ECLI:NL:GHAMS:2022:294

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
200.224.020/03OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de enquêteprocedure en opheffing van onmiddellijke voorzieningen in vennootschapsrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen I.H.P. Holding B.V. en I.H.P. Beheer B.V. enerzijds en verschillende belanghebbenden anderzijds. De verzoeksters, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. van Thiel en M. van Daal, hebben verzocht om beëindiging van de enquêteprocedure en opheffing van de getroffen onmiddellijke voorzieningen. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de uitvoering van een stappenplan dat leidde tot een ontvlechting van de vennootschappen, waarbij de oorspronkelijke conflicten tussen de partijen zijn opgelost. De Ondernemingskamer heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 21 december 2017 en 1 oktober 2021, al een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschappen. De verzoeksters hebben aangevoerd dat er geen andere belanghebbenden meer zijn bij I.H.P. Beheer en dat I.H.P. Holding nu slechts één belanghebbende heeft, waardoor voortzetting van de enquêteprocedure niet langer noodzakelijk is.

De Ondernemingskamer heeft de argumenten van de verzoeksters overwogen en geconcludeerd dat de belangen van de vennootschappen bij beëindiging van de procedure zwaarder wegen dan de belangen van [A], die zich tegen de beëindiging heeft verzet. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat de tijdelijke bestuurder, mr. Gunning, zijn taak heeft vervuld en dat de situatie zodanig is veranderd dat er geen reden meer is om het onderzoek voort te zetten. De beschikking van 28 januari 2022 beëindigt derhalve het onderzoek en heft de getroffen onmiddellijke voorzieningen op, met de bepaling dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.224.020/03 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 28 januari 2022
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.H.P. HOLDING B.V.,
gevestigd te Baarn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.H.P. BEHEER B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERZOEKSTERS,
advocaten:
mr. S.C.M. van Thielen
M. van Daal, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.H.P. HOLDING B.V.,
gevestigd te Baarn,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
I.H.P. BEHEER B.V.,
gevestigd te Baarn,
VERWEERSTERS,
advocaten:
mr. S.C.M. van Thielen
M. van Daal, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.[A] ,

wonende te [....] ,
advocaat:
mr. I.P. van Rossen, kantoorhoudende te Amsterdam,

2.[B] ,

wonende te [....] ,
advocaat:
mr. J.E.W. Houtman,
3.
mr. Pieter Marius GUNNING, in zijn hoedanigheid van tijdelijk bestuurder van I.H.P. Holding B.V. en I.H.P. Beheer B.V.,
wonende te Arnhem,
advocaten: mr. S.C.M. van Thiel en M. van Daal, beiden kantoorhoudende te Amsterdam,
4.
mr. Nicolaas VAN DER SPEK, wonende te Leusden, in zijn hoedanigheid van curator van
[C],
wonende te [....] ,
5.
[D],
wonende te [....] ,
6. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR I.H.P.,
gevestigd te Baarn,
BELANGHEBBENDEN.
Hierna zullen partijen en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeksters als de vennootschappen;
  • verweersters als IHP Holding en IHP Beheer;
  • belanghebbenden respectievelijk als [A] , [B] , Gunning, Van der Spek q.q., [C] , [D] en de STAK.
1.
Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 21 december 2017 (zaaknummer 200.224.020/01) en 1 oktober 2021 (zaaknummer 200.224.020/02). Bij de beschikking van 21 december 2017 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van IHP Holding en IHP Beheer over de periode vanaf 1 februari 2010, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten en, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen, [A] geschorst als bestuurder van IHP Holding en mr. Gunning voor de duur van het geding benoemd tot bestuurder van de vennootschappen met beslissende stem. De Ondernemingskamer heeft in die beschikking verder overwogen dat de tijdelijke bestuurder het tot zijn taak kan rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven, mogelijk door het realiseren van een ontvlechting (r.o. 3.14).
1.2
Bij de beschikking van 1 oktober 2021 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van de vennootschappen om alvast te bepalen dat de enquêteprocedure en de getroffen onmiddellijke voorzieningen – onder voorwaarden – zijn geëindigd afgewezen. De Ondernemingskamer heeft daarbij verder overwogen dat als zich bij de uitvoering van het stappenplan geen bijzonderheden voordoen, dit volgens het stappenplan uiteindelijk tot de situatie zal leiden dat de beide vennootschappen elk nog maar één belanghebbende zullen hebben. Bij die stand van zaken ligt het voor de hand dat de Ondernemingskamer een nieuw verzoek tot beëindiging van de procedure, inclusief de getroffen onmiddellijke voorzieningen te zijner tijd zal inwilligen (r.o. 3.11).
1.3
In de beschikking van 1 oktober 2021 heeft de Ondernemingskamer tevens het door [A] gedane verzoek tot ontslag van Gunning als tijdelijk bestuurder en de benoeming van een nieuwe tijdelijk bestuurder afgewezen.
1.4
De tijdelijk bestuurder Gunning heeft namens de vennootschappen bij verzoekschrift van 12 januari 2022 de beëindiging van de enquêteprocedure ten aanzien van IHP Holding en IHP Beheer verzocht, als gevolg waarvan tevens de door de Ondernemingskamer bij beschikking van 21 december 2017 getroffen onmiddellijke voorzieningen zouden eindigen.
1.5
[B] , [D] en [C] ondersteunen dit verzoek van de vennootschappen tot beëindiging van de enquêteprocedure.
1.6
Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft mr. van Rossen namens [A] de Ondernemingskamer verzocht het door de vennootschappen gedane beëindigingsverzoek af te wijzen.
2.
Feiten
2.1
De Ondernemingskamer verwijst naar de feiten zoals vermeld in de voorgaande beschikkingen en voegt daaraan het volgende toe.
2.2
Bij beschikking van 14 oktober 2021 is [A] na intrekking van zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep dat hij tegen de beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 1 juli 2021 had ingesteld, waarin het verzoek van [A] om Van der Spek q.q. te verbieden zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van één certificaat van [C] aan [B] is afgewezen.
2.3
Op 2 november 2021 heeft de kantonrechter te Utrecht de door Van der Spek q.q. verzochte machtiging om namens [C] mee te mogen werken aan de uitvoering van het stappenplan verleend.
2.4
Op 1 december 2021 is met de uitvoering van het stappenplan begonnen door de oproeping voor de bestuursvergadering van de STAK te verzenden. Deze bestuursvergadering van de STAK vond op 9 december 2021 plaats. [A] is niet verschenen, hoewel hij was opgeroepen voor deze vergadering. Als gevolg hiervan konden niet alle besluiten genomen worden en is besloten tot oproeping van een tweede bestuursvergadering, welke op 24 december 2021 plaatsvond. Aansluitend vond de algemene vergadering van aandeelhouders van IHP Holding plaats. Ook in deze vergaderingen is [A] niet verschenen.
2.5
Op 28 december 2021 vond de vergadering van certificaathouders plaats. [A] is hier evenmin verschenen.
2.6
Bij vonnis van 5 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter te Utrecht de vordering van [A] om de uitvoering van het stappenplan te verbieden afgewezen.
2.7
Op 10 januari 2022 is het stappenplan verder uitgevoerd. De aandelen in IHP Beheer zijn verkocht en geleverd aan Joda Financiѐre B.V. (hierna: Joda), een vennootschap waarvan [B] uiteindelijk belanghebbende is.
2.8
Voorts werden op 10 januari 2022 de volgende transacties verricht ter uitvoering van het stappenplan:
o verkoop en levering van één certificaat door [C] aan [B] ;
o inkoop door IHP Holding van 145 certificaten van [D] en [C] ; en
o verkoop en levering van 74 certificaten door [B] aan Joda.
2.9
Op 11 januari 2022 werden ten slotte 74 certificaten ingekocht door IHP Holding van Joda. [A] resteert aldus als enig certificaathouder van aandelen in IHP Holding. Hierop geldt nog één uitzondering; [E] hield nog één van de certificaten van aandelen in IHP Holding, welk certificaat na zijn overlijden in gemeenschap wordt gehouden door [B] , [D] , [C] en Herbert samen. In de akte inkoop door IHP Holding van de door [B] (Joda), [D] en [C] gehouden certificaten hebben [B] , [D] en [C] afstand gedaan van hun economische rechten op dit ene gezamenlijke certificaat. Op schriftelijk verzoek van [A] zullen zij medewerking verlenen aan levering om niet van hun belang in het ene gezamenlijke certificaat, waarna Herbert 100% van de certificaten van aandelen in IHP Holding in eigendom zal hebben.

3.De gronden van de beslissing

3.1
De vennootschappen hebben aan hun verzoek tot beëindiging van de enquêteprocedure ten aanzien van IHP Beheer ten grondslag gelegd dat door de overdacht van de aandelen in IHP Beheer aan Joda er geen andere belanghebbenden dan Joda/ [B] meer bij deze vennootschap betrokken zijn. Daardoor speelt ten aanzien van deze vennootschap niet meer het conflict tussen [A] en de vennootschappen en/of de certificaathouders onderling.
3.2
Ten aanzien van IHP Holding hebben de vennootschappen aan hun verzoek tot beëindiging van de enquêteprocedure ten grondslag gelegd dat de certificaten van [D] en [C] respectievelijk Joda ( [B] ) inmiddels ingekocht zijn door en geleverd zijn aan IHP Holding. [A] resteert derhalve als de enige certificaathouder.
3.3
Tevens zijn alle bestuursleden van de STAK afgetreden behoudens [A] . Hij is derhalve enig bestuurder van de STAK. De STAK houdt alle aandelen in IHP Holding. Deze vennootschap heeft als gevolg van de uitvoering van het stappenplan als (resterend) actief feitelijk enkel nog de woning van [A] en een bedrag aan contanten. Economisch is dat belang van [A] in IHP Holding gelijk aan het deel dat zijn broers en zus uitgekeerd hebben gekregen. Hierdoor is de ontvlechting een feit geworden.
3.4
Daartegenover heeft [A] aangevoerd dat de bezittingen van de vennootschappen niet tegen de marktwaarde zijn verkocht waardoor hetgeen aan [A] op basis van het stappenplan wordt uitgekeerd niet gelijk is aan het aandeel dat zijn broers en zus inmiddels uitgekeerd hebben gekregen. Daarnaast heeft [A] gesteld dat het tijdstip van defungeren van de tijdelijk bestuurder Gunning nog niet is aangebroken omdat een essentieel onderdeel van zijn taakvervulling namelijk het afleggen van rekening en verantwoording over de periode van het tijdelijk bestuur, niet is voltooid. Omvangrijke delen van de administratie zijn onverantwoord gelaten door Gunning. Tot slot zou geen verrekening hebben plaatsgevonden van door [A] zelf gedane privé uitgaven ten behoeve van de (ver)bouw van een groot aantal appartementen te Baarn.
3.5
De Ondernemingskamer overweegt als volgt. Bij het beoordelen van het beëindigingsverzoek komt voornamelijk betekenis toe aan de belangen van de oorspronkelijke verzoeker(s) en aan het belang van de te onderzoeken vennootschap(pen) en degenen die krachtens de wet en de statuten bij de organisatie daarvan zijn betrokken (zie Hoge Raad 17 december 2010; ECLI:NL:HR:2010:BO3356).
3.6
Bij de beschikking van 21 december 2017 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken bij de vennootschappen en is bij wijze van onmiddellijke voorziening Gunning als tijdelijk bestuurder van de vennootschappen benoemd. Daarbij is overwogen dat de tijdelijk bestuurder het tot zijn taak kan rekenen een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven, mogelijk door het realiseren van een ontvlechting.
3.7
Met de voltooiing van het stappenplan is een definitieve ontvlechting gerealiseerd en is de situatie ontstaan dat beide vennootschappen elk nog maar één belanghebbende hebben. Daarmee is een einde gekomen aan de conflicten binnen de vennootschappen en/of tussen de betrokken bestuurders en de certificaathouders van de vennootschappen die de achterliggende oorzaak vormden van de in de beschikking van 21 december 2017 genoemde gronden voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken bij de vennootschappen. De Ondernemingskamer is onder deze omstandigheden, met de vennootschappen van oordeel dat - mede gelet op de daarmee gemoeide tijd en kosten - voor de vennootschappen geen voldoende zwaarwegend belang meer bestaat bij voortzetting van het onderzoek en de getroffen onmiddellijke voorzieningen. Ook de oorspronkelijk verzoeker [B] onderschrijft dat geen belang meer bestaat bij voortzetting van het onderzoek en de voorzieningen. Daartegen over legt het door [A] gestelde onvoldoende gewicht in de schaal; al was het maar omdat de door hem aan de orde gestelde kwesties zich hebben voorgedaan ruim na de beschikking van 21 december 2017 en het gelaste onderzoek daarop niet ziet. Bij deze stand van zaken moeten de belangen van de vennootschappen bij beëindiging van de enquêteprocedure en daarmee ook de beëindiging van de getroffen voorzieningen zwaarder wegen dan het belang van [A] bij de continuering daarvan.
3.8
Gelet op het bovenstaande zal de Ondernemingskamer het verzoek inwilligen aldus dat zij het onderzoek zal beëindigen en de getroffen onmiddellijke voorziening zal opheffen, een en ander met ingang van heden.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van I.H.P. Holding B.V. en I.H.P. Beheer B.V. toe;
beëindigt, met ingang van heden, het bij beschikking van 21 december 2017 bevolen onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van I.H.P. Holding B.V. en I.H.P. Beheer B.V.;
heft op, met ingang van heden, de bij beschikking van 21 december 2017 getroffen onmiddellijke voorziening;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J. Wolfs, voorzitter, mr. A.W.H. Vink en mr. M.P. Nieuwe Weme, raadsheren, en mr. drs. G. Boon RA en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M. Keereweer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2022.