ECLI:NL:GHAMS:2022:2849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
23-001425-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en mishandeling met vrijspraak poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en poging tot zware mishandeling van zijn ex-vriendin op 4 november 2019 in Purmerend. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar hem wel veroordeeld voor mishandeling en verkrachting. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen en haar daarbij heeft mishandeld. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en medisch bewijs van letsel. De verdachte heeft erkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar stelde dat deze met wederzijdse instemming waren. Het hof heeft deze verklaring als ongeloofwaardig afgewezen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en er zijn vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod en een gebiedsverbod voor vijf jaar. Daarnaast is de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001425-20
datum uitspraak: 8 juni 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-263309-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte
endoor het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, en het slachtoffer en de advocaat van de benadeelde partij, naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1
hij op of omstreeks 4 november 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), te weten [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte
- zijn penis meermalen in de vagina van die [benadeelde] gebracht en/of
- zijn penis in de anus van die [benadeelde] gebracht en/of
- zijn penis in de mond van die [benadeelde] gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- de deur van de woning barricadeerde met zijn, verdachtes lichaam en/of (een) wasmand(en) en/of
- voornoemde [benadeelde] op bed duwde en/of drukte en/of zei tegen voornoemde [benadeelde] dat zij niet weg mocht en/of dat zij, [benadeelde] nergens heen ging en/of
- de telefoon van voornoemde [benadeelde] afpakte en/of
- voornoemde [benadeelde] meermalen in haar gezicht en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar rug en/of schouders en/of heupen en/of billen en/of borst(en), althans tegen het lichaam sloeg en/of
- voornoemde [benadeelde] , wanneer zij langs hem, verdachte trachtte weg te komen, terug duwde op het bed en/of de bank en/of
- voornoemde [benadeelde] aan haar arm(en) de slaapkamer in trok en/of
- de kleding van voornoemde [benadeelde] uittrok en/of
- vervolgens voornoemde [benadeelde] op het bed duwde en/of
- de keel van voornoemde [benadeelde] dichtkneep en/of
- het gezicht van voornoemde [benadeelde] in het kussen heeft gedrukt ten gevolge waarvan die [benadeelde] weinig lucht kreeg en/of
- het hoofd van voornoemde [benadeelde] zo hard naar beneden duwde tijdens het pijpen dat die [benadeelde] bijna stikte;
2
hij op of omstreeks 4 november 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - voornoemde [benadeelde] meermalen op haar gezicht en/of hoofd en/of schouder en/of rug heeft geslagen en/of
- voornoemde [benadeelde] met een riem meermalen op haar (dij)been en/of billen en/of rug en/of heupen en /of schouders en/of arm heeft geslagen en/of
- ( nadat voornoemde [benadeelde] de woning had verlaten) die [benadeelde] naar de grond heeft getrokken en/of heeft geslagen en/of hard aan haar haren heeft getrokken en/of, terwijl voornoemde [benadeelde] op de grond lag, die [benadeelde] tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 november 2019 te Purmerend, in elk geval in Nederland [benadeelde] heeft mishandeld door
- voornoemde [benadeelde] meermalen op haar gezicht en/of hoofd en/of schouder en/of rug te slaan en/of
- voornoemde [benadeelde] met een riem meermalen op haar (dij)been en/of billen en/of rug en/of heupen en/of schouders en/of arm te slaan en/of
- de keel van voornoemde [benadeelde] dicht te knijpen en/of
- ( nadat voornoemde [benadeelde] de woning had verlaten) die [benadeelde] naar de grond te trekken en/of te slaan en/of hard aan de haren te trekken en/of terwijl voornoemde [benadeelde] op de grond lag, die [benadeelde] tegen haar lichaam te trappen en/of te schoppen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde verkrachting wegens het ontbreken van wettig en
overtuigend bewijs. Daartoe heeft hij – kort samengevat – aangevoerd dat het steunbewijs ontbreekt en dat de overtuiging dat de verdachte zich aan verkrachting heeft schuldig gemaakt bij het aanwezige potentiële steunbewijs ook behoort te ontbreken. Er kan niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de noodzakelijke dwang heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft erkend dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat gebeurde volgens hem met wederzijdse instemming/consensus.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft erkend dat de tenlastegelegde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. [1] De vraag is of deze handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden.
Het hof gaat uit van de verklaringen van de aangeefster dat zij de seksuele handelingen met de verdachte niet heeft gewild, en dat daarbij de door de aangeefster in de aangifte en verklaringen genoemde geweld en feitelijkheden hebben plaatsgevonden.
Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
De aangeefster heeft direct na het gebeuren op 4 november 2019 op het politiebureau verklaard over de verkrachting [2] , en heeft vervolgens meerdere verklaringen afgelegd. Zij heeft op hoofdlijnen consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden en de manier waarop dat gebeurde. De verklaringen van de aangeefster vinden daarnaast steun in andere bewijsmiddelen. De getuigenverklaringen sluiten op belangrijke punten aan bij haar verhaal. Uit de verklaring van de aangeefster komt naar voren dat zij al direct nadat de verdachte thuis kwam op 4 november 2019 rond 2:30 uur, bang was en weg wilde, maar dat zij van de verdachte niet weg mocht en dat zij door de verdachte werd geslagen toen zij in paniek raakte. [3] Dit strookt met de verklaring van [getuige 1] dat zij op 4 november 2018 al kort na 2:15 uur geschreeuw hoorde en de aangeefster op dat moment hoorde zeggen: ‘Ik wil hier weg. Ik ben fucking bang van je.’. De getuige [getuige 1] hoorde de aangeefster ongeveer een half uur later weer schreeuwen, waaronder ‘blijf van mij af!’ en verder heeft zij de aangeefster gedurende de gehele nacht diverse keren hard horen gillen. [4] Verder sluit de verklaring van de aangeefster dat zij na 06.15 uur die ochtend op 4 november 2019 in paniek, naakt en op blote voeten de woning uit is gevlucht, waarna de verdachte haar inhaalde en naar huis wilde trekken [5] , aan bij de getuigenverklaringen waar het gaat om de gebeurtenissen die vroeg in de ochtend buiten op straat hebben plaatsgevonden. De getuige [getuige 2] hoorde geschreeuw van een meisje dat door merg en been ging en beschreef een worsteling op straat tussen een jongen en een meisje – de verdachte en de aangeefster – waarbij de jongen aan het meisje aan het trekken was en tegen het meisje aantrapte. [6] Ook de getuige [getuige 3] hoorde een meisje gillen en trof de hevig ontdane aangeefster aan, met alleen een jas over haar blote lichaam, die hem vertelde dat ze de hele nacht was geslagen en dat ze niet uit het huis kon wegkomen. Eenmaal bij het politiebureau aangekomen, hoorde de getuige [getuige 3] de aangeefster tegen een agent zeggen dat zij was geslagen en verkracht door haar eigen vriend. [7] Ten slotte worden de verklaringen van de aangeefster ondersteund door de bij haar geconstateerde letsels. Op diverse plaatsen op haar lichaam zijn bloeduitstortingen en afdrukken van een hand en/of vingers te zien, evenals afdrukken die passen bij het toebrengen van slagen met een riem. Ook zijn verwondingen op de keel van de aangeefster aangetroffen. [8]
Gelet op al het voorgaande acht het hof de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar en ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Het hof acht de verklaringen van de verdachte dat hij en de aangeefster op vrijwillige basis seks hebben gehad, en dat de geweldshandelingen tegen de aangeefster pas na de vrijwillige seks hebben plaatsgehad, ongeloofwaardig en gaat daaraan voorbij.
Naar het oordeel van het hof kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde verkrachting.

Vrijspraak feit 2 primair en bewijsoverweging feit 2 subsidiair

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Wel wettig en overtuigend is bewezen de subsidiair tenlastegelegde mishandeling. De verdachte heeft bekend de aangeefster te hebben geslagen, ook met een riem, zodat dit bewezen kan worden verklaard. Het hof acht ook bewezen dat de verdachte de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen en dat hij haar tegen haar lichaam heeft getrapt nadat hij haar (buiten, nadat aangeefster de woning had verlaten) naar de grond had getrokken. Het hof baseert dat op de aangifte -die het hof betrouwbaar acht-, het letsel dat daar bij past, en ook op de getuigenverklaring van de getuige [getuige 2] .

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 november 2019 te Purmerend, door geweld en/of andere feitelijkheden [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte
- zijn penis meermalen in de vagina van [benadeelde] gebracht en
- zijn penis in de anus van [benadeelde] gebracht en
- zijn penis in de mond van [benadeelde] gebracht
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- de deur van de woning barricadeerde met zijn lichaam en wasmanden en
- [benadeelde] op bed duwde en drukte en zei tegen [benadeelde] dat zij niet weg mocht en
- de telefoon van [benadeelde] afpakte en
- [benadeelde] meermalen in haar gezicht en tegen haar hoofd en rug en schouders en heupen en billen sloeg en
- [benadeelde] , wanneer zij langs hem, verdachte trachtte weg te komen, terug duwde op het bed of de bank en
- [benadeelde] aan haar arm de slaapkamer in trok en
- de kleding van [benadeelde] uittrok en
- [benadeelde] op het bed duwde en
- de keel van [benadeelde] dichtkneep en
- het gezicht van [benadeelde] in het kussen heeft gedrukt ten gevolge waarvan die [benadeelde] weinig lucht kreeg.
2.
subsidiair
hij op 4 november 2019 te Purmerend, [benadeelde] heeft mishandeld door
- [benadeelde] meermalen op haar gezicht en hoofd en schouder en rug te slaan en
- [benadeelde] met een riem meermalen op haar been en billen en rug en heupen en schouders en arm te slaan en
- de keel van [benadeelde] dicht te knijpen en
- nadat [benadeelde] de woning had verlaten [benadeelde] naar de grond te trekken en, terwijl [benadeelde] op de grond lag, [benadeelde] tegen haar lichaam te trappen.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd voor de duur van vijf jaren, inhoudende een contactverbod met de aangeefster en een gebiedsverbod. Deze maatregelen zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de advocaat-generaal gevorderd dezelfde vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen zoals in eerste aanleg opgelegd, welke maatregelen dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht bij een veroordeling ter zake van eenvoudige mishandeling te volstaan met een taakstraf, met aftrek van de tijd in voorarrest.
Indien het hof tot een bewezenverklaring van het primaire verwijt zou komen aansluiting te zoeken bij de LOVS-oriëntatiepunten en geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overstijgt. Ten slotte heeft de raadsman verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregelen op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting en mishandeling van zijn ex-vriendin. De gewelddadige verkrachting heeft gedurende lange uren in de nacht plaatsgevonden in de woning van de aangeefster, waar de verdachte na het beëindigen van de relatie door aangeefster nog mocht verblijven. De verdachte heeft de aangeefster verschillende malen en op verschillende manieren belet de woning te verlaten en hij heeft haar zodanig mishandeld – onder andere door het slaan met een riem – dat zij aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het geweld dat de verdachte op de aangeefster heeft toegepast, heeft zich duidelijk afgetekend op haar lichaam. Zij had bloeduitstortingen op haar hele lichaam.
Uiteindelijk heeft de aangeefster in de vroege ochtend kans gezien om, met niet meer dan een jas over haar naakte lichaam, de woning uit te vluchten, achterna gezeten door de verdachte. De verdachte heeft nog geprobeerd de aangeefster weer de woning in te trekken, en hij heeft daarbij ook nogmaals geweld toegepast.
Dit zijn zeer ernstige feiten die het hof de verdachte zwaar aanrekent. De verdachte heeft zich hierbij louter en alleen laten leiden door zijn eigen lust- en behoeftebevrediging als ook gevoelens van gekrenktheid en boosheid en heeft zich niet bekommerd om de wil en de gevoelens van de aangeefster. Het hof merkt daarbij op dat de omstandigheden waaronder de verdachte de aangeefster heeft verkracht en mishandeld buitengewoon ingrijpend zijn.
Uit de door de aangeefster ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring en (als benadeelde partij) de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoe bang zij voor de verdachte is geweest. De aangeefster heeft ernstig psychisch leed ondervonden en ondervindt dat nog steeds door wat de verdachte haar heeft aangedaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2022 is hij eerder meerdere malen ter zake van (partner)mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof, naast het reclasseringsadvies van 12 mei 2020, acht geslagen op een Pro Justitia rapport van 16 april 2020, opgemaakt door de psycholoog [psycholoog] . Uit dit rapport volgt:
Er is bij betrokkene geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens geconstateerd. Hierbij dient
opgemerkt te worden dat er mogelijk onvoldoende zicht is verkregen op zijn middelengebruik,
terwijl hiervan wel sprake is geweest ten tijde van het tenlastegelegde. Tevens is er geen
gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geconstateerd. Derhalve kan er geen sprake zijn
van een vermindering van de toerekenbaarheid.
Nu de conclusie van de gedragsdeskundige wordt gedragen door haar bevindingen, kan het hof zich hiermee verenigen. Aan de verdachte worden de bewezenverklaarde gedragingen volledig toegerekend. Er zijn ook overigens geen bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gekomen die tot matiging van de op te leggen straf aanleiding geven.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en in het licht van de recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.
Hoewel het hof, anders dan de rechtbank, tot een vrijspraak van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 2 primair) komt, ziet het hof aanleiding om een hogere straf op te leggen dan in eerste aanleg is opgelegd. De in eerste aanleg opgelegde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en de ernst van de feiten. Daarbij weegt in het bijzonder de bewezenverklaarde verkrachting, met het daarbij gebruikte geweld en de duur ervan, zwaar. Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, in het bijzonder de straffen die ter zake van verkrachting worden uitgesproken en acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verbeurdverklaring
De bewezenverklaarde mishandeling is begaan met behulp van de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven riem. Deze behoort de verdachte toe, en zal daarom worden verbeurd verklaard.
Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Het hof zal ter voorkoming van strafbare feiten vrijheidsbeperkende maatregelen in de vorm van een contactverbod met de aangeefster en een gebiedsverbod (rond haar werkadres) voor de duur van vijf jaren opleggen. Het hof zal bevelen dat die maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarbij neemt het hof naast de aard en de ernst van het bewezenverklaarde alsmede de omstandigheden waaronder het is begaan in aanmerking dat de verdachte eerder meerdere malen is veroordeeld voor huiselijk geweld. Verder volgt uit het reclasseringsadvies van Inforsa van 12 mei 2020 dat de reclassering problemen ziet als het gaat om het emotioneel welzijn van de verdachte, met name als het gaat om het omgaan met alcohol en drugs, teleurstellingen binnen relaties en partnerrelaties. De reclassering schat het risico op recidive als gemiddeld/hoog en het risico op letselschade als hoog in.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens de aangeefster.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.255,25, bestaande uit € 255,25 aan materiële schade en
€ 15.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.255,25. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring van feit 1 en 2 komt – het immateriële deel van de vordering naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van maximaal
€ 5.000,00 en de vordering voor het overige af te wijzen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte materiële schade heeft geleden tot € 255,25. Het betreft rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) brengt mee dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit het dossier volgt allereerst dat de benadeelde partij aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast is het hof van oordeel dat
de benadeelde op andere wijze in haar persoon is aangetast. Uit de overgelegde brief van psycholoog en systeemtherapeut [therapeut] van 15 mei 2020 volgt dat de benadeelde onder behandeling staat wegens psychisch letsel opgelopen door het geestelijk en lichamelijk geweld en dat de benadeelde nog een tijd nodig zal hebben om te leren omgaan met het geestelijk letsel dat zij heeft opgelopen. Ook overigens is het hof van oordeel dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW kan worden aangenomen, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, en bovendien in aanmerking genomen dat de aard en de ernst van de normschending en de in dit verband relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde in dit geval zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsoverweging en de strafmaatoverweging.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden als hiervoor bedoeld. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 12.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal het hof de vordering tot vergoeding van immateriële schade afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van dit hof met ingang van 2 december 2021 geschorst, nu op die datum de verdachte de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf zou hebben ondergaan (rekening houdende met de datum waarop de verdachte eventueel voorwaardelijk in vrijheid zou worden gesteld als het vonnis van 23 juni 2020 onherroepelijk was geweest).
Nu de verdachte wordt veroordeeld tot een langere gevangenisstraf dan in eerste aanleg is opgelegd, ziet het hof aanleiding te bepalen dat deze schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38v, 38w, 57, 242 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Maatregel Gebiedsverbod
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren zich niet zal begeven of ophouden binnen een straal van 100 meter rondom [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Maatregel Contactverbod
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1995.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven
riem (1079746).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.755,25 (twaalfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfentwintig cent), bestaande uit € 255,25 (tweehonderdvijfenvijftig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 12.755,25 (twaalfduizend zevenhonderdvijfenvijftig euro en vijfentwintig cent) bestaande uit
€ 255,25 (tweehonderdvijfenvijftig euro en vijfentwintig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 98 (achtennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
4 november 2019.
Beveelt de
opheffing van de schorsingvan de voorlopige hechtenis van de verdachte, welke beslissing afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. M. Lolkema en mr. I.M.A. Hinfelaar, in tegenwoordigheid van
mr. S.L.D. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 juni 2022.
mr. I.M.A. Hinfelaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 juni 2020.
2.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2019213168-7 van 4 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 007-008].
3.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] met nummer 2019213168-1 van 6 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina’s 014-025].
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] met nummer 2019213168 van 14 november 2019, in de wettelijke vorm op gemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 054-058].
5.Een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] met nummer 2019213168-1 van 6 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina’s 014-025].
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] met nummer 20191111.1000.50006 van 11 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 062-066].
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] met nummer 20191110.1450.50006 van 10 november 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 076-079].
8.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring – zedendelict van 4 november 2019 betreffende [benadeelde] , inclusief fotobijlagen [doorgenummerde pagina’s 106-119].