In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer op 23 juli 2021 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan van het slachtoffer in het gezicht, het knijpen in de arm en het trekken aan de haren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één week. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof heeft echter geoordeeld dat het beroep op noodweer niet slaagde, omdat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht en de eerste geweldshandeling had verricht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is strafbaar verklaard, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, met een proeftijd van twee jaar, en is de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf verlengd. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte aan de voorwaarden had voldaan.