ECLI:NL:GHAMS:2022:2885

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
23-002651-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake verkeersongeval met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 15 maart 2019, waarbij zij een dubbele doorgetrokken streep heeft overschreden en frontaal in botsing kwam met een tegenligger. Dit resulteerde in de dood van een passagier en zwaar lichamelijk letsel bij de bestuurder van de andere auto. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar verving de bewijsoverwegingen en strafmotivering. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin zij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van twee jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen, wat leidde tot het fatale ongeval. De omstandigheden van de weg, de aanwezigheid van een dubbele doorgetrokken streep en de duisternis vereisten extra oplettendheid van de bestuurder. Het hof concludeerde dat de verdachte gedurende meer dan een kort moment onoplettend was geweest, wat haar schuld aan het ongeval bevestigde. De opgelegde straffen werden als passend en noodzakelijk beschouwd, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers en de verdachte zelf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002651-20
datum uitspraak: 10 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-068290-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2022, 9 september 2022, 26 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het de bewijsoverwegingen en strafmotivering vervangt, de verklaring van getuige [getuige] als bewijsmiddel schrapt en bij het eventueel instellen van cassatieberoep de bewijsmiddelen zal aanvullen.
Anders dan de verdediging leest het hof de tenlastelegging alsmede de bewezenverklaring in het vonnis zo dat de verdachte de doorgetrokken streep geheel heeft overschreden en - na een abrupte bocht naar rechts te hebben gemaakt en nog gedeeltelijk op de verkeerde rijstrook rijdend - is gebotst op de tegenligger. Deze lezing strookt met de voor alle betrokkenen kenbare strekking van het verwijt dat gedurende de berechting in eerste aanleg en in hoger beroep centraal heeft gestaan.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en schuld heeft aan het ongeval, hetgeen de dood van mevrouw [slachtoffer 1] en zwaar lichamelijk letsel bij de heer [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt. Hij heeft het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te bevestigen.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een verkeersovertreding heeft begaan, noch dat zij op de verkeerde weghelft terecht is gekomen en daardoor in botsing is gekomen met haar tegenligger.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Toedracht van het ongeval
Het hof stelt met de rechtbank vast dat de verdachte in de avond van 15 maart 2019 reed in een Nissan Murano komende vanuit de richting Noord-Scharwoude en gaande in de richting van Alkmaar op de
provinciale weg N242 (Westerweg). Ter plaatste was de rijbaan van de N242 verdeeld in twee rijstroken voor het verkeer in beide richtingen. De rijstroken waren gescheiden door middel van een dubbele doorgetrokken streep. Tussen de afslag met de Edisonstraat en de afslag met de Westdijk bevindt zich een - vanuit de rijrichting van de verdachte bezien - flauw naar rechts buigende bocht. In deze bocht heeft (ongeveer ter hoogte van hectometerpaal 47.8) een frontale botsing plaatsgevonden tussen de auto die de verdachte bestuurde en de uit de tegenstelde richting komende Renault Clio die door [slachtoffer 2] werd bestuurd.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer dat mevrouw [slachtoffer 1], die als passagier bij [slachtoffer 2] in de auto zat, is komen te overlijden als direct gevolg van het ongeval en dat [slachtoffer 2] – eveneens als direct gevolg van het ongeval - zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
Het hof is van oordeel dat op basis van het (sporen)onderzoek verricht door de afdeling Verkeersongevallen Analyse (hierna te noemen: VOA) en de verklaring van [slachtoffer 2] bewezen is dat de verdachte van haar weghelft is geraakt en de doorgetrokken streep heeft overschreden, waardoor zij op de rijbaan van het haar tegemoetkomende verkeer terecht is gekomen, vervolgens een abrupte bocht terug naar rechts heeft gemaakt en daarna rijdend op de doorgetrokken streep tegen het voertuig van [slachtoffer 2] is gebotst. Het sporenbeeld, zoals beschreven in de rapportage van de VOA en de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door de verbalisanten van de VOA komen overeen met de toedracht van het ongeval zoals die door [slachtoffer 2] is geschetst in zijn verklaring. Het dossier noch het onderzoek ter terechtzitting heeft een aanwijzing opgeleverd dat het rijgedrag van [slachtoffer 2] heeft bijgedragen aan het ongeval.
De verklaringen van de getuigen [getuige] en [slachtoffer 2]
De verdediging heeft betoogd dat de verklaring van getuige [getuige], als wordt aangenomen dat deze iets heeft kunnen zien van het ongeval, tegenstrijdig is met de verklaring van [slachtoffer 2]. Het hof volgt de raadsman hierin niet. De verklaring van getuige [getuige], dat de verdachte “plotseling een ruk aan het stuur gaf” en de verklaring van [slachtoffer 2] dat de verdachte “plotseling een beweging maakte naar zijn rijbaan” zijn naar het oordeel van het hof niet onderling tegenstrijdig. Beide verklaringen laten immers de ruimte voor het scenario dat de verdachte eerst in de bocht over de dubbele streep is gegaan en daarna een ruk naar rechts heeft gegeven. Het hof heeft ook in dit opzicht dus geen aanleiding om aan de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] te twijfelen.
De VOA-rapportage
De raadsman heeft aangevoerd dat de verbalisanten die de VOA-rapportage hebben opgesteld ten onrechte slechts één scenario hebben getoetst, namelijk dat de verdachte degene is geweest die op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Dit verweer wordt verworpen. De ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde verbalisanten hebben verklaard dat zij beide rijrichtingen ‘zijn uitgelopen’ (
het hof begrijpt: beide rijbanen onderzoeken op sporen) en dat zij geen sporen op de rijbaan vanuit de rijrichting van het voertuig van de heer [slachtoffer 2] hebben waargenomen in relatie tot het ongeval.
Het standpunt van de verdediging dat het in de VOA-rapportage als “spoor 2” aangeduide spoor niet zonder meer aan het voertuig van de verdachte kan worden toegerekend wordt eveneens verworpen.
Uit hetgeen de verbalisanten ter terechtzitting hebben toegelicht, volgt dat zij “spoor 2” direct na aankomst op de plaats van het ongeluk hebben gezien. Zij hebben het niet direct ‘afgekrijt’ (
het hof begrijpt: gele markeringen aan hebben gebracht aan weerszijden van het betreffende spoor) omdat toen zij arriveerden een brandweerwagen over het betreffende spoor stond geparkeerd. De gebruikelijke werkwijze, die in dit geval ook is gevolgd, is dat de markeringen pas worden aangebracht als er genoeg ruimte en voldoende licht is om het gehele spoor na te lopen. Het spoor werd door de verbalisanten geïdentificeerd als een bandenspoor omdat er losse rubberdeeltjes werden waargenomen in het spoor, wat kenmerkend is voor een bandenspoor. De breedte van een bandenspoor kan volgens de verbalisanten variëren met de kracht die op de afzonderlijke banden heeft gestaan, bijvoorbeeld bij het maken van een bocht door het voertuig, waardoor de ene band een smallere afdruk achterlaat dan de andere.
De raadsman heeft erop gewezen dat “spoor 2” niet zichtbaar is op camerabeelden van diverse nieuwskanalen. Ter terechtzitting in hoger beroep zijn die beelden bekeken en is geconstateerd dat de aanwezigheid van “spoor 2” daarop niet duidelijk kan worden vastgesteld. Dit maakt voor het hof echter geen verschil. De verbalisanten hebben toegelicht dat sporen niet vanuit ieder oogpunt zichtbaar zijn. Wanneer het donker is, is men afhankelijk van kunstlicht en in sommige gevallen zijn sporen enkel zichtbaar bij scheerlicht. Ook het punt van waaruit men naar een spoor kijkt is volgens de verbalisanten van belang. Het kan dus zo zijn dat op door omstanders of journalisten gemaakte beelden een spoor niet zichtbaar is maar op – onder andere condities – door de politie gemaakte beelden wel.
Het hof heeft zich de vraag gesteld of “spoor 2” nog een andere herkomst kan hebben dan het voertuig van de verdachte en of het spoor dus voor of het na het ongeluk kan zijn ontstaan, zoals de verdediging heeft betoogd. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat het bandenspoor is veroorzaakt door een andere auto. De asbreedte tussen “spoor 2” en “spoor 3” is precies dezelfde als die van de auto van de verdachte. Het spoor bevindt zich precies op de plek waar het conflictpunt is vastgesteld door middel van het krasspoor en sluit aan bij de eindpositie van het voertuig van de verdachte. Dat eenzelfde soort voertuig met precies dezelfde as breedte op precies dezelfde plek hard heeft geremd en in een slip is geraakt is volgens het hof zeer onaannemelijk.
Het hof komt gelet op het bovenstaande tot de conclusie dat “spoor 2” door het voertuig van de verdachte is veroorzaakt toen zij rijdend op de verkeerde rijstrook aan haar stuur een ruk naar rechts gaf, waardoor het uiteindelijke botspunt zich (deels) op de (oorspronkelijke en juiste) rijstrook van de verdachte bevond. Met de rechtbank stelt het hof voorts vast dat de verdachte niet enkel de 17.97 meter van spoor 2 op de verkeerde rijstrook heeft afgelegd, maar dat er ook tijd gemoeid moet zijn geweest met het afleggen van een afstand terwijl zij rechtdoor bleef rijden in de bocht, voordát zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en spoor 2 veroorzaakte.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van het dossier waaronder de navolgende door de verdediging ingebrachte rapportages:
  • Rapport van 10 juni 2022, opgesteld door Ing. [naam 1] van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (kenmerk 2022/05/D09/N084);
  • Rapport van 16 juni 2022, opgesteld door [naam 2], forensisch arts;
  • Rapportage RaNed van 20 juni 2022, opgesteld door [naam 3];
  • Aanvullende rapportage RaNed van 7 september 2022, opgesteld door [naam 3];
  • Scientific Report van Forensic Access van 30 augustus 2022, opgesteld door [naam 4] en een beëdigde vertaling daarvan.
Deze onderzoeksrapporten en hetgeen door de - door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep meegebrachte - deskundige [naam 3] naar voren is gebracht, hebben het hof niet gebracht tot andere inzichten over de duiding van “spoor 2”.
In de (aanvullende) verkeersongevallenanalyse zijn meer sporen op de plaats van het ongeval weergegeven en toegelicht. De verbalisanten hebben die sporen ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd nader geduid.
Deze overige sporen zijn ook van commentaar voorzien in enkele van de voormelde rapporten en zijn ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde gesteld. De raadsman heeft in zijn pleidooi tevens opmerkingen gemaakt over enkele van die sporen. Hierin heeft het hof geen gronden gezien om te twijfelen aan de steun die ook die sporen geven aan de conclusie dat de verdachte het ongeval heeft veroorzaakt.
Toetsingskader artikel 6 WVW
Bij beantwoording van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat in het algemeen niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van genoemde bepaling. Eén moment van onoplettendheid, bijvoorbeeld erin bestaande dat een bestuurder een andere weggebruiker over het hoofd ziet, is onvoldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Ook uit de (aard van de) gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer gedragsregels in het verkeer, kan op zichzelf niet worden afgeleid dat sprake is van dergelijke schuld.
Toepassing toetsingskader
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat provinciale wegen en zeker die waarbij de rijstroken voor het elkaar tegemoetkomende verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals op de N242 op de plaats van het ongeval het geval is, wegen zijn die vanuit verkeerstechnisch oogpunt bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van weggebruikers vragen. Dit geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de wegsituatie om grote voorzichtigheid vraagt, wordt benadrukt door de aanwezigheid van de dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg die een absoluut inhaalverbod aanduidt. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat ook de duisternis om extra oplettendheid vroeg. Deze omstandigheden maken dat van weggebruikers op deze weg grote voorzichtigheid kan worden gevraagd.
Door op deze weg, zonder duidelijke aanleiding, als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zo veel naar links te sturen dat zij op de voor het haar tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook terecht is gekomen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof zich dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat het verkeersongeval aan haar schuld is te wijten, als bedoeld in art. 6 WVW 1994. Gelet op de afstand die de verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op de verkeerde rijstrook reed en de tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, is de verdachte gedurende meer dan enkel een kort moment onoplettend geweest.
Van enige omstandigheid die maakt dat niet van schuld in vorenbedoelde zin kan worden gesproken is niet gebleken.
Het hof komt aldus tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren. Naast de algemene voorwaarden heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte binnen drie maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis € 5.000,00 zal storten op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers. Daarnaast heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke rijontzegging opgelegd voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis – ook ten aanzien van de opgelegde straffen – zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen en heeft daarbij gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals de omstandigheden dat zij voor haar ouders mantelzorger is en dat zij ook zelf aan het ongeval psychische en fysieke klachten heeft overgehouden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden een fataal verkeersongeval heeft veroorzaakt. Ze is op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terechtgekomen met als gevolg een frontale botsing met de door [slachtoffer 2] bestuurde auto. [slachtoffer 2] heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen en mevrouw [slachtoffer 1], die als passagier bij hem in de auto zat, is als gevolg van het ongeluk overleden.
Dit verkeersongeval is een dramatische gebeurtenis die diep ingrijpt in de levens van alle betrokkenen. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft haar leven verloren, haar nabestaanden zullen moeten leven met het tragische en onomkeerbare verlies van hun dierbare. De enorme impact daarvan is op indringende wijze gebleken uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaringen. Het hof realiseert zich dat geen enkele straf de pijn en het verdriet dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer 1] heeft veroorzaakt kan wegnemen.
De verdachte heeft ten gevolge van het ongeluk ook zelf ernstig lichamelijk letsel opgelopen. Daarnaast heeft zij ten gevolge van het ongeluk psychische klachten opgelopen. Het hof twijfelt er niet aan dat het ongeval ook bij de verdachte diepe sporen heeft nagelaten. Het hof acht het met de rechtbank aannemelijk dat een taakstraf gelet op de voornoemde persoonlijke omstandigheden niet tot de mogelijkheden behoort. Anderzijds is niet gebleken dat de verdachte geen draagkracht heeft om de door de rechtbank bepaalde storting te doen op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers, namelijk als bijzondere voorwaarde bij de door de rechtbank voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 augustus 2022 is de verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan, ziet het hof geen ruimte om - zoals door de raadsman is verzocht - een rijontzegging enkel in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daar de verdachte door haar handelen de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, acht het hof een sanctie die daarbij aansluit, namelijk het ontzeggen van de rijbevoegdheid, gepast en noodzakelijk. Met de rechtbank oordeelt het hof dat een voorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur en de storting van een geldbedrag van €5000,- op de rekening van het schadefonds van de Vereniging Verkeersslachtoffers een redelijk alternatief is voor een, op zichzelf voor onderhavig strafbare feit passende, langdurige taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde en een onvoorwaardelijke rijontzegging van de door de rechtbank bepaalde duur, passend en geboden.

BESLISSING

Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. E. de Greeve en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 oktober 2022.
mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.