In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2019. De verdachte, geboren in 1974, was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, voor verduistering in dienstbetrekking. De verdachte heeft in de periode van 12 september 2017 tot en met 7 november 2017 22 keer benzine verduisterd, wat aanzienlijke schade heeft veroorzaakt voor zijn werkgever. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 14 maanden geëist, maar de raadsman pleitte voor geen onvoorwaardelijke straf, gezien de tijdsverloop en de huidige omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden in overweging genomen, waaronder het tijdsverloop van vijf jaar en het feit dat de verdachte sindsdien niet opnieuw in aanraking is gekomen met de justitie. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een schending van het recht op berechting binnen een redelijke termijn. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te vervangen door een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 3 jaren. Dit besluit is genomen om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten, gezien zijn huidige situatie en schulden.