ECLI:NL:GHAMS:2022:2913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
23-000779-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging met uitzondering van straf in zaak van verduistering in dienstbetrekking met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019. De verdachte, geboren in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017 22 keer benzine verduisterd, wat aanzienlijke schade heeft veroorzaakt voor zijn werkgever. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de raadsman pleitte voor geen onvoorwaardelijke straf, gezien de tijdsverloop en de huidige omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden in overweging genomen, waaronder het tijdsverloop van vijf jaar en het feit dat de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking is gekomen met de justitie. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te vervangen door een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Dit besluit is genomen om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, gezien zijn huidige situatie en schulden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000779-19
datum uitspraak: 10 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-118019-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman - naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg feit 1 en 2 primair tenlastegelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden waarvan 9 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen nu de feiten dateren van vijf jaar geleden en de verdachte zijn leven op orde heeft. Als de verdachte vast zou komen te zitten zou dit nadelige gevolgen hebben voor zijn eigen bedrijf en zijn gezin.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017 maar liefst 22 keer schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, steeds van een grote hoeveelheid benzine die de verdachte in de hoedanigheid van chauffeur van een tankwagen onder zich had. Hierdoor hebben de verdachte en zijn mededaders aan [NV] N.V. forse financiële schade toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte in ernstige mate het vertrouwen van zijn werkgever [BV] B.V. geschonden door de bewezenverklaarde feiten te plegen en daarmee door te gaan nadat de onjuistheden in de levering van de benzine door zijn werkgever waren ontdekt en hij hierop is aangesproken. Door aldus te handelen heeft de verdachte slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft hij zich niet bekommerd om de belangen van zijn werkgever of die van de eigenaar van de benzine. De verdachte is samen met zijn mededaders planmatig en geraffineerd te werk gegaan, zij hebben hierbij professioneel en in hoge frequentie opgetreden en zijn pas met het plegen van de feiten gestopt toen zij op heterdaad zijn betrapt en aangehouden.
De ernst van het feit, de tijdsduur van de gepleegde feiten en de hoogte van de schade rechtvaardigen op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft echter ook rekening te houden met het tijdsverloop van vijf jaren sinds de feiten zijn gepleegd en het feit dat de verdachte in de tussentijd niet opnieuw in aanraking is gekomen met politie en justitie. Bovendien blijkt uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij op dit moment zijn leven goed op orde heeft, een gezin heeft en een eigen bedrijf runt. Hij heeft stukken overgelegd waarmee hij een en ander heeft onderbouwd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal aanzienlijke nadelige gevolgen hebben, in het bijzonder ook voor de voortzetting van zijn bedrijf.
Tot slot stelt het hof vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte is op 7 november 2017 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 18 februari 2019 vonnis gewezen. De verdachte heeft vervolgens op 27 februari 2019 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof eerst thans op 10 oktober 2022, ruim 2 jaar en 8 maanden later, arrest wijst.
Gelet op al het voorgaande ziet het hof aanleiding af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en is het hof van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is.
De aanzienlijke duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf en de proeftijd van drie jaren dient er mede toe om de verdachte, die nog met aanzienlijke schulden kampt, met extra kracht ervan te weerhouden om de huidige voorspoed in zijn leven op het spel te zetten en te vervallen in het plegen van soortgelijke of andersoortige strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. P. Greve en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van
mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2022.
mr. P. Greve en mr. M. van der Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]