ECLI:NL:GHAMS:2022:2983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
23-003558-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepstekkerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 september 2019 was gewezen. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepstekkerij. De betrokkene, geboren in 1967, werd in eerste aanleg veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het openbaar ministerie vorderde een geldbedrag van € 76.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 73.804,00.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen van hennepplanten en hennepstekken. Het hof heeft de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 196.210,00, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de opbrengsten van de hennepstekkerij en de gemaakte kosten. De betrokkene heeft verklaard dat hij het pand waar de hennepstekkerij was aangetroffen, huurde vanaf juli 2016 en dat hij 2,5 maand heeft geklust voordat de kwekerij begon.

Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 98.105,00, dat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden betaald. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot andere beslissingen is gekomen dan de rechtbank. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003558-19
datum uitspraak: 17 mei 2022 (ontneming)
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 20 september 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-181795-18 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1967,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 76.000,00.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 september 2019 - kort gezegd - veroordeeld ter zake van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 20 september 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 73.804,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 veroordeeld ter zake van -kort gezegd - medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt
dan de rechtbank.

Grondslag van de ontneming

Het hof heeft in de strafzaak bewezenverklaard dat de betrokkene zich op 8 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk telen van 651 hennepplanten en 6567 hennepstekken.
Het hof is van oordeel dat buiten redelijke twijfel is dat de betrokkene in de periode voor
8 september 2017 samen met een ander een hennepstekkerij heeft gehad. De betrokkene heeft bij de politie verklaard dat het pand waar de hennepstekkerij is aangetroffen is gehuurd vanaf 1 juli 2016 en dat hij 2,5 maand heeft geklust voordat de hennepstekkerij is gestart. [1] De betrokkene heeft ter terechtzitting bij de rechtbank op 15 februari 2019 verklaard dat hij zich bezighield met de technische kant van de kwekerij maar zich ook heeft beziggehouden met de stekken. Het hof baseert daarom het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel op andere strafbare feiten dan het bewezenverklaarde feit in de onderliggende strafzaak (artikel 36e, lid 2, Wetboek van Strafrecht).

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 106.355,50 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman primair bepleit dat de betrokkene een bedrag van maximaal € 16.590,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, te weten het bedrag van de huur van het pand (€ 2.140,00) en elektra (€ 625,00) voor een periode van zes maanden. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld volgens de berekening van de eerder ingebrachte conclusie van 22 mei 2019.
Oordeel van het hof
Het hof acht het aannemelijk dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 17 mei 2022 veroordeeld voor medeplegen van het kweken van hennep.
Aanvang van de periode
De betrokkene heeft bij de politie verklaard dat hij het pand heeft gehuurd vanaf juni 2016, dat hij 2,5 maand heeft geklust en dat daarna de kwekerij er in is gekomen. [2] De huur is begonnen vanaf 1 juli 2016. [3] Het hof gaat daarom uit van het starten van de kwekerij op 15 september 2016.
Aantal stekken
Op 8 september 2017 is in een loods/hal aan de [adres02] te Den Helder een hennepstekkerij aangetroffen. Er werden 651 planten en 6567 hennepstekken aangetroffen in een kweekruimte die zich achter een verborgen wand achterin een garagebedrijf bevond. [4] Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de verbalisant [verbalisant01] van 5 januari 2018 (hierna: het Rapport) [5] gaat uit van 21 oogsten. Het hof is anders dan het Rapport van oordeel dat er in totaal 20 oogsten zijn gerealiseerd nu de laatste oogst niet wordt meegerekend omdat deze door de politie in beslag is genomen. Uitgaande van 20 oogsten is het aannemelijk dat er in voornoemde periode 20 maal 6567 met een totaal van 131.340 hennepstekken zijn gekweekt. Uit de aangetroffen hoeveelheid hennepstekken kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat de kwekerij is ingericht om een oogst van diezelfde hoeveelheid op te leveren. In de kwekerij zijn 6567 planten aangetroffen en niet aannemelijk is geworden dat een percentage van dat aantal niet kon worden gebruikt voor de verkoop. Van afval of uitval is, uitgaande van dit aangetroffen aantal planten, onvoldoende gebleken. Anders dan de rechtbank neemt het hof daarom geen uitvalspercentage in aanmerking.
Het aantal van de verkochte stekken berekend op basis van het aantal aangetroffen hennepstekken bedraagt daarmee
131.340 stuks.
Opbrengst
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat bij het bepalen van de verkoopprijs van de stekken aansluiting moet worden gezocht bij de bijlage bij het rapport voor berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel voor hennepstekkerijen van 2 juni 2014. [6] Hierin wordt uitgegaan van een verkoopprijs van € 1,75 per stek. Het hof komt tot een totale opbrengst van de verkochte stekken van
€ 229.845,00.
Kosten
Voor wat betreft de in mindering te brengen kosten die zijn gemoeid met de kwekerij verwijst het hof ook naar de hiervoor bedoelde bijlage. Hierin worden de variabele kosten geschat op € 0,25 per stek. De totale kosten worden geschat op 131.340 x € 0,25 =
€ 32.835,00. [7]
Voor de afschrijvingskosten wordt voor een hennepstekkerij, waarbij per oogst 6.567 stekken worden gekweekt, uitgegaan van € 40,00 per oogst. De totale afschrijvingskosten worden geschat op
20 x € 40,00 =
€ 800,00.
Wat de huur betreft: het is vaste jurisprudentie dat voor een dergelijke aftrek alleen ruimte bestaat als het betreffende pand uitsluitend ten behoeve van het kweken of telen van hennep werd gebruikt. De betrokkene exploiteerde een autobedrijf in het betreffende pand en in een ruimte achter een verborgen deur werd de kwekerij aangetroffen. [8] Dat betekent dat aftrek ter zake van huur niet aan de orde is.
De totale kosten worden geschat op: € 32.835,00 + € 800,00
= € 33.635,00.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij van de betrokkene komt daarmee op:
€ 229.845,00 -/- € 33.635,00
= € 196.210,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

Dit bedrag dient pondspondsgewijs te worden verdeeld. Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 98.105,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
196.210,00 (honderdzesennegentigduizend tweehonderdtien euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 98.105,00 (achtennegentigduizend honderdvijf euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
1.080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg , mr. A.P.M. van Rijn, en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2022.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2017137920-13 van 8 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] , dossierpagina 88.
2.Idem.
3.Een geschrift, zijnde een huurovereenkomst van de [adres02] te Den Helder, p. 116 en 117.
4.Proces-verbaal Aantreffen hennepstekkenkwekerij van 3 oktober 2017 met nummer PL1100-2017137920-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant03] , p. 38-56.
5.Pagina 6 van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 5 januari 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] , documentpagina’s 6-10. Bij die rapportage zijn als bijlagen gevoegd:
6.Bijlage bij het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 5 januari 2018, notitie "Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepstekkerij", gepubliceerd in BOOM nieuws, nr. 46 van december 2006, documentpagina’s 8 tot en met 11.
7.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 5 januari 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant01] , documentpagina 9.
8.Proces-verbaal Aantreffen hennepstekkenkwekerij van 3 oktober 2017 met nummer PL1100-2017137920-1, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant03] , p. 38-56, in het bijzonder p. 39 en 40.