ECLI:NL:GHAMS:2022:2871

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.734/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van zaken in hoger beroep met betrekking tot terugbetaling van geleende gelden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een incident tot voeging van zaken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, had bij dagvaarding van 24 februari 2022 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2021. In het incident vorderde de appellant voeging van zijn zaak met een andere aanhangige zaak, waarin hij eveneens tegen de geïntimeerden procedeert over de terugbetaling van geleende gelden. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. M.L. Dingemans, hebben bezwaar gemaakt tegen deze voeging, stellende dat de zaken zich in verschillende stadia van de procedure bevinden en dat voeging niet in het belang van de proceseconomie zou zijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de herroepingsprocedure al verder gevorderd was dan de onderhavige zaak, waarin nog van grieven moest worden gediend. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerden bij een spoedig arrest in de herroepingsprocedure zwaarder wegen dan de belangen van de appellant bij voeging. De vordering tot voeging werd dan ook afgewezen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden en de hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.

De uitspraak benadrukt het belang van proceseconomie en de noodzaak om zaken in een vergelijkbaar stadium van de procedure te voegen, wat in dit geval niet aan de orde was. Het hof hield iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de procedure voortgezet zal worden in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.734/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/306616 / HA ZA 20-549
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 oktober 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.L. Dingemans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 24 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 24 november 2021, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, tevens eisers in reconventie. Tegen [geïntimeerden] is verstek verleend.
[appellant] heeft vervolgens bij incidentele conclusie op de voet van artikel 222 Rv jo. artikel 353 lid 1 Rv voeging gevorderd van de onderhavige zaak met de bij dit hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.292.300/01 met eveneens [appellant] als appellant en [geïntimeerden] als geïntimeerden. In laatstgenoemde zaak vordert [appellant] herroeping van een op 2 oktober 2018 door het hof gewezen arrest (verder: de herroepingsprocedure).
Na zuivering van het verstek hebben [geïntimeerden] daarop geantwoord en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, inclusief de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident tot voeging.

2.Beoordeling

in het incident tot voeging
2.1.
[appellant] heeft voeging gevorderd met de herroepingsprocedure op de grond dat beide zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn en over hetzelfde onderwerp gaan. In beide procedures procedeert [appellant] tegen [geïntimeerden] over de terugbetaling van door [geïntimeerden] geleende gelden. Er bestaat een zodanige band tussen beide zaken dat het belang van een goede en doelmatige behandeling meebrengt dat deze zoveel mogelijk gelijktijdig worden behandeld en beslist door dezelfde rechter. De rechtbank heeft [appellant] in het bestreden vonnis ook geadviseerd om deze zaken te doen voegen.
2.2.
[geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen voeging. Volgens [geïntimeerden] zijn beide zaken in een zodanig verschillend stadium van de procedure dat niet kan worden gezegd dat de proceseconomie is gediend met voeging van de zaken. De herroepingsprocedure staat, nadat daarin op 4 mei 2022 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, voor arrest, terwijl in deze zaak nog van grieven moet worden gediend. [geïntimeerden] hebben groot belang bij een spoedig arrest in de herroepingsprocedure. Bovendien bestaat tussen beide zaken niet een zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken noodzakelijk is. Kort samengevat gaat het in de herroepingsprocedure om de vraag of [geïntimeerden] een bedrag van [appellant] hebben geleend en in deze procedure om de vraag of gezag van gewijsde zich voordoet.
2.3.
Het hof is ambtshalve ervan op de hoogte dat in de herroepingsprocedure op 27 september 2022 een tussenarrest is gewezen, waarbij het hof heeft bepaald dat [appellant] zal worden toegelaten een tweetal stellingen te bewijzen.
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. Beide zaken zijn in een zodanig verschillend stadium van de procedure - in de herroepingsprocedure heeft het hof reeds een tussenarrest gewezen terwijl in deze zaak nog van grieven moet worden gediend - dat niet kan worden gezegd dat de proceseconomie is gediend met voeging met de herroepingsprocedure. Onder die omstandigheden acht het hof voeging van zaken niet aangewezen. Gelet hierop kan hetgeen overigens door [geïntimeerden] tegen de voeging is aangevoerd onbesproken blijven. De vordering tot voeging zal worden afgewezen. Dat de rechtbank in het bestreden vonnis in een overweging ten overvloede (r.o. 5.4.) heeft overwogen dat het aanbeveling verdient, in het geval dat [appellant] hoger beroep zal instellen, om de zaken zoveel mogelijk gevoegd te behandelen, leidt niet tot een ander oordeel, te minder omdat [appellant] pas op 24 februari 2022 hoger beroep heeft ingesteld tegen dat op 24 november 2021 gewezen vonnis en vervolgens pas op 24 mei 2022 om voeging van de zaken heeft verzocht, toen inmiddels in de herroepingsprocedure reeds een mondelinge behandeling had plaatsgevonden.
2.5.
De beslissing over de kosten zal worden aangehouden. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
- wijst de vordering af;
- houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 22 november 2022 voor het nemen van een memorie van grieven door [appellant] ;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.