Historische verkeersgegevens
Zoals aangehaald heeft [aangever 1] verklaard dat het contact met [naam 1] hoofdzakelijk via de applicatie Wickr verliep en dat [naam 1] daarbij gebruik maakte van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ). Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was gekoppeld aan een Instagram-account met de gebruikersnaam “ [naam 3] ”. [verdachte] is de vader van de enige [naam 3] in Nederland. Ook had de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] veelvuldig contact met een telefoonnummer dat op naam gesteld is van de moeder van genoemde [naam 3] , genaamd [naam 4] . Voorts is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] in de telefoon van [naam 5] was opgeslagen onder de naam ‘ [naam 6] ’, terwijl [verdachte] samen met [naam 7] een zoon heeft die is genaamd [naam 8] .
Uit historische gegevens is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] na het schietincident niet meer gebruikt werd, maar wel gekoppeld is geweest aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] (hierna: [IMEI-nummer 1] ). Voorafgaand aan de schietpartij had het telefoonnummer [telefoonnummer 1] frequent contact met het tegennummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ) ten name van [naam 9] . Uit de historische gegevens van het telefoonnummer van [naam 9] blijkt dat na het schietincident met een ander nummer frequent contact wordt opgenomen, namelijk het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna: [telefoonnummer 4] ). Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] is enkele uren na het schietincident, op 15 juni 2019 om 18.43 uur, in gebruik genomen. Ook de hieraan gekoppelde applicatie WhatsApp is op de dag van de schietpartij in gebruik genomen. De nummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 4] betreffen beide prepaid nummers die zijn uitgegeven door de provider Lebara en hebben 56 overeenkomstige contacten. Het telefoonnummer [telefoonnummer 4] blijkt onder andere contact te hebben gehad met [naam 9] , [naam 7] en een telefoonnummer ten name van de moeder van [verdachte] . Uit diverse telefoontaps is gebleken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] hoofdzakelijk in België verbleef en dat hij onder andere met de naam “ [naam 10] ” werd aangesproken, zijnde de voornaam van [verdachte] . Bekend is dat [verdachte] voorafgaand aan zijn huidige detentie sinds eind 2019 in een woning in [plaats 1] in België verblijft. Voorts is gedurende een observatie op 11 december 2019 geconstateerd dat [verdachte] toen de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] was, omdat hij zich samen met [medeverdachte 1] in een auto verplaatste terwijl uit de telefoontaps bleek dat de gebruikte zendmasten met deze verdachten ‘meebewogen’.
Verder is gebleken dat het nummer [telefoonnummer 4] op de dag van het schietincident om 22:19 uur, 22:20 uur en 22:23 uur contact heeft gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 5] (hierna: [telefoonnummer 5] ). Uit historisch onderzoek van het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] blijkt dat er op 15 juni 2019 voor het delict om 08:58 uur ook al contact was met het nummer [telefoonnummer 5] . Op dat moment was het telefoonnummer [telefoonnummer 6] (hierna: [telefoonnummer 6] ) gekoppeld aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] . Op 15 juni 2019 om 14.55 uur – ten tijde van het misdrijf – was er tussen de telefoonnummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] (hierna: [telefoonnummer 7] ) telefonisch contact voor de duur van 477 seconden. Dit gesprek – een open verbinding – is voor het schietincident aangevangen en is na het schietincident pas beëindigd. Beide nummers bevonden zich ten tijde van deze registratie onder het bereik van de cell-id van de zendmast met de locatie [adres 1] te Amsterdam. Deze zendmast ligt in de nabije omgeving van de plaats delict. Op de dag van het misdrijf hebben deze telefoonnummers meerdere keren contact met elkaar voorafgaand aan het incident. In de gevorderde periode werd deze zendmast buiten deze dag niet gebruikt door het telefoonnummer [telefoonnummer 7] . Na het genoemde telefoongesprek gedurende het misdrijf is het telefoonnummer [telefoonnummer 7] niet meer gebruikt.
Op de dag van het schietincident werd het telefoonnummer [telefoonnummer 7] gebruikt in een telefoontoestel voorzien van IMEI-nummer [IMEI-nummer 2] (hierna: [IMEI-nummer 2] ). In dit IMEI-nummer waren diverse telefoonnummers gebruikt, waaronder – meest recentelijk – het telefoonnummer [telefoonnummer 8] (hierna: [telefoonnummer 8] ). De telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] hebben overeenkomstige contacten. Het telefoonnummer [telefoonnummer 7] heeft het meeste contact gehad met de telefoonnummers van twee zussen van [medeverdachte 2] ( [naam 11] en [naam 11] ) en heeft voorts contact gehad met het telefoonnummer [telefoonnummer 9] van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft 21 januari 2020 bij de politie opgegeven dat hij bereikbaar was op het telefoonnummer [telefoonnummer 8] . In de slaapkamer van [medeverdachte 2] is ook daadwerkelijk een iPhone 7 plus aangetroffen met daaraan gekoppeld het telefoonnummer [telefoonnummer 8] . In de contactenlijst van die telefoon was het telefoonnummer [telefoonnummer 4] opgeslagen onder de naam ‘ [naam 12] ’. Gebleken is dat [verdachte] door [naam 9] en [naam 7] , twee vrouwen waar hij een relatie mee heeft of heeft gehad, ook ‘ [naam 12] ’ wordt genoemd. [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het zou kunnen dat hij ‘ [naam 12] ’ wordt genoemd. Tevens heeft [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het kan kloppen dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] van hem was. Voorts is in de slaapkamer van [medeverdachte 2] een portemonnee van het merk Louis Vuitton aangetroffen met daarin een simkaart
houdervan het telefoonnummer [telefoonnummer 7] .
Ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] is gebleken dat dit op 15 juni 2019 vanaf 10.38 uur tot en met 15.09 uur onder het bereik van cell-id’s in Amsterdam was. Meer specifiek is het telefoonnummer [telefoonnummer 5] die dag van 10.38 uur tot en met 13.29 uur onder het bereik van cell-id’s geplaatst van zendmasten met de locaties [adres 1] en [adres 2] te Amsterdam. Deze cell-id’s liggen in de nabije omgeving van de plaats delict [straatnaam] [huisnummer] Amsterdam. Vanaf 15.09 uur is het telefoonnummer [telefoonnummer 5] onder het bereik van cell-id’s geplaatst van masten met de locaties [adres 3] , [adres 4] en de [adres 5] te Amsterdam. Uit het Rotterdamse politieonderzoek genaamd [onderzoeksnaam 2] is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 5] het vaakst gebruik maakt van een zendmast die hemelsbreed circa 418 meter verwijderd is van het woonadres van [medeverdachte 1] , dat dit telefoonnummer het vaakst contact heeft met het telefoonnummer ten name van de partner van [medeverdachte 1] ( [naam 13] ) en tevens contact heeft met de telefoonnummers ten name van de oom ( [naam 14] ) en de moeder van [medeverdachte 1] ( [naam 15] ).
Op grond van het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat [verdachte] de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 1] (voorafgaand aan het delict), [telefoonnummer 6] (vlak voor/tijdens het delict ) en [telefoonnummer 4] (na het delict), [medeverdachte 2] de gebruiker is geweest van de telefoonnummers [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 8] , en dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 5] . Voorts concludeert het hof dat de telefoonnummers [telefoonnummer 6] , [telefoonnummer 7] en [telefoonnummer 5] op de dag van het schietincident alle drie zendmasten in de nabije omgeving van de plaats delict hebben aangestraald, terwijl geen van de drie verdachten destijds in (de omgeving van) Amsterdam woonachtig was. Tenslotte stelt het hof vast dat de telefoonnummers [telefoonnummer 6] ( [verdachte] ) en [telefoonnummer 7] ( [medeverdachte 2] ) ten tijde van het misdrijf een ‘open verbinding’ met elkaar hadden, terwijl [aangever 1] heeft verklaard dat [naam 1] bij de lift met zijn telefoon bezig was en dat enkele seconden daarna de andere twee gewapende mannen erbij kwamen.
Uitzending Opsporing VerzochtOp 28 januari 2020 werd ten behoeve van het opsporingsonderzoek [onderzoeksnaam 1] vanaf 21:15 uur een item
uitgezonden in het televisieprogramma Opsporing Verzocht. In het item werd aandacht gevraagd voor het schietincident in deze zaak, waarbij beelden van de vermoedelijke daders werden getoond en de namen ‘ [naam 16] ’ en ‘ [naam 17] ’ zijn genoemd. Kort voor deze televisie-uitzending werden diezelfde dag (28 januari 2020) om 17:55:24 uur en 20:26:02 uur twee sms-berichten verzonden. Deze sms-berichten werden verzonden naar telefoonnummers die, op basis van een netwerkmeting en de historische verkeersgegevens van diverse zendmasten, rond de plaats delict ten tijde van het incident in gebruik waren geweest (dossierpagina O 20029). Onder meer zijn sms-berichten gestuurd naar telefoonnummers van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Uit onderzoek naar de in de slaapkamer van [medeverdachte 2] aangetroffen iPhone 7 plus, die was gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer 8] , is gebleken dat die telefoon via het WhatsApp-account op 28 januari 2020 drie keer een “audio call” pleegt naar het contact genaamd ‘ [naam 12] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 4] , waarvan één keer om 18:58:45 uur en één keer om 20:26:03 uur. Opvallend is dat dit laatste gesprek wordt gestart één seconde na het krijgen van de tweede SMS.
OVC-gesprek in PeugeotVoorts is in het politieonderzoek [onderzoeksnaam 1] het opsporingsmiddel van het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) ingezet in de personenauto die toen in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Op de OVC-opnames is op 28 januari 2020, kort na het eerste sms-bericht van de politie en voorafgaand aan de televisie-uitzending van Opsporing Verzocht, te horen dat [medeverdachte 1] (telefoon)gesprekken voert, onder andere met een man die hij ‘ [naam 12] ’ noemt. Tijdens deze gesprekken legt [medeverdachte 1] uit dat er een ‘klein probleempje’ is, omdat hij net een bericht van de politie heeft ontvangen waarin kenbaar is gemaakt dat zijn telefoon mogelijk in verband wordt gebracht met een schietincident. Daarna wordt het volgende besproken:
Sessie 171 en 172:
“ [naam 12] , je weet toch nog dat ene ding dat ik laatst heb gedaan? In Amsterdam toch
[naam 12] : Vorig jaar
[voorletter medeverdachte 1] : Nou, ze hebben me net een bericht verstuurd, vriend. De politie zei dat deze telefoon was in de
buurt en het wordt vandaag op Opsporing, zoiets getoond. Maar ik heb kanker drie vier nieuwe
telefoons ah matti! 10 zelfs bijna! Nee broer ik heb gezegd, ik heb drie nieuwe telefoons gehad
broer. Hoe kunnen ze dat sturen?”
(…)
[voorletter medeverdachte 1] : Ik ga niet thuis slapen vandaag, broer. Kijk, kijk voor mij, kijk voor mij, alsjeblieft.. half negen. Ik ga niet naar huis, broer. Ik ga je nu al zeggen. Ja, kijk ff voor mij alsjeblieft. Als het begint film, film... bel ik je video, ja?”.
Direct aansluitend op deze telefoongesprekken voert [medeverdachte 1] ( [voorletter medeverdachte 1] ) in de auto een gesprek met een onbekend gebleven vrouw (NNV):
Sessie 172:
“ [voorletter medeverdachte 1] : Ik was zo parra daar in de buurt. Gelijk weg uit huis, alles weggedaan.
NNV: Nee maar, dat hoeft niet te betekenen dat ze denken dat jij het bent.
[voorletter medeverdachte 1] : Nee, maar wacht, is toch, is gewoon eng.. ..is gewoon eng. Snap je wat ik bedoel dus, het is
gewoon eng.. ik ben het. Ze zoeken mij. Nee, weet je wat het is. We gingen...maakt die man die rare manoeuvre bij mijn matti...ntv...tjap! We pakken die dingen en we zijn weggegaan, snap je? Het ging echt, het ging gewoon van. je weet toch, met mijn matti. . . . ntv maar ik zag die man doet rare manoeuvre, snap je wat ik bedoel? Het ging gewoon vanzelf…
(…)
[voorletter medeverdachte 1] : Ja toch, daar in de buurt.. ja toch
NNV: In de buurt. Dus dat hoeft niet gelijk te betekenen dat jij het bent. Je telefoon was daar.
[voorletter medeverdachte 1] : Is kanker eng toch?... dus ik ging die straatnaam googlen. Hé, weet je hoe.... ik begon
gewoon te trillen. Ik dacht oh jonge, jonge, jonge, jonge.
NNV: ntv
[voorletter medeverdachte 1] : Nee, natuurlijk ga ik niet op die bericht reageren. Ben je gek! Ik ga nieuwe telefoons morgen
kopen. Gelijk, gelijk!
[voorletter medeverdachte 1] : Weet je hoeveel dagen ik parra was? Ik was helemaal... Ik rookte geen assie, kan je nagaan.
NNV: ntv… toen het was gebeurd?
[voorletter medeverdachte 1] : Ja, toen het was gebeurd. Ik rookte helemaal geen assie meer ntv. Maar het was een beetje
ptjing monie (kleingeld)… ntv je snapt wat ik bedoel, toch? We waren met z’n drieen… ntv... een
tonnetje pakken…
NNV: ntv.
[voorletter medeverdachte 1] : Een Surinamer. Het was een Surinamer met een Makamba (blanke). Die mannen zeggen “je had niet hoeven te schieten… je had niet hoeven te schieten”… er waren ook mensen daarbij… het was in de in de garage...”.
Op 28 januari 2020 is, nadat de televisie-uitzending van Opsporing Verzocht is begonnen, in de auto het volgende (telefoon)gesprek met [medeverdachte 1] te horen:
Sessie 175:
“NNM: Je staat niet eens... ze praten over drie, drie daders.
(…)
NNM: (…) jij bent niet in de picture, die andere twee wel man… hè.. (…) Ze hebben wel een naam, een straatnaam, [naam 16] … versta je me?... [naam 16] en [naam 18] … en verder is er niet echt iets euh… ze zien niks man… en het was ook een klein stukje of zo... niet een hele onderzoek of zo...”.
Het hof concludeert dat in deze gesprekken onder andere door [medeverdachte 1] onmiskenbaar wordt gesproken over onderhavig schietincident op 15 juni 2019. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de gesprekken specifieke bijzonderheden zijn genoemd die overeenkomen met de omstandigheden rondom deze schietpartij en die niet in het item van Opsporing Verzocht naar buiten zijn gebracht (dossierpagina’s
M 0039 –0040). Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aangevers een Surinamer ( [aangever 1] ) en een blanke ( [aangever 2] ) zijn, dat er iets is weggenomen en er is geschoten in een garage. In dit verband springt tevens in het oog dat [medeverdachte 1] zegt dat die mannen zeiden “Je had niet hoeven te schieten., je had niet hoeven te schieten”, terwijl [aangever 1] heeft verklaard dat, toen het schot was gelost, de anderen iets zeiden in de trant van: “Nee waarom moest je schieten nee” (dossierpagina B 0028). Tenslotte wordt in de gesprekken met zo veel woorden gerefereerd aan het item dat op 28 januari 2020 aan deze schietpartij is gewijd in het programma Opsporing Verzocht en sluiten de gesprekken qua datum, tijdstip en verloop hier ook naadloos op aan.
OVC-gesprek op de luchtplaats van het [cellencomplex]Het hof is voorts van oordeel dat in het OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op de luchtplaats van het [cellencomplex] op 5 februari 2020 eveneens over het schietincident van 15 juni 2019 is gesproken. Daarbij betrekt het hof dat ook hier wordt gerefereerd aan een item op Opsporing Verzocht van “dinsdag (…) de week daarvoor”, waarover [medeverdachte 2] opmerkt dat ‘ze’ niets hebben gezien. Dit laatste past goed bij de terugkoppeling die in het hiervoor weergegeven OVC-gesprek met sessienummer 175 door een onbekend gebleven man aan [medeverdachte 1] is gegeven met betrekking tot die televisie-uitzending. Voorts wordt in dit gesprek op de luchtplaats door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] besproken of [naam 12] uit België al is gepakt en dat ze beter kunnen zwijgen omdat het anders niet goed gaat komen, maar dat men aan de hand van hun telefoons zal kunnen zien dat zij bij elkaar waren. Zoals hiervoor reeds is overwogen verbleef [verdachte] destijds in België en wordt hij ook wel ‘ [naam 12] ’ genoemd. Voorts is [verdachte] door de aangever [aangever 1] herkend als zijnde [naam 1] , en heeft het hof hiervoor vastgesteld dat de telefoonnummers die ten tijde van het misdrijf bij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] in gebruik waren zendmasten aanstraalden in de directe nabijheid van de plaats delict.
Alternatief scenario: ‘ [naam 19] ’ was bij het schietincident in plaats van [verdachte]
heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat [aangever 1] en ‘ [naam 19] ’ (het hof begrijpt: [naam 20] ) op de betreffende dag een afspraak hadden over kilo’s wiet. [aangever 1] leverde wiet en [verdachte] is een paar maanden voor het schietincident met hem in contact gekomen. Hij heeft als een soort tussenpersoon gefungeerd. Hij heeft [aangever 1] op de dag van het schietincident gesproken maar was er niet bij, omdat [aangever 1] en ‘ [naam 19] ’ vonden dat hij er niet bij hoefde te zijn. Hij wachtte in de buurt totdat hij een telefoontje kreeg van ‘ [naam 19] ’ dat het fout was gegaan.
Het hof hecht geen geloof aan deze verklaring van [verdachte] . Hij heeft de verklaring eerst ter terechtzitting van het hof afgelegd, hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid daarvan. De reden die [verdachte] heeft gegeven voor dit late tijdstip van verklaren, namelijk: “hoe het is gegaan, ga je niet 1, [huisnummer] , 3 verklaren” en “ik had gehoopt dat de waarheid boven water zou komen” acht het hof niet afdoende. Daarbij komt dat aan [aangever 1] tijdens zijn verhoor als getuige ter terechtzitting van het hof een foto van [naam 20] is getoond en dat [aangever 1] heeft verklaard dat hij hem niet kent. Uit het politieonderzoek is voorts geen enkele betrokkenheid van [naam 20] bij het onderhavige schietincident gebleken, terwijl hiernaar gelet op het late moment van verklaren van [verdachte] op een moment dat [naam 20] al is overleden (hij is op 25 november 2021 doodgeschoten) ook geen onderzoek meer mogelijk is.