medewerking te verlenen aan (verdiepings)diagnostiek en dient zich te houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
- indien de reclassering dit indiceert, deelneemt aan een leefstijltraining gericht op middelengebruik, nader te bepalen door de reclassering. De verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan hem worden gegeven door de instelling die de gedragsinterventie verzorgt;
- zijn medewerking verleent aan en een actieve inspanning verricht voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
- een open, gemotiveerde en meewerkende houding toont met betrekking tot het toezicht, de behandeling en de overige voorwaarden;
- zijn medewerking verleent aan middelencontrole door middel van urineonderzoek en/of een ander controlemiddel om zijn middelengebruik te monitoren. De reclassering bepaalt de frequentie en op welke wijze de middelencontroles plaatsvinden;
- openheid van zaken toont ten aanzien van zijn financiële situatie. De verdachte dient mee te werken aan het aflossen van schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. A.M. Kengen en mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2022.
Mr. S.C.C. Hes-Bakkeren is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.