ECLI:NL:GHAMS:2022:2970

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
23-000721-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van € 4.500,00 door verdachte die bankrekening ter beschikking stelde aan onbekende persoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van witwassen van een totaalbedrag van € 4.500,00. De verdachte had zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een onbekende jongen uit de buurt, die vervolgens deze rekening gebruikte om geld, waarvan de herkomst uit misdrijf bleek, weg te sluizen. De tenlastelegging omvatte zowel het verwerven als het voorhanden hebben van de geldbedragen, terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit een misdrijf.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 september 2022 heeft het hof de verklaringen van de verdachte en de advocaat-generaal gehoord. De verdachte verklaarde dat hij zijn pinpas en pincode had uitgeleend aan een persoon die hij niet goed kende, en dat hij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld. Het hof oordeelde echter dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de mogelijkheid dat zijn rekening voor criminele activiteiten werd gebruikt, gezien de omstandigheden waaronder de betalingen plaatsvonden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het tenlastegelegde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, waarvan een week voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 3.793,50 betalen aan de benadeelde partij. Het hof benadrukte de ernst van het witwassen en de impact op de legale economie, en nam daarbij de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000721-22
datum uitspraak: 5 oktober 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 09-263561-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1995,
(GBA) adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer tijdstippen op of omstreeks 9 februari 2019 te Zoetermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen met een totaal van ongeveer 4500 euro heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
een of meer anderen, op een of meer tijdstippen op of omstreeks 9 februari 2019 te
Zoetermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen met
een totaal van ongeveer 4500 euro heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist,
althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf,
tot welk misdrijf hij, verdachte, op een tijdstip in of omstreeks de periode van 15 januari 2019 tot en met 9 februari 2019, te Zoetermeer, althans in Nederland, opzettelijk de gelegenheid en/of de middelen en/of de inlichtingen heeft verschaft door aan (die) een of meerdere anderen zijn pinpas en de bijbehorende pincode te overhandigen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal acht de opzet niet bewezen en rekwireert tot bewezenverklaring van schuldwitwassen.
De verdediging bepleit vrijspraak omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet dan wel schuld had en dus wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ook kon de verdachte niet over zijn bankrekening beschikken omdat hij zijn pasje niet meer had.
Het hof overweegt als volgt.
Op 9 februari 2019 zijn twee geldbedragen van respectievelijk € 2.600,00 en € 1.900,00, gestort op de rekening van de verdachte. Deze twee betalingen op de rekening van de verdachte zijn gedaan door - kort gezegd - een voor de verdachte onbekende vrouw die via een WhatsApp-bericht, zogenaamd van een vriendin, een verzoek kreeg te helpen en te betalen. De geldbedragen zijn vervolgens korte tijd na de betaling van de rekening afgehaald met een pintransactie. Hiermee is de criminele herkomst van het geld gegeven.
De verdachte verklaart dat hij in de periode waarin de betalingen zijn gedaan, zijn pinpas en pincode in goed vertrouwen had uitgeleend aan ‘ [naam01] ’ die een bankrekening nodig had voor een betaling van zijn familie. Deze [naam01] , waarvan hij de achternaam niet heeft onthouden omdat die te moeilijk voor hem was, kende de verdachte, volgens zijn verklaring bij de politierechter, vanuit de buurt, het uitgaan en van buiten. Bij de politie verklaarde hij dat [naam01] een eigen bedrijf had in gas voor ballonnen, misschien iets crimineels deed en dat verdachtes ouders [naam01] ook kenden. Ondanks nader onderzoek van de politie is deze ‘ [naam01] ’ niet gevonden. Ook ter terechtzitting in hoger beroep kan de verdachte desgevraagd geen nadere gegevens geven van deze persoon.
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte wist dat er geld op zijn rekening zou worden gestort. Met de politierechter is het hof van oordeel dat de verdachte korte tijd het geld op zijn bankrekening voorhanden heeft gehad. De verdachte bleef immers verantwoordelijk voor zijn rekening en kon, ook zonder het pasje, ook via internet bankieren of het bezoeken van een bankfiliaal toegang tot zijn rekening krijgen.
Zijn verklaringen over de herkomst van het geld, inhoudende dat hij [naam01] kende als ondernemer in verboden of roesmiddelen met wellicht (andere) criminele activiteiten, dat deze geld zou krijgen van zijn familie en dat [naam01] daarvoor de bankrekening van de verdachte wilde gebruiken, nog daargelaten of deze verklaringen van de verdachte geloofwaardig zijn, maakt dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld voor criminele transacties. Aldus heeft de verdachte ook zelf witgewassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen op 9 februari 2019 in Nederland, meerdere geldbedragen met een totaal van 4500 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, opgenomen in de bijlage die aan dit arrest is gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde (schuldwitwassen) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde (schuldwitwassen) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van € 4.500,00. Zonder verdere vragen te stellen heeft de verdachte zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een jongen uit de buurt. Vervolgens is de rekening van de verdachte gebruikt om uit misdrijf afkomstig geld weg te sluizen. Hiermee heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van vermogensdelicten waaronder witwassen kan worden geschaard. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2022 is hij eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld (verduistering). De verdachte heeft voor dit feit een taakstraf uitgevoerd. Het taakstrafverbod is daarmee van toepassing.
Gelet op bovenstaande kan niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Rekening houdend met de leeftijd van de verdachte en het feit dat er sinds het onderhavige feit op zijn documentatie geen nieuwe strafbare feiten voorkomen zal het hof een gedeelte van op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De vordering van de benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot € 3.793,50.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.793,50 (drieduizend zevenhonderddrieënnegentig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.793,50 (drieduizend zevenhonderddrieënnegentig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 47 (zevenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 februari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdend te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. S. Clement en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid van mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2022.
Mrs. S. Clement en J.H.C. van Ginhoven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
BIJLAGE: Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1500-2019038392-1 van 11 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar[verbalisant01] (pagina’s 4 tot en met 14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de verklaring van
[benadeelde01]:
Op zaterdag 09-02-2019 omstreeks 13.23 uur ontving ik een bericht van een vriendin
van mij [naam02] . Ik kreeg het bericht van het volgende telefoonnummer
[nummer].
Dit is het telefoonnummer van [naam03] . Ik dacht dus dat het mijn
vriendin was die een bericht naar mij stuurde.
Ik kreeg toen een vraag of ik een bedrag van 2600 euro kon missen tot morgen in
verband met een spoedgeval en ze niet bij haar spaarrekening kon. Ik kreeg toen een
betaalverzoek toegestuurd en hier heb ik op geklikt. In eerste instantie lukte de
betaling niet direct en heb ik de computer opgestart en heb daar de betaling
overgemaakt. Hierna kreeg ik nogmaals een verzoek of ik een bedrag van
1900,00 euro kon overmaken. Dit heb ik ook via de computer overgemaakt.
Ik heb nog contact opgenomen met mijn vriendin op hetzelfde telefoonnummer als
hierboven. Ik kreeg haar toen aan de lijn. Ik heb toen verteld wat er gebeurd was en
ze vertelde toen dat ik niks had moeten overmaken en dat ik direct met de bank
contact op moest nemen.
2.
Twee geschriften, te weten twee transactieoverzichten/bankafschriften van de ASN-Bank met betrekking tot overboekingen op 9 februari 2019 om respectievelijk 13:58 en 14:06 uur (doorgenummerde pagina’s 10 en 11).
Deze geschriften houden in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
3.
Een geschrift, te weten de identificerende gegevens van de ING-bank op grond van artikel 126nc Wetboek van Strafvordering (pagina 16).
Dit geschrift houden in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de identificerende gegevens van de bankpassen van de ING-bank: