afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002587-21
datum uitspraak: 14 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 september 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-281229-20 (zaak A), 13-103409-21 (zaak B) en 13-149449-21 (zaak C), alsmede 13-698535-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd
1.1. primairhij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan de Prinsengracht, alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een portemonnee met inhoud en/of een zonnebril, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1.subsidiairhij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of meerdere betaalpas(sen), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.primairhij op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
2.subsidiairhij op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of meerdere betaalpas(sen), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3.primairhij op of omstreeks 23 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, één of meerdere betaalpas(sen) en/of een telefoon en/of een rijbewijs en/of een kentekenbewijs, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.subsidiairhij op of omstreeks 23 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland één of meerdere betaalpas(sen), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 15 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te betalen met één of meerdere valse betaalpas(sen);
5.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 8 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te betalen met één of meerdere valse betaalpas(sen);
6.hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 23 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) één of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door te betalen met één of meerdere valse betaalpas(sen);
1.1.hij op of omstreeks 29 oktober 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, uit/vanuit een (personen)auto (voorzien van kenteken: [kenteken 3]) een of meer (geld)bedrag(en) (van in totaal circa 500 euro) en/of 4, althans een of meer (betaal)pasje(s) en/of een agenda en/of 2, althans een staatslot(en) (met een totale waarde van circa 35 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op of omstreeks 20 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, uit/vanuit een (personen)auto (voorzien van kenteken: [kenteken 1]) 2, althans een (Gucci) zonnebril(len) en/of een (Armani) zonnebril en/of een (Chanel) parfum, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen zonnebril(len) en/of parfum onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
en in
zaak Cdat:
hij op of omstreeks 6 juni 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goed(eren), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming naar het voertuig (met kenteken [kenteken 2]) van die [slachtoffer 3] is toe gegaan en/of (vervolgens) een ruit van voornoemd voertuig heeft ingetikt en/of (vervolgens) zich de toegang tot voornoemd voertuig heeft verschaft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof onder meer komt tot een andere bewezenverklaring en beslissing op de vordering van een van de benadeelde partijen, dan de politierechter.
Het hof overweegt met betrekking tot het in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde als volgt. De verdachte heeft bekend deze feiten te hebben begaan, maar heeft daarover geen gedetailleerde verklaring afgelegd.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 8 september 2020 te Amsterdam zijn auto deugdelijk afgesloten en zonder schade heeft achtergelaten. Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 23 september 2020, toen hij terugkeerde bij zijn auto, opmerkte dat de knoppen van de vergrendeling open stonden. Bewijs van braak of verbreking is er niet in het dossier. Uit de andere in dit arrest bewezenverklaarde feiten komt de verdachte naar voren als iemand die destijds goederen uit auto’s wegnam ofwel door gebruik te maken van de gelegenheid die een niet-afgesloten auto daartoe biedt, ofwel door zich die gelegenheid te verschaffen door een autoruit in te slaan. De advocaat-generaal heeft aan de hand van zijn ervaringen met de ANWB gewezen op meer
sophisticatedmethoden om afgesloten auto’s zonder sleutel en zonder braakschade te openen. Dat de verdachte zich van zo’n methode zou hebben bediend, is niet aannemelijk geworden. Daarom zal het hof de verdachte vrijspreken van de in zaak A onder 2 en 3 tenlastegelegde strafverzwarende bestanddelen braak en verbreking.
Het hof komt ten aanzien van het in zaak A onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde tot een enigszins andere bewezenverklaring dan de politierechter, omdat het onbevoegd gebruik van een bankpas wel kan worden gekwalificeerd als diefstal met een valse sleutel, maar dat gebruik niet betekent dat de bankpas daardoor zelf vals is geworden.
Het hof ziet bij het in zaak B onder 1 tenlastegelegde geen aanleiding om te twijfelen aan de waarachtigheid van de aangifte door [benadeelde 3] van diefstal van € 500,00 in biljetten van € 50,00 en € 20,00, zodat het hof – anders dan de politierechter – ook dat onderdeel van deze tenlastegelegde diefstal bewezen zal verklaren.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6, en in zaak B onder 1 en 2, en in zaak C tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in
zaak A:
1.1. subsidiairhij op 15 augustus 2020 te Amsterdam, één betaalpas voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.primairhij op 8 september 2020 te Amsterdam, een portemonnee met inhoud, die toebehoorde aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
3.Primairhij op 23 september 2020 te Amsterdam, betaalpassen en een telefoon en een rijbewijs en een kentekenbewijs, die toebehoorden aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
4.hij op tijdstippen op 15 augustus 2020 te Amsterdam, geldbedragen, toebehorend aan [benadeelde 2], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
5.hij op tijdstippen op 8 september 2020 te Amsterdam, geldbedragen, toebehorend aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
6.hij op tijdstippen op 23 september 2020 te Amsterdam, geldbedragen, toebehorend aan [benadeelde 1], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
1.1.hij op 29 oktober 2020 te Amsterdam, uit een personenauto (voorzien van kenteken: [kenteken 3]) een geldbedrag van in totaal € 500,00 en vier betaalpasjes en een agenda en staatsloten (met een totale waarde van circa 35 euro), toebehorend aan [benadeelde 3], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op 20 december 2020 te Amsterdam, uit een personenauto (voorzien van kenteken: [kenteken 1]), twee Gucci zonnebrillen en een Armani zonnebril en een Chanel parfum, toebehorend aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte die weg te nemen zonnebrillen en parfum onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
en in
zaak C:
hij op 6 juni 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, weg te nemen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar het voertuig (met kenteken [kenteken 2]) van [slachtoffer 3] is gegaan en een ruit van voornoemd voertuig heeft ingetikt en zich de toegang tot voornoemd voertuig heeft verschaft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen in zaak A, onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6, en in zaak B, onder 1 en 2, en in zaak C meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6, en in zaak B onder 1 en 2, en in zaak C bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het in zaak A onder 2 primair en 3 primair, en in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal.
Het in zaak A onder 4, 5 en 6 bewezenverklaarde levert
telkensop:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het in zaak C bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6, en in zaak B onder 1 en 2, en in zaak C bewezenverklaarde uitsluit.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde, het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde en het in zaak C bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft binnen een jaar negen vrij ernstige vermogensdelicten gepleegd. Bij een aantal van deze feiten heeft de verdachte goederen uit een auto weggenomen of dat geprobeerd en is hij er ook niet voor teruggeschrokken daarbij autoruiten in te slaan. Dit zijn ergerlijke feiten, waarmee hij de slachtoffers schade en overlast heeft bezorgd, terwijl de verdachte enkel oog had voor zijn eigen financieel gewin.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 augustus 2022 is de verdachte eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten worden opgelegd is oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend.
Het hof houdt echter in strafmatigende zin rekening met het volgende. Blijkens een rapport van Reclassering Nederland van 22 februari 2021 heeft de verdachte schulden, geen dagbesteding en een negatief sociaal netwerk, en is hij makkelijk te beïnvloeden. Het hof acht het niet onaannemelijk dat genoemde factoren, die maken dat het recidiverisico dat de verdachte in zich bergt als hoog wordt ingeschat, hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
De gemeente Amsterdam heeft op 28 juli 2022 een trajectplan opgesteld, dat tot doel heeft de verdachte maatschappelijk zo goed mogelijk te laten functioneren. Schuldhulpverlening en begeleiding door een jobcoach maken deel uit van dat plan.
Daarnaast heeft Reclassering Nederland bij rapport van 12 augustus 2021 – teneinde genoemd recidiverisico te reduceren – geadviseerd bijzondere voorwaarden te stellen bij een voorwaardelijke straf, kort gezegd bestaande uit een verplichting tot het naleven van een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een ambulante behandeling bij Amsta, het verblijf in een instelling voor begeleid wonen en het meewerken aan schuldhulpverlening en het krijgen van een zinvolle dagbesteding.
Gelet op een en ander zal het hof een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm gieten. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof de verdachte duidelijk te maken dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten. Het hof zal daarbij voorwaarden stellen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het onvoorwaardelijk strafdeel overstijgt de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht daarbij niet.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 548,40, bestaande uit € 398,40 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 398,40 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 3 primair en 6 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering ten aanzien van de gehele opgevoerde materiële schade zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 226,49 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 91,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 91,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00 aan materiële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De benadeelde partij is in de vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens een gebrek aan onderbouwing.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Daarbij is betrokken dat het hof, zoals overwogen, geen reden heeft om te twijfelen aan de waarachtigheid van de inhoud van de aangifte die door de benadeelde partij is gedaan, dat van de zijde van de verdachte niet is weersproken dat uit de auto van de benadeelde partij een agenda met daarin onder andere contant geld is weggenomen, en dat de verdachte mede gelet daarop ter betwisting van de vordering niet enkel kan volstaan met te betogen dat er geen stukken ter onderbouwing van (de hoogte van) het weggenomen bedrag zijn overgelegd. De verdachte is tot vergoeding van die materiële schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering niet dient te worden afgewezen, aangezien de ter terechtzitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden daartoe te weinig aanknopingspunten bieden.
De raadsman heeft het hof verzocht de voorwaardelijke gevangenisstraf voor een deel van 5 maanden om te zetten naar een taakstraf van maximaal 140 uren, en de vordering voor het overige af te wijzen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het door de gemeente opgezette trajectplan.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 10 maanden worden gelast, zij het dat het hof aanleiding ziet om dat slechts voor een gedeelte van vijf maanden te doen. Voorts zal het hof op grond van hetgeen omtrent de actuele persoonlijke situatie van de verdachte naar voren is gekomen in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van dat gedeelte van de voorwaardelijke vrijheidsstraf, een taakstraf voor de duur van 240 uren gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 13-103409-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-149449-21 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 1 subsidiair, 2 primair, 3 primair, 4, 5 en 6 en in de zaak met parketnummer 13-103409-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-149449-21 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich, indien geïndiceerd, laat behandelen door Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde actief meewerkt aan het verkrijgen van een dagbesteding in de vorm van een opleiding dan wel werk of beide.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 3 primair en 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 398,40 (driehonderdachtennegentig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 3 primair en 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 398,40 (driehonderdachtennegentig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 september 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 91,00 (eenennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-281229-20 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 91,00 (eenennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-103409-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-103409-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 29 oktober 2020.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van vijf maanden van de gevangenisstraf van tien maanden, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 met parketnummer 13-698535-17, een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
150 (honderdvijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.M.H.P. Houben en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2022.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staan dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]