ECLI:NL:GHAMS:2022:2986

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
23-000283-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met toepassing van adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2002, was betrokken bij een geweldsincident op 20 februari 2021 te Amsterdam, waarbij hij samen met een groep jongens openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, hier aangeduid als [benadeelde]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een werkstraf en jeugddetentie. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft geoordeeld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verweer dat hij niet in vereniging heeft gehandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte bij de geweldshandelingen betrokken was en dat zijn bijdrage aan het geweld voldoende was om hem schuldig te verklaren aan openlijke geweldpleging in vereniging. Het hof heeft de strafoplegging aangepast en het adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en 60 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.775,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000283-22
datum uitspraak: 20 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-244504-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 februari 2021 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, (met een of meer onbekend gebleven personen) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[benadeelde] , door hem:
 bij de kleding vast te pakken en/of
 een low kick te geven en/of
 meerdere keren) (met kracht) tegen het hoofd te slaan en/of stompen en/of
 aan de haren naar achteren te trekken en/of
 meerdere keren) (met kracht) met het hoofd tegen de muur aan te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren bespreking behoeven en het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de strafoplegging, zodat het gedeeltelijk bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel van overwegingen en beslissingen zou opleveren.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu geen sprake is van het ‘in vereniging’ plegen van geweld. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte de aangever een
low kicken een klap heeft gegeven en dat de verdachte ten tijde van de overige tenlastegelegde geweldshandelingen geen onderdeel meer uitmaakte van de groep.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 20 februari 2021 heeft op de openbare weg voor avondwinkel [winkel] , aan de [adres 2] in Amsterdam, een geweldsincident plaatsgevonden tussen aangever [benadeelde] en een groep jongens waartoe de verdachte behoorde. Voorafgaand aan het incident is in voornoemde avondwinkel tussen beide partijen een woordenwisseling ontstaan. Daarbij zijn door de groep jongens, waaronder ook door de verdachte zelf, beledigende woorden geuit in de richting van de aangever en heeft de aangever van één van de jongens een duw gekregen. De aangever, die wilde voorkomen dat de situatie in aanwezigheid van het personeel en andere klanten in de kleine winkel zou escaleren, heeft de jongens hierna verzocht met hem naar buiten te gaan. Eenmaal buiten, waar de aangever vrijwel direct werd omringd door de groep jongens, heeft de verdachte zijn arm geheven en zijn hand in de richting van de aangever laten komen. Nadat de aangever de arm van de verdachte had weggeduwd en de verdachte al scheldend wederom zijn arm hief, zag aangever dat een andere jongen zich er ook mee begon te bemoeien en iets uit zijn jas of tas haalde en heeft hij, omdat hij zich door de dreigende situatie genoodzaakt voelde zichzelf te gaan verdedigen, de verdachte een klap gegeven. Daarna heeft de verdachte aangever een
low kickgegeven en hem, mede gelet op het bij de verdachte geconstateerde letsel op zijn knokkels, met kracht geslagen. De verdachte is daarop naar de vriendin van de aangever gelopen om haar te verzoeken te stoppen met filmen, terwijl de andere jongens uit de groep het geweld tegen de aangever continueerden.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. De omstandigheid dat de verdachte de groep op enig moment heeft verlaten maakt dat oordeel niet anders, nu de verdachte op dat moment reeds een fysieke bijdrage aan het geweld had geleverd en voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging in vereniging als bedoeld in artikel 141 Sr niet is vereist dat de verdachte alle tenlastegelegde geweldshandelingen zelf heeft verricht.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [benadeelde] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 februari 2021 te Amsterdam, openlijk, te weten aan de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door hem:
 bij de kleding vast te pakken en
 een low kick te geven en
 meerdere keren met kracht tegen het hoofd te slaan en stompen en
 aan de haren naar achteren te trekken en
 meerdere keren met kracht met het hoofd tegen de muur aan te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en daarom van alle rechtsvervolging dient te worden ontslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Gelet op de hiervoor onder het kopje ‘bewijsoverweging’ vermelde feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat de gedragingen die de verdachte als onderdeel van een groep jongens (jegens de aangever) verrichtte en die aan de klap door de aangever zijn voorafgegaan, in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer, omdat de verdachte willens en wetens de confrontatie met de aangever heeft opgezocht en zich van meet af aan aanvallend heeft opgesteld.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie, waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en het volgen van onderwijs.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen en de verdachte, gelet op de omstandigheid dat hij een
first offenderis alsmede het bepaalde in artikel 63 Sr, een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit achttien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.
Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 18 januari 2022. Daaruit is onder meer gebleken dat er enige pedagogische mogelijkheden zijn: de verdachte kan weliswaar zelfbepalend zijn, maar laat ook zien dat hij open staat voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen en is in staat deze te ontvangen. Daarnaast is bij de verdachte sprake van enigszins beperkte handelingsvaardigheden en kan de verdachte de risico’s van zijn handelen niet altijd even goed inschatten. De reclassering heeft dan ook geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte aanleiding geven tot toepassing van het adolescentenstrafrecht, zodat het hof derhalve een straf zal opleggen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De groep jongens waartoe de verdachte behoorde heeft in een avondwinkel beledigende woorden richting het slachtoffer geuit en het slachtoffer een duw gegeven. Toen het slachtoffer ter bescherming van de overige aanwezigen in de winkel de groep verzocht naar buiten te gaan, is de situatie op straat volledig geëscaleerd. Tijdens de daaropvolgende vechtpartij is het slachtoffer door de groep jongens onder meer geslagen en geschopt. Feiten als het onderhavige maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappelijke heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van voornoemd rapport van Reclassering Nederland van 18 januari 2022 alsmede hetgeen de verdachte en zijn raadsman hierover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat de verdachte zijn havodiploma heeft behaald, volgend jaar een hbo-opleiding gaat volgen, in zijn vrije tijd veel sport en werkt en sinds een half jaar onder behandeling is bij De Waag. Door de reclassering wordt geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht en (voortzetting van) ambulante behandeling.
Het hof heeft voorts gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan jeugdigen plegen te worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting Jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor openlijke geweldpleging als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 40 uren (eventueel een geldboete ter hoogte van € 200,00) dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie genoemd, waarbij iedere in de toelichting gegeven strafverzwarende omstandigheid aanleiding kan geven om dat uitgangspunt telkens met 40 uren te verhogen. In strafverzwarende zin heeft het hof zowel rekening gehouden met de aard en ernst van het geweld – het slachtoffer moest zich in zijn eentje verdedigen tegen het excessieve geweld dat door een behoorlijk grote groep op hem werd uitgeoefend – als de initiërende rol die de verdachte daarin heeft gehad: de verdachte was niet alleen degene die in de avondwinkel begon met het ‘uitdagen’ van het slachtoffer, maar ook degene die buiten de avondwinkel direct flink geweld gebruikte.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Sr, een deels voorwaardelijke werkstraf, van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.775,00, bestaande uit € 2.275,00 aan materiële schade en
€ 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.775,00, bestaande uit € 275,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f Sr. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de rechter in eerste aanleg ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij te bevestigen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover die de materiële schadepost ‘[schadepost]’ betreft, onvoldoende is onderbouwd en dat het aan immateriële schade gevorderde geldbedrag, gelet op uitspraken in soortgelijke zaken, te hoog is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 275,00 alsmede lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op
€ 1.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.775,00 zal worden toegewezen.
Ten aanzien van het overige – de materiële schadepost ‘[schadepost]’ – is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
60 (zestig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd en op de door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde datde veroordeelde gedurende de gehele proeftijd – of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht – zal meewerken aan ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling en het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.775,00 (duizend zevenhonderdvijfenzeventig euro)bestaande uit € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijkis
,vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.775,00 (duizend zevenhonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 275,00 (tweehonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
20 februari 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. D. Radder en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2022.
Mr. M.K. Durdu-Agema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]