ECLI:NL:GHAMS:2022:2982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
23-000952-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hennepstekkerij met medeplichtigheid en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 maart 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van betrokkenheid bij een hennepstekkerij die in zijn bedrijfspand was aangetroffen. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij onder druk en dreigementen van een medeverdachte, die inmiddels was overleden, de kwekerij had opgezet. Hij stelde dat hij slechts een deel van zijn pand ter beschikking had gesteld en dat hij niet betrokken was bij de opbouw van de kwekerij.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De verdachte had eerder al een drugsdelict gepleegd samen met de medeverdachte, wat zijn geloofwaardigheid ondermijnde. Het hof oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de hennepstekkerij en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking, waardoor medeplegen bewezen werd geacht.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Het hof heeft de straffen gematigd tot een taakstraf van 230 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 32 dagen, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat invloed had op de strafmaat. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van hennepteelt voor de volksgezondheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000952-19
datum uitspraak: 17 mei 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 1 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-181795-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1967,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met aanvulling en aanpassing van het bewijs en de bewijsmotivering en met uitzondering van de straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvullende bewijsmotivering

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte slechts voor medeplichtigheid aan de hennepstekkerij (hierna ook: kwekerij) kan worden veroordeeld. Hij heeft daartoe onder meer betoogd dat de verdachte onder druk en dreigementen van wijlen medeverdachte [medeverdachte01] een kwekerij heeft laten opzetten in het pand waar ook zijn autobedrijf in was gevestigd. De verdachte heeft louter een deel van zijn pand ter beschikking gesteld.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer verklaard dat hij onder druk en zware dreigementen van medeverdachte [medeverdachte01] een deel van zijn bedrijfspand ter beschikking heeft gesteld voor de kwekerij. De verdachte had op basis van een onderhandse lening een bedrag van € 30.000,00 van [medeverdachte01] geleend, welk bedrag door woekerrentes was opgelopen tot € 125.000,00. Dat bedrag wilde [medeverdachte01] via de opbrengsten van de kwekerij vereffenen. De verklaringen die hij heeft afgelegd bij de politie en de rechtbank berustten veelal op onjuistheden omdat hij dit verhaal moest vertellen in opdracht van [medeverdachte01] . Hij heeft met de opbouw en technische kant van de kwekerij nagenoeg niets te maken gehad. Uit angst en gevaar voor eigen leven en zijn naasten durft hij pas ter terechtzitting in hoger beroep, omdat de medeverdachte is overleden, de waarheid te verklaren en zijn aandeel in de vorm van medeplichtigheid te verduidelijken.
Het verweer van de verdediging dat de verdachte slechts voor medeplichtigheid aan het kweken van hennep kan worden veroordeeld, gebaseerd op de stelling - zakelijk weergegeven - dat de verdachte onder druk en dreigementen van wijlen [medeverdachte01] de kwekerij heeft opgezet, wordt verworpen reeds omdat de verdachte eerst ter zitting in hoger beroep dit heeft verklaard en deze verklaring op geen enkele wijze heeft onderbouwd en/of geadstrueerd. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij van [medeverdachte01] een softbox moest aanbrengen maar dat hij dit ondanks het feit dat hij daartoe opdracht gekregen had van [medeverdachte01] niet heeft gedaan. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte dus niet zo bang was voor [medeverdachte01] . In dit kader is verder van belang dat, zoals door de verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard, hij, verdachte, in 2016 (onherroepelijk) is veroordeeld voor een drugsdelict gepleegd in 2013 samen met [medeverdachte01] . De verdachte kende [medeverdachte01] dus reeds enige tijd en is ondanks die ervaringen weer met [medeverdachte01] in zee gegaan.
Dat de verdachte in dezen gehandeld heeft onder druk en dreigementen van wijlen [medeverdachte01] is daarmee in het geheel niet aannemelijk geworden.
Nu het hof aansluiting zoekt bij de eerdere verklaringen van de verdachte, welke ook overigens steun vinden in het dossier, acht het hof, net als de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de hennepstekkerij. Evenals de rechtbank acht het hof dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking zodat medeplegen is bewezen.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen gevangenisstraf, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de Reclassering en een inspanningsverplichting voor het op orde krijgen van financiën (geadviseerd door de Reclassering).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De verdachte is bereid tot het uitvoeren van een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden zoals de Reclassering heeft geadviseerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, gelet op de persoon van de verdachte en de schending van de redelijke termijn. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In het bedrijfspand van de verdachte is een hennepstekkerij van aanzienlijke omvang aangetroffen. Het aanwezig hebben van hennep op deze schaal is strafbaar vanwege de schadelijke gevolgen daarvan. De consumptie van hennep is nadelig voor de volksgezondheid, terwijl de handel in hennep gepaard pleegt te gaan met andere vormen van strafbaar handelen. Met het kweken van hennep worden grote illegale winsten behaald, waarmee het een sterk corrumperende werking heeft en ander strafbaar handelen in de hand werkt.
In het licht van het voorgaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen door rechters plegen te worden opgelegd, ligt in deze zaak in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden in de rede. Het hof ziet echter aanleiding daarvan af te wijken. Over de verdachte is op 31 maart 2022 een reclasseringsrapport opgemaakt waaruit - kort gezegd - volgt dat detentie negatieve gevolgen zal hebben voor de financiële situatie en het werk van de verdachte, waardoor de kans op recidive kan toenemen. Verder wordt opgemerkt dat de verdachte geen verantwoording neemt voor zijn daden. De Reclassering acht een reclasseringstoezicht nodig om inzicht te verkrijgen in de financiën van de verdachte, en acht het daarnaast noodzakelijk dat hij zal gaan werken aan het wegwerken van zijn schulden.
Tegen de verdachte is op 1 maart 2019 vonnis gewezen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) ter grootte van dertien maanden. Hierdoor is inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hof ziet aanleiding de gestelde overschrijding te verdisconteren in de strafmaat.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 april 2022 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof mee te nadele van de verdachte. Het hof houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de verdachte sinds de veroordeling in deze zaak in eerste aanleg niet meer met justitie in aanraking is geweest.
Alles overwegende zal het hof de verdachte nog een laatste kans geven en een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met de hierna te noemen bijzondere voorwaarden. De voorwaardelijke straf dient er toe de verdachte te weerhouden van het plegen van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is daarnaast in beginsel een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn bij de berechting in hoger beroep zal deze straf gematigd worden tot een taakstraf voor de duur van 230 uren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en met aanvulling en aanpassing van het bewijs en de bewijsmotivering en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en:
  • een inspanningsverplichting heeft voor het op orde krijgen van zijn financiën.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
230 (tweehonderddertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
115 (honderdvijftien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 mei 2022.