ECLI:NL:GHAMS:2022:2892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
23-000684-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in strafzaken met betrekking tot vernieling, winkeldiefstal, straatroof, mishandeling en overtreding van een locatieverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder vernieling van eigendommen van zijn vader, winkeldiefstal, straatroof van een plastic tas, mishandeling van een medewerker van een parkeergarage en het in strijd met een ontzegging binnendringen van die parkeergarage. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij in sommige zaken was vrijgesproken.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in een van de zaken. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die is vernietigd. De verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan meerdere misdrijven, wat heeft geleid tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen, omdat het hof prioriteit geeft aan het ISD-traject van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met inachtneming van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000684-22
datum uitspraak: 14 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 juni 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 09-086276-21 (zaak A), 09-109969-21 (zaak B), 09-112119-21 (zaak C) en 09-113653-21 (zaak D), alsmede 09-219128-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan, te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak C is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsvoering vervangt door onderstaande bewijsoverwegingen en de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde geweld, te weten het (met kracht) trekken van de plastic tas van de arm van de aangever [aangever] . Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de aangever onbetrouwbaar is, nu hij er wisselend over heeft verklaard of de tas uit zijn hand of van zijn linkerarm is getrokken. Bovendien spreken de camerabeelden beide scenario’s tegen, nu daaruit zou blijken dat de tas uit de rechterhand zou zijn getrokken. Daarnaast is het enkel uit de hand trekken onvoldoende om te kunnen spreken van geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt dit verweer. Hetgeen door de raadsman is aangevoerd wekt geen twijfel aan het uit de bewijsmiddelen blijkende feit dat de verdachte een tas uit de hand van de aangever heeft getrokken waarbij de aangever een harde ruk aan zijn arm voelde. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit als diefstal met geweld moet worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van het in zaak D bewezenverklaarde
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte van het in zaak D tenlastegelegde vrij te spreken en daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd. De verdachte wist op 28 april 2021 niet dat hij niet in de [plek] mocht zijn. Weliswaar is op 26 april 2021 met hem een gesprek gevoerd over zijn locatieverbod, maar de vraag rijst wat hij daarvan precies begrepen heeft. Het locatieverbod is in een voor de verdachte niet begrijpelijke taal aan hem medegedeeld: hij spreekt weinig tot geen Nederlands en omdat hij de Engelse taal ook niet beheerst, heeft hij het in het Engels gestelde schriftelijke locatieverbod niet kunnen lezen.
Het hof verwerpt dit verweer. Op 26 april 2021 is persoonlijk aan de verdachte een schriftelijke ontzegging overhandigd, inhoudende dat hij zich niet meer mocht bevinden in de [plek] . De verdachte, van wie kan worden vastgesteld dat hij de Nederlandse taal redelijk machtig is en die op 10 juni 2021 heeft verklaard al 5 jaar in Nederland te verblijven, heeft toen tegen de betrokken politieambtenaar gezegd dat hij begreep dat hij niet meer in de betreffende parkeergarage mocht komen. Voor de gedachte dat de politieambtenaar met de verdachte daarbij in een andere dan de Nederlandse taal heeft gecommuniceerd, biedt diens proces-verbaal geen aanknopingspunt. Vervolgens heeft de politieambtenaar de verdachte uit de parkeergarage gezet. Vijf minuten hierna bevond de verdachte zich wederom in de parkeergarage en is hij aangehouden. Gelet op een en ander, in onderlinge samenhang bezien, neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte twee dagen later, op 28 april 2021, wist dat hij niet in de betreffende parkeergarage mocht zijn.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 2, en in zaak D bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is een bijzondere voorwaarde gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2, in zaak B onder 1 en 2, en in zaak D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, op te leggen gelet nu de verdachte reeds 4 maanden in voorarrest heeft doorgebracht en hem in een andere zaak de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan achtereenvolgens vernieling van een groot aantal spullen van zijn vader, een winkeldiefstal, een straatroof van een plastic tas, mishandeling van een medewerker van een [plek] en het in strijd met een ontzegging binnendringen van die [plek] . Aldus heeft de verdachte er niet alleen blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen of de lichamelijke integriteit van anderen, maar ook heeft hij twee personen pijn bezorgd. Daarnaast heeft hij overlast, ergernis en financiële schade veroorzaakt.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken. In dat licht is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur zonder meer passend, temeer nu de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 augustus 2022 eerder ter zake van misdrijven onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof constateert echter ook dat de verdachte bij inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022 is veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. Omdat het hof van oordeel is dat aan het ingezette ISD-traject prioriteit moet worden gegeven, is het niet opportuun de verdachte in de voorliggende zaak een straf op te leggen die verdere vrijheidsbeneming meebrengt. De verdachte heeft reeds 4 maanden in voorarrest doorgebracht. Het hof acht, alles afwegend, daarom een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 december 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof acht in de prioriteit die thans aan het ISD-traject moet worden gegeven termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 138, 300, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-112119-21 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep inhoudelijk aan de orde, ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Den Haag van 7 juni 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 december 2020, parketnummer 09-219128-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 weken.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.M.H.P. Houben en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2022.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]