ECLI:NL:GHAMS:2022:2924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
23-000593-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en noodweer in hoger beroep met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een openlijke geweldpleging op 29 augustus 2019 te Wormerveer, waar zij samen met haar echtgenoot, de medeverdachte, een confrontatie zocht met haar buren na een woordenwisseling. De verdachte heeft de eerste klap uitgedeeld aan de benadeelde partij, die hierdoor letsel opliep. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie zocht en het geweld initieerde. De redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was met bijna zeven maanden overschreden, maar het hof verbond hier geen gevolgen aan. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijk deel van 60 dagen hechtenis. Daarnaast werd een schadevergoeding van €520,00 aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000593-20
datum uitspraak: 20 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-242814-19 tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Primair:
hij/zij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, openlijk, te weten, aan/in de Herman Gorterstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit:
  • die [benadeelde partij] aan de haren te trekken en/of
  • die [benadeelde partij] een of meer malen in het gezicht althans tegen/op het hoofd te slaan en/of
  • die [benadeelde partij] een of meer knietjes tegen het (boven)lichaam te geven en/of
  • die [benadeelde partij] vast te houden en/of
  • aanwijzingen te geven hoe en waar die [benadeelde partij] te slaan en/of knietjes te geven en/of
  • aan te moedigen door te roepen/zeggen dat er (harder) geslagen moest worden.
Subsidiair
zij op of omstreeks 29 augustus 2019 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] aan de haren te trekken en/of door die [benadeelde partij] een of meer malen in het gezicht althans tegen/op het hoofd te slaan en/of door die [benadeelde partij] een of meer knietjes tegen het (boven) lichaam te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op grondslag van een gewijzigde tenlastelegging tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Feitelijke gang van zaken

Op 29 augustus 2019 vond er een woordenwisseling plaats tussen aan de ene kant de verdachte [verdachte] en aan de andere kant haar buren, [benadeelde partij] en [slachtoffer] , die op een bankje voor het flatgebouw aan de Herman Gorterstraat zaten. Vervolgens is [verdachte] het flatgebouw ingegaan en heeft ze haar echtgenoot, de medeverdachte [medeverdachte 1] , gebeld en hem verteld over de woordenwisseling. De medeverdachte [medeverdachte 1] is daarop van zijn werk vertrokken en naar huis gegaan Eenmaal thuis is hij naar [benadeelde partij] en [slachtoffer] , die zich nog steeds bij het bankje bevonden, gegaan om verhaal te halen. [verdachte] kwam hierop ook naar buiten en sloot zich bij haar man aan. Beiden zochten aldus de confrontatie. [verdachte] deelde vervolgens de eerste klap uit aan [benadeelde partij] en vloog haar aan. [benadeelde partij] werd door [verdachte] onder meer aan haar haren getrokken en in het gezicht geslagen. [medeverdachte 1] moedigde zijn vrouw aan en riep dat zij harder moest slaan en dat zij haar knie moest gebruiken.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] en [medeverdachte 1] openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [benadeelde partij] , waarbij de geweldshandelingen zijn verricht door [verdachte] en waaraan [medeverdachte 1] , door [verdachte] aan te moedigen geweld te gebruiken, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 augustus 2019 te Wormerveer,gemeente Zaanstad, openlijk, te weten aan/in de Herman Gorterstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit:
  • die [benadeelde partij] aan de haren te trekken en
  • die [benadeelde partij] in het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en
  • die [benadeelde partij] vast te houden en
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Bespreking van het beroep op noodweer(exces)
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij een geslaagd beroep kan doen op noodweer, dan wel noodweerexces.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen. Hiertoe voert hij aan dat er geen sprake was een ogenblikkelijke aanranding: de verdachte was van mening dat een opmerking niet door de beugel kon en zocht zelf de confrontatie op.
Van noodweerexces was evenmin sprake. De hevige gemoedsbeweging bij de verdachte is niet ontstaan door een aanval, maar door irritaties en spanningen voorafgaand aan het incident tussen de verdachte en de medeverdachte enerzijds en [benadeelde partij] en [slachtoffer] anderzijds.
Het hof overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Hiervan is blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen sprake. Naar aanleiding van een woordenwisseling heeft de verdachte samen met haar man zelf de confrontatie met het slachtoffer opgezocht en daarbij heeft ze het geweld geïnitieerd door een eerste klap te geven. Dat [benadeelde partij] zich vervolgens heeft verweerd tegen de aanval doet daaraan niet af. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Evenmin is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 75 uren, subsidiair 37 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en haar man hebben zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door voor de ingang van het flatgebouw waar zij woonden geweld toe te passen tegen een buurvrouw. De buurvrouw heeft daardoor pijn en letsel opgelopen. De openlijke geweldpleging heeft plaatsgevonden in een al langer bestaand burenconflict. Dergelijke feiten dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Het hof houdt er in strafmatigende zin rekening mee dat de verdachte en haar gezin als gevolg van het conflict met de buren zijn verhuisd.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in de hoger beroep fase is overschreden met bijna 7 maanden. Gelet op de aard en omvang van de op te leggen straf en in aanmerking genomen dat de berechting in eerste aanleg voortvarend heeft plaatsgevonden volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.199,95. De gestelde schade bestaat uit vergoeding van een telefoon (€ 144,95), een shirt (€ 40,00), een neuspiercing (€ 15,00) en immateriële schade (€ 2.000,00). Daarnaast verzoekt zij tot vergoeding van haar proceskosten, bestaande uit een eigen bijdrage aan de toevoeging
van € 148,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 520,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten van het shirt tot een bedrag van € 20,00 rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit. De gevorderde kosten van de telefoon en de neuspiercing zijn onvoldoende onderbouwd en zullen derhalve niet worden toegewezen.
Tevens komt het hof vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de vergoedingen van immateriële schade die in vergelijkbare zaken door rechters zijn toegekend.
De verdachte is samen met de medeverdachte tot vergoeding van voornoemde schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 520,00 (vijfhonderdtwintig euro) bestaande uit € 20,00 (twintig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
74,00 (vierenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 520,00 (vijfhonderdtwintig euro) bestaande uit € 20,00 (twintig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 augustus 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. M.L.M. van der Voet en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2022.
=========================================================================
[…]