In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling van eigendommen van zijn vader, winkeldiefstal, straatroof van een plastic tas, mishandeling van een medewerker van een parkeergarage en het in strijd met een ontzegging binnendringen van die parkeergarage. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij in sommige zaken was vrijgesproken.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in een van de zaken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.
De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat het hof prioriteit geeft aan het ISD-traject van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.