ECLI:NL:GHAMS:2022:3033

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
23-000247-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake oplichting van oudere slachtoffers door middel van babbeltrucs en bedreiging van een politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van oplichting van oudere slachtoffers door middel van babbeltrucs, waarbij zij zich voordeed als een bekende die hulp nodig had. Gedurende de periode van 16 november 2018 tot en met 6 december 2018 heeft de verdachte in verschillende gemeenten, waaronder Wormerveer en Graft, meerdere oudere slachtoffers benaderd en hen geldbedragen afhandig gemaakt. De verdachte heeft zich daarbij bediend van valse namen en hoedanigheden, en heeft beloofd het geleende geld binnen korte tijd terug te betalen, wat zij niet deed. Daarnaast heeft de verdachte op 6 december 2018 een politieambtenaar bedreigd en beledigd tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan oplichting, bedreiging en belediging, en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en voortzetting van haar klinische opname. Het hof heeft ook beslist over de teruggave van in beslag genomen geldbedragen aan de benadeelde partijen en heeft vorderingen tot schadevergoeding van enkele slachtoffers toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000247-20
datum uitspraak: 25 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 21 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-220773-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1978,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 mei 2022 en 11 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2018 tot en met 6 december 2018 te Wormerveer, Zaandijk en Zaandam, in de gemeente Zaanstad, en/of te Graft, in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer01] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal 200 Euro, door
  • zich voor te doen als een vriendin van zijn dochter,
  • zich voor te doen als een buurtbewoner,
  • tegen die [slachtoffer01] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor het (laten) wegslepen van haar auto,
  • aan te geven dat ze dit geld binnen 3 dagen terug betaalt en
  • dit geld niet binnen 3 dagen terug te betalen
en
[slachtoffer02] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal 500 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw,
  • tegen die [slachtoffer02] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor het (laten) wegtakelen van haar auto,
  • te vragen of zij 500 Euro mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug betaalt en
  • dit geld niet de volgende dag terug te betalen
en
[slachtoffer03] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal 380 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw en kennis,
  • tegen die [slachtoffer03] te zeggen dat zij geld nodig heeft om de ANWB te betalen,
  • aan te geven dat ze dit geld binnen 3 dagen terug betaalt en
  • dit geld binnen 3 dagen terug te betalen
en
[slachtoffer04] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal 150 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw en kennis,
  • tegen die [slachtoffer04] te zeggen dat zij geld nodig heeft geld nodig heeft voor een etentje
  • aan te geven dat ze dit geld terug betaalt en
  • dit geld niet terug te betalen
en
[slachtoffer05] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal 770 Euro, door
  • zich voor te doen als de zus van de buurman,
  • tegen die [slachtoffer05] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor een taxi omdat zij pech heeft met haar auto,
  • te vragen of zij geld mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug betaalt en
  • dit geld niet terug te betalen
en
[slachtoffer06] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een pinpas (op naam van [slachtoffer06] ) met pincode, door
  • zich voor te doen als (nieuwe) buurvrouw,
  • tegen die [slachtoffer06] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor de auto van haar man,
  • te vragen of zij geld mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende morgen terug betaalt en
  • dit geld niet terug te betalen;
2.
zij op of omstreeks 6 december 2018 te Graft, gemeente Alkmaar [slachtoffer07] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer07] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en/of "Mijn broer gaat jou in je eigen huis afslachten, zodat je familie het kan zien. Ik ga je zoeken." en/of "Ik laat je afmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
zij op of omstreeks 6 december 2018 te Graft, gemeente Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer07] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Vieze kankerleijer, vieze kankermongolen en kankerhond", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op tijdstippen in de periode van 16 november 2018 tot en met 6 december 2018 te Wormerveer, Zaandijk en Zaandam, in de gemeente Zaanstad en te Graft, in de gemeente Alkmaar, meermalen (telkens) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het door een samenweefsel van verdichtsels,
[slachtoffer01] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 200 Euro, door
  • zich voor te doen als een vriendin van zijn dochter,
  • zich voor te doen als een buurtbewoner,
  • tegen die [slachtoffer01] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor het (laten) wegslepen van haar auto,
  • aan te geven dat ze dit geld binnen 3 dagen terug betaalt en dit geld niet binnen 3 dagen terug te betalen
en
[slachtoffer02] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 500 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw,
  • tegen die [slachtoffer02] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor het (laten) wegtakelen van haar auto,
  • te vragen of zij 500 Euro mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug betaalt en dit geld niet de volgende dag terug te betalen
en
[slachtoffer03] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 380 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw en kennis,
  • tegen die [slachtoffer03] te zeggen dat zij geld nodig heeft om de ANWB te betalen,
  • aan te geven dat ze dit geld binnen 3 dagen terug betaalt en dit geld niet binnen 3 dagen terug te betalen
en
[slachtoffer04] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed te weten een geldbedrag van in totaal 150 Euro, door
  • zich voor te doen als een buurvrouw en kennis,
  • tegen die [slachtoffer04] te zeggen dat zij geld nodig heeft geld nodig heeft voor een etentje
  • aan te geven dat ze dit geld terug betaalt en dit geld niet terug te betalen
en
[slachtoffer05] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van in totaal 770 Euro, door
  • zich voor te doen als de zus van de buurman,
  • tegen die [slachtoffer05] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor een taxi omdat zij pech heeft met haar auto,
  • te vragen of zij geld mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug betaalt en dit geld niet terug te betalen
en
[slachtoffer06] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een pinpas (op naam van [slachtoffer06] ) met pincode, door
  • zich voor te doen als (nieuwe) buurvrouw,
  • tegen die [slachtoffer06] te zeggen dat zij geld nodig heeft voor de auto van haar man,
  • te vragen of zij geld mag lenen,
  • aan te geven dat ze dit geld de volgende morgen terug betaalt en dit geld niet terug te betalen;
2.
zij op 6 december 2018 te Graft, gemeente Alkmaar, [slachtoffer07] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer07] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood" en "Mijn broer gaat jou in je eigen huis afslachten, zodat je familie het kan zien. Ik ga je zoeken." En "Ik laat je afmaken";
3.
zij op 6 december 2018 te Graft, gemeente Alkmaar opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer07] , brigadier van politie Eenheid Noord-Holland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Vieze kankerleijer", "vieze kankermongolen" en "kankerhond".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
oplichting, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, met een proeftijd van
2 jaren, met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een periode van 3 weken door middel van zogenoemde babbeltrucs zes slachtoffers aanzienlijke geldbedragen en een pinpas met pincode afhandig gemaakt. Zij heeft zich bij de slachtoffers, veelal ouderen, voorgedaan als een bekende die hulp nodig had en beloofd het geld – op korte termijn – terug te geven. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers, maar heeft zij ook het gevoel van vertrouwen in de medemens geschaad van de samenleving in het algemeen en van de slachtoffers in het bijzonder. Des te kwalijker is dat de verdachte kennelijk doelbewust kwetsbare, oudere mensen heeft gekozen, die afhankelijker zijn van anderen. De verdachte heeft voor de gevolgen van haar handelen geen oog gehad en heeft alleen gehandeld uit financieel gewin. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging en belediging van een politieambtenaar. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag van de politieambtenaar ondermijnd, hem in zijn eer en goede naam aangetast en getoond geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat in beginsel alleen een vrijheidsbenemende straf een passende sanctie is.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In het Reclasseringsadvies rechtszitting van 10 oktober 2022 schrijft reclassering Fivoor dat de verdachte kampt met gezondheidsproblemen, middelenproblematiek, psychosociale klachten, trauma’s en stress die alle leiden tot delictgedrag en dat een hulp- en begeleidingstraject moeizaam van de grond komt. De reclassering noemt verder dat het goed is dat de verdachte zich vrijwillig heeft laten opnemen in het
[instelling01]( [instelling01] ), maar dat de motivatie nog summier is. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte reeds 16 weken is opgenomen in het [instelling01] . Naar eigen zeggen heeft de verdachte daar baat bij, krijgt zij daar de hulp die zij nodig heeft en is zij weer meer zichzelf.
In de voornoemde, voorzichtige vooruitgang van de verdachte, waaruit blijkt dat zij zichzelf wenst te verbeteren, ziet het hof aanleiding een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Deze gevangenisstraf zal vanwege de ernst van het feit en om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen van aanzienlijke duur zijn en met een proeftijd van 3 jaren. Om ervan verzekerd te zijn dat de verdachte niet wederom in strafbaar gedrag vervalt, zal het hof daarnaast een tweetal bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten een meldplicht bij de reclassering en de (voortgezette) klinische opname in het [instelling01] . Deze voorwaarden zijn in het dictum van dit arrest nader uitgewerkt.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden, met bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Beslagbeslissing

Onder de verdachte is een voorwerp, zijnde een geldbedrag van in totaal € 980,10, in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een deel daarvan, een geldbedrag van € 770,00, dient te worden teruggegeven aan de benadeelde partij [slachtoffer05] , aangezien hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het overige deel van € 210,10 dient te worden verbeurdverklaard, omdat uit het onderzoek is gebleken dat dit voorwerp aan de verdachte toebehoort of dat zij dit geheel of ten dele te eigen bate kan aanwenden en dat dit bedrag geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit is verkregen.

Vordering van de benadeelde partijen

[slachtoffer05]
De benadeelde partij [slachtoffer05] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 770,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het gevorderde geldbedrag heeft betrekking op de materiële schade die de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde heeft geleden, nu dat bedrag hem afhandig is gemaakt. Het hof heeft echter reeds geoordeeld dat € 770,00 van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag aan [slachtoffer05] zal worden teruggegeven. Gelet daarop heeft de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte, na teruggave van het geld, geen rechtstreekse schade geleden, zodat de vordering zal worden afgewezen.
[slachtoffer03]
De benadeelde partij [slachtoffer03] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 380,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het gevorderde geldbedrag heeft betrekking op de materiële schade die de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde heeft geleden, nu dat bedrag haar afhandig is gemaakt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daarmee voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het gevorderde geldbedrag bestaat uit een vordering tot vergoeding van materiële schade van € 200,00 en van immateriële schade van € 1250,00. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, nu dat bedrag van € 200,00 hem afhandig is gemaakt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, omdat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
[instelling01]
De benadeelde partij [instelling01] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 380,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat de vordering van [instelling01] dezelfde materiële schade betreft als de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03] , de partner van [instelling01] . Zoals hiervoor is gebleken zal de vordering van [slachtoffer03] geheel worden toegewezen, hetgeen betekent dat de materiële schade die door [instelling01] en zijn partner is geleden reeds zal worden vergoed.
[slachtoffer04]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het gevorderde geldbedrag heeft betrekking op de materiële schade die de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde heeft geleden, nu dat bedrag hem afhandig is gemaakt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is daardoor voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57, 63, 266, 267, 285 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Fivoor, zolang en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De veroordeelde wordt verplicht om mee te blijven werken aan de klinische opname bij Het [instelling01] ( [instelling01] ). Indien de veroordeelde de behandeling voortijdig, negatief en tegen advies in afbreekt, wordt zij verplicht om mee te werken aan een aanvraag voor het opstellen van een indicatiestelling door het NIFP-IFZ. Mocht deze tot de conclusie komen dat een klinische behandeling in forensisch kader geïndiceerd is, dient de veroordeelde mee te werken aan de hieruit voortvloeiende plaatsing en de hierbij behorende behandelafspraken, voor de maximale duur van twaalf maanden. Indien nodig (bijvoorbeeld omdat de veroordeelde is terug gevallen in middelengebruik) werkt zij voorafgaand aan de klinische plaatsing mee aan een opname ten behoeve van detoxificatie. De veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek, houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een geldbedrag van € 210,10.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer05] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 770,00.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05] tot schadevergoeding af.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer03] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer03] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 380,00 (driehonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 december 2018.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 16 november 2018.
Vordering van de benadeelde partij [instelling01]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [instelling01] tot schadevergoeding af.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer04]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer04] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer04] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 oktober 2022.
Mr. Boumans en mr. Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]