ECLI:NL:GHAMS:2022:2877

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
9 oktober 2022
Zaaknummer
200.311.007/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van zaken in hoger beroep met betrekking tot samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak heeft JOZ B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij IBB als eiseres in conventie en JOZ als gedaagde in conventie betrokken waren. JOZ heeft op 13 mei 2022 een incidentele memorie ingediend, waarin zij op basis van artikel 222 Rv voeging van zaken heeft gevorderd. JOZ stelt dat beide zaken verknocht zijn en voortvloeien uit dezelfde samenwerkingsovereenkomst, waardoor een gezamenlijke behandeling wenselijk is. IBB heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat voeging zou leiden tot onaanvaardbare vertraging van de procedure.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de zaken voldoen aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv. De zaken zijn complex en de vorderingen zijn gebaseerd op dezelfde overeenkomst, wat rechtseenheid en proceseconomie bevordert. Het hof heeft daarom besloten de zaken te voegen en de beslissing over de proceskosten aan te houden. De hoofdzaak zal worden verwezen naar de rol voor memorie van grieven door JOZ, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.007/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/154305 / HA ZA 14-172
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2022
inzake
JOZ B.V.,
gevestigd te Westwoud, gemeente Drechterland,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J.C. Mosselman te Nijmegen,
tegen
INGENIEURSBURO BALVERS B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. P.W. Snoeker te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna JOZ en IBB genoemd.
JOZ is bij dagvaarding van 13 mei 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 16 februari 2022, onder bovengenoemd zaak-/rolnummer gewezen tussen IBB als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en JOZ als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie (verder: het bestreden vonnis en ook: zaak 2).
JOZ heeft bij incidentele memorie op de voet van artikel 222 Rv jo. artikel 353 lid 1 Rv primair voeging gevorderd en subsidiair om voeging op de rol met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.292.286/01 met IBB als appellante en JOZ als geïntimeerde (verder: zaak 1), een en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van IBB in de kosten van dit incident, althans subsidiair met compensatie van de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten in het incident draagt.
IBB heeft daarop in het incident geantwoord en geconcludeerd dat het hof JOZ niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering tot voeging, althans deze vordering zal afwijzen, kosten rechtens.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident tot voeging.

2.Beoordeling

in het incident tot voeging
2.1.
JOZ heeft voeging gevorderd op de grond dat beide zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en verknocht zijn. Samengevat heeft JOZ daartoe het volgende aangevoerd. In beide zaken vinden de vorderingen hun grondslag in dezelfde samenwerkingsovereenkomst, die tussen partijen van kracht is geweest. Er bestaat een zodanige samenhang tussen de feitelijke en juridische geschilpunten in de beide zaken dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Gezamenlijke behandeling en beslissing door een en dezelfde rechter is daarom ook vanuit proceseconomisch oogpunt van groot belang. In eerste aanleg heeft de rechtbank reeds bij tussenvonnis van 1 oktober 2014 in zaak 2 vastgesteld dat de zaken voldoende verknocht zijn om te voegen. Destijds is de (toen door IBB gevorderde) voeging echter afgewezen wegens strijd met de goede procesorde, omdat de zaken zich in maximaal verschillende fasen van de procedure bevonden. Zaak 1 stond ten tijde van die vordering tot voeging al geruime tijd voor vonnis, terwijl zaak 2 net aanhangig was gemaakt. Een dergelijke onaanvaardbare extra vertraging doet zich thans in hoger beroep niet voor. De mondelinge behandeling in hoger beroep in zaak 1 moet nog gepland worden. Hierbij komt dat partijen alleen bij een gelijktijdige beoordeling van de zaken over en weer gebruik kunnen maken van het recht op verrekening, op welk recht JOZ zich wenst te beroepen, te meer omdat aan de zijde van IBB een restitutierisico bestaat.
2.2.
IBB heeft bezwaar gemaakt tegen voeging op de grond, kort gezegd, dat voeging zal leiden tot een onaanvaardbare extra vertraging van zaak 1 in hoger beroep. Die zaak lijdt al aan ernstige vertraging door omstandigheden aan de zijde van het hof. Het hof heeft die zaak een aantal malen langdurig aangehouden voor dagbepaling mondelinge behandeling. Verdere vertraging is voor IBB onaanvaardbaar. De zaken zijn niet dermate verknocht dat dit tot voeging dient te leiden. Het werkelijke motief van JOZ voor voeging is dat JOZ beducht lijkt voor een - zich overigens niet voordoend - restitutierisico, welk motief geen voeging ex artikel 222 Rv legitimeert.
2.3.
Naar het oordeel van het hof voldoen de zaken aan de eisen van artikel 222 lid 1 Rv en dient de voeging de belangen van rechtseenheid en proceseconomie. Het gaat om omvangrijke en complexe zaken, waarbij de vorderingen voortvloeien uit dezelfde samenwerkingsovereenkomst. De zaken zullen derhalve worden gevoegd. Het hof is ambtshalve ermee bekend dat het hof in zaak 1 inmiddels een mondelinge behandeling heeft gepland op 17 januari 2023. Deze mondelinge behandeling zal bij voeging van de zaken helaas geen doorgang kunnen vinden. Het hof zal na conclusiewisseling in de onderhavige zaak 2 een datum voor een mondelinge behandeling bepalen in beide zaken.
2.4.
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven door JOZ.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
- voegt de onderhavige zaak met de zaak met zaaknummer 200.292.286/01;
- houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 22 november 2022 voor het nemen van een memorie van grieven door JOZ;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.