Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een incident tot voeging van zaken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, had bij dagvaarding van 24 februari 2022 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 november 2021. In het incident vorderde de appellant voeging van zijn zaak met een andere aanhangige zaak, waarin hij eveneens tegen de geïntimeerden procedeert over de terugbetaling van geleende gelden. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. M.L. Dingemans, hebben bezwaar gemaakt tegen deze voeging, stellende dat de zaken zich in verschillende stadia van de procedure bevinden en dat voeging niet in het belang van de proceseconomie zou zijn.
Het hof heeft vastgesteld dat de herroepingsprocedure al verder gevorderd was dan de onderhavige zaak, waarin nog van grieven moest worden gediend. Het hof oordeelde dat de belangen van de geïntimeerden bij een spoedig arrest in de herroepingsprocedure zwaarder wegen dan de belangen van de appellant bij voeging. De vordering tot voeging werd dan ook afgewezen. De beslissing over de proceskosten werd aangehouden en de hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven door de appellant.
De uitspraak benadrukt het belang van proceseconomie en de noodzaak om zaken in een vergelijkbaar stadium van de procedure te voegen, wat in dit geval niet aan de orde was. Het hof hield iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de procedure voortgezet zal worden in de hoofdzaak.