ECLI:NL:GHAMS:2022:2902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
23-004119-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met bewijsuitsluiting en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging op 7 april 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen tegen de aangeefster, [slachtoffer01], die ontstonden na een conflict over een parkeerplek. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2022 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om bewijsuitsluiting van de verklaring van de verdachte en de verklaringen van getuigen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof oordeelde dat de inconsistenties in de getuigenverklaringen niet afdoen aan hun betrouwbaarheid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de confrontatie hebben gezocht en dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangeefster. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,-, met de constatering dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer01], tot schadevergoeding van € 918,84 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging en de impact daarvan op de maatschappij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004119-18
datum uitspraak: 20 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-177744-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Jan de Jonghstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer01] door:
  • eenmaal of meermalen te duwen en/of te trekken aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer01] en/of
  • eenmaal of meermalen te trekken en/of te rukken aan het haar van voornoemde [slachtoffer01] en/of
  • eenmaal of meermalen met gebalde vuist tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te stompen en/of
  • eenmaal of meermalen tegen de benen, in elk geval tegen het lichaam van [slachtoffer01] te trappen en/of te schoppen
  • eenmaal of meermalen in het gezicht van voornoemde [slachtoffer01] te krabben en/of te krassen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bespreking van verweren

Bewijsuitsluiting
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van de verdachte van 6 september 2018 moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat hij niet ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand van een advocaat en omdat hij later heeft toegelicht dat zijn verklaring op belangrijke punten onjuist is.
Daarnaast heeft de raadsman de uitsluiting voor het bewijs van de verklaringen van de aangeefster, aangeefsters zus, [getuige01] en [getuige02] bepleit wegens inconsistenties, het feit dat de verklaringen op belangrijke punten worden tegengesproken door verklaringen van aanwezige verbalisanten en omdat de verdachte en zijn medeverdachte juist verklaren dat (een aantal van) die betrokkenen de agressors waren.
Het hof overweegt als volgt.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ziet het hof geen redenen om de verklaringen van de aangeefster en de overige getuigen uit te sluiten van het bewijs. Nog los van de vraag of inconsistenties in verklaringen tot bewijsuitsluiting zouden moeten volgen, overweegt het hof dat de omstandigheid dat getuigenverklaringen op onderdelen niet geheel consistent zijn niet zonder meer afdoet aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Uit de verschillende voor het bewijs te bezigen verklaringen komt steeds naar voren dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte01] de confrontatie hebben gezocht en dat [medeverdachte01] de eerste klap heeft uitgedeeld. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens vastgehouden, waarna [medeverdachte01] het geweld voortzette. De verklaringen, waaronder die van de getuige [getuige02] , ondersteunen elkaar in zoverre. Het hof acht de verklaring van [getuige02] te meer geloofwaardig nu deze getuige niet behoorde tot de groep van de aangeefster.
De in het verweer bedoelde verklaring van de verdachte wordt niet voor het bewijs gebezigd, zodat het verweer in zoverre geen bespreking behoeft.

Verzoek horen getuigen

Het verzoek om de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] (nogmaals) te horen wordt afwezen, nu mede gelet op de onderbouwing van dat verzoek, de noodzaak daartoe niet is gebleken. Het hof heeft daarbij in overweging genomen dat zij niet ter plaatse waren op het moment van het incident en daarover dus niet uit eigen waarneming kunnen verklaren.

Vaststelling van feiten

Op basis van de bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 april 2017 bevond aangeefster [slachtoffer01] zich met haar zus [naam01] en diens zoontje op de Jan de Jonghkade in Amsterdam. Tussen aan de ene kant [slachtoffer01] en haar familie en aan de andere kant de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] ontstond een discussie omtrent een parkeerplek, die ermee eindigde dat de zus van [slachtoffer01] op die plek parkeerde. Kort daarna kwamen beide partijen elkaar weer tegen. De verdachten begonnen te schelden. De verdachte gaf [slachtoffer01] een duw en [medeverdachte01] gaf haar een vuistslag in het gezicht. Vervolgens werd [slachtoffer01] door de verdachten gestompt en aan haar haren getrokken. Daarbij hield de verdachte haar vast en trapte tegen haar benen. [medeverdachte01] heeft tevens in het gezicht van [slachtoffer01] gekrabd. Door dit handelen zijn de haarextensions van [slachtoffer01] losgekomen en op de grond terecht gekomen en heeft zij pijn en letsel opgelopen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten op of aan de Jan de Jonghstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer01] door:
  • te duwen tegen het lichaam van [slachtoffer01] en
  • te trekken aan het haar van [slachtoffer01] en
  • tegen het hoofd en het lichaam te stompen en
  • tegen de benen van [slachtoffer01] te trappen en
  • in het gezicht van [slachtoffer01] te krabben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 800,00, te vervangen door 16 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en zijn draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn partner schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door een hen onbekende vrouw op straat toe te takelen, na een twist over een parkeerplek. Dergelijke feiten dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn.
Het hof zal de advocaat-generaal volgen in zijn eis en anders dan de politierechter volstaan met een geldboete, hoewel een hogere dan in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft daarbij gelet op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat het hier een eenmalig incident lijkt te zijn geweest.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM in hoger beroep is overschreden. Nu het hof alleen een geldboete zal opleggen zal het hof volstaan met de enkele constatering van de overschrijding.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 418,84 aan materiële schade, te weten reparatiekosten telefoon ten bedrage van € 369,05 en verlies van een ketting met een waarde van € 49,79. Daarnaast wordt vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade gevorderd. Op deze vordering van in totaal € 918,84 heeft de rechtbank niet beslist. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij op grond van artikel 421, derde lid, Sv ontvankelijk is in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten van de telefoon en de ketting mede gelet op de aangifte en de onderbouwing in het verzoek rechtstreeks voortvloeien uit het bewezenverklaarde feit.
Tevens komt het hof vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof heeft daarbij gelet op de vergoeding voor immateriële schade die in vergelijkbare geweldszaken worden opgelegd.
De verdachte is samen met zijn medeverdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 918,84 (negenhonderdachttien euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 418,84 (vierhonderdachttien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 918,84 (negenhonderdachttien euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 418,84 (vierhonderdachttien euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 april 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, A.M.P. Geelhoed en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 september 2022.
=========================================================================
[…]