ECLI:NL:GHAMS:2022:2987

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
23-001386-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling met beroep op noodweer en adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was aangeklaagd voor mishandeling van een slachtoffer op 23 juli 2021 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan van het slachtoffer in het gezicht, het knijpen in de arm en het trekken aan de haren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van één week. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2022 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat de verdachte handelde uit noodweer. Het hof heeft echter geoordeeld dat het beroep op noodweer niet slaagde, omdat de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht en de eerste geweldshandeling had verricht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van het slachtoffer en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is strafbaar verklaard, maar het hof heeft rekening gehouden met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren, met een proeftijd van twee jaar, en is de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf verlengd. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat de verdachte aan de voorwaarden had voldaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001386-22
datum uitspraak: 20 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 13-196808-21 en 13-260021-19 (TUL), 13-018857-21 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door in het gezicht te slaan en/of in haar arm te knijpen en/of aan haar haren te trekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren bespreking behoeven en het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafoplegging, zodat het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de aangeefster heeft geslagen en geknepen en de verdachte voor het overige heeft gehandeld uit noodweer.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 Sr, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder meer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een dreiging van een dergelijke aanranding.
Het hof stelt voorts op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast. Bij de vaststelling daarvan zal het hof het meeste gewicht toekennen aan de verklaringen die getuigen [getuige 1] en [getuige 2] op 23 juli 2021, de dag van het tenlastegelegde feit, bij de politie hebben afgelegd, welke verklaringen – behoudens het tenlastegelegde in de arm knijpen – steun geven aan de verklaring van aangeefster [slachtoffer].
Op 23 juli 2021 is aangeefster [slachtoffer] vlak voor de ingang van een supermarkt in Amsterdam in gesprek met twee vrouwen wanneer de verdachte, die net de supermarkt uit komt gelopen, tussen hen door loopt. Nadat de verdachte hierop door de aangeefster is aangesproken en hij naar haar is teruggelopen om de discussie aan te gaan, is de verdachte verder gelopen en is aangeefster eveneens in dezelfde richting weggelopen, waarop de verdachte haar achter zich opmerkte en zich heeft omgedraaid en weer in de richting van de aangeefster is gelopen. Daarop is tussen de verdachte en de aangeefster een stevige woordenwisseling over respect en opvoeding ontstaan, waarbij zowel door de aangeefster als door de verdachte met hun vingers in de richting van het gezicht van de ander is gewezen. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens een klap in haar gezicht gegeven, waarna de aangeefster de verdachte bij zijn keel heeft gegrepen en de verdachte de aangeefster aan haar haren heeft getrokken.
Het hof is van oordeel dat het wijzen met de vinger door de aangeefster in de richting van het gezicht van de verdachte niet kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte heeft zonder dat hij op dat moment door de aangeefster werd aangevallen (opnieuw) de confrontatie met de aangeefster opgezocht en de eerste geweldshandeling verricht door aangeefster in haar gezicht te slaan.
Het beroep op noodweer wordt reeds om die reden verworpen. Daarmee is het wederrechtelijke karakter van het handelen van de verdachte gegeven.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door haar in haar gezicht te slaan en aan haar haren te trekken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 23 juli 2021 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door in haar gezicht te slaan en aan haar haren te trekken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweerexces heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof is, zoals reeds hiervoor overwogen ten aanzien van de bewezenverklaring, van oordeel dat in de situatie van de verdachte op het moment dat hij de geweldshandelingen verrichte geen sprake was van een noodweersituatie , zodat ook het beroep op noodweerexces om die reden wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en de verdachte, gelet op zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid en zijn persoonlijke omstandigheden, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit achttien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 11 mei 2022. Daaruit is onder meer gebleken dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking. Daarnaast lijkt de verdachte enigszins open te staan en gevoelig te zijn voor pedagogische beïnvloeding en wordt continuering van zijn schoolgang noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert dan ook het adolescentenstraf toe te passen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte aanleiding geven tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, zodat het hof een straf zal opleggen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Nadat de verdachte door het slachtoffer was aangesproken op zijn gedrag, heeft de verdachte het slachtoffer in haar gezicht geslagen en aan haar haren getrokken. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook worden door dit soort incidenten gevoelens van onveiligheid bij degenen die hiervan getuige zijn aangewakkerd.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 september 2022 waaruit blijkt dat hij onder parketnummer 13-018857-21 bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 12 mei 2021 ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld tot jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf waarvan de proeftijd liep gedurende het in deze zaak bewezenverklaarde feit.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage die omtrent de verdachte in de voornoemde zaak met parketnummer 13-018857-21 op 7 april 2021 is uitgebracht door [naam 1], GZ-psycholoog, alsmede voornoemd rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van
11 mei 2022 en een e-mail van de heer [naam 2], mentor van de verdachte bij [instelling], van
6 oktober 2022.
Uit de Pro Justitia rapportage blijkt dat de omstandigheden waaronder het feit in die zaak is gepleegd zeer sterk overeenkomen met de omstandigheden waaronder het feit in de onderhavige zaak is gepleegd: de verdachte werd door het latere slachtoffer aangesproken op zijn gedrag en heeft het slachtoffer, na een woordenwisseling, (zwaar) mishandeld. In die rapportage is geconstateerd dat de verdachte (hoewel niet volgens de geldende regels te classificeren) lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van zwakbegaafdheid alsmede dat bij de verdachte onder meer sprake is van een psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Door deze stoornis is de verdachte voortdurend alert op signalen van gevaar: wanneer hij naar buiten gaat voelt hij zich onveilig en kwetsbaar en bij meningsverschillen, aanvaringen met anderen en soortgelijke situaties wordt hij snel overspoeld door gevoelens van kwetsbaarheid en de overtuiging daadwerkelijk in gevaar te zijn. Daarnaast wordt de verdachte door zijn zwakbegaafdheid, zeker onder druk, extra beperkt in zijn mogelijkheden om adequate oplossingsstrategieën te bedenken. Door de gedragsdeskundige is, gelet op het voorgaande, geadviseerd het in die zaak tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Nu de omstandigheden waaronder het feit in de onderhavige zaak is gepleegd dusdanig sterk overeenkomen met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd in de zaak waarin voornoemde rapportage is uitgebracht, zal het hof de conclusies en adviezen uit die rapportage overnemen. Dit brengt mee dat het bewezenverklaarde feit aan de verdachte (slechts) in verminderde mate wordt toegerekend.
Het hof heeft onder ogen gezien dat het voorgaande een voortdurend risico op recidive met zich kan brengen. De verdachte staat evenwel onder een lopend toezicht en lijkt zich inmiddels positief te ontwikkelen. Uit de e-mail van de heer [naam 2] blijkt dat de verdachte thans hard bezig is om aan zijn toekomst te werken. Zo heeft hij afstand genomen van zijn toenmalige vrienden en ouderlijke buurt en is hij nu onder begeleiding woonachtig bij [instelling]. Daarnaast heeft hij in een periode van twee jaar twee diploma’s op niveau 1 en 2 behaald, volgt hij nu een opleiding op niveau 3 en is hij gemotiveerd om een opleiding op niveau 4 te gaan volgen om uiteindelijk als begeleider te gaan werken. Deze positieve ontwikkeling is bevestigd door hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daarbij heeft de raadsvrouw, evenals de heer [naam 2], benadrukt dat bij het opleggen van een onvoorwaardelijke (werk)straf de kans bestaat dat de verdachte overvraagd wordt. Het hof zal met voornoemde omstandigheden in belangrijke mate rekening houden.
Het hof heeft verder gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan jeugdigen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor een mishandeling, bestaande uit een enkele klap/schop/trap, als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 20 uren (eventueel een geldboete ter hoogte van € 100,00) genoemd. In hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof echter aanleiding om deze taakstraf, in de vorm van een werkstraf, geheel voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wil het hof tot uitdrukking brengen dat het bewezenverklaarde handelen – hoewel de verdachte vanwege zijn beperkte cognitieve functies niet goed in staat is om in bepaalde situaties adequaat te reageren – de verdachte tot op zekere hoogte te verwijten is. Aan deze voorwaardelijke straf zal het hof geen bijzondere voorwaarden verbinden, nu uit het advies van de reclassering is gebleken dat daartoe, gelet op het naar behoren verlopende toezicht in een andere strafzaak, geen noodzaak bestaat.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van:
 de onder parketnummer 13-260021-19 bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 10 januari 2020 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, en
 de onder parketnummer 13-018857-21 bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren.
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De verdachte heeft zich in de onderhavige zaak voor het einde van de bij voornoemde vonnissen vastgestelde proeftijden schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarden overtreden.
Het hof is van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 13-260021-19 opgelegde voorwaardelijke werkstraf moet worden afgewezen, nu een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 september 2022 bij dat vonnis en de daarin opgelegde voorwaardelijke werkstraf vermeldt: ‘voldaan’. Nadere informatie hierover bleek ter terechtzitting in hoger beroep niet voorhanden, zodat het hof het er voor houdt dat de werkstraf al dan niet na een last tot tenuitvoerlegging ervan, reeds is uitgevoerd.
Het hof is voorts, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, van oordeel dat de proeftijd van de onder parketnummer 13-018857-21 opgelegde voorwaardelijke straf met één jaar moet worden verlengd, nu hetgeen ten aanzien van de strafoplegging is overwogen daartoe aanleiding geeft.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van
10 januari 2020, parketnummer 13-260021-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 20 uren.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2021, parketnummer 13-018857-21, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2022.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]