ECLI:NL:GHAMS:2022:284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
200.294.517/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris en kandidaat-notaris inzake financiële afwikkeling echtscheiding

In deze zaak gaat het om een klacht van klager tegen een notaris en een kandidaat-notaris met betrekking tot de financiële afwikkeling van zijn echtscheiding. Klager verwijt de (kandidaat-)notaris onzorgvuldig, afhankelijk en partijdig te hebben gehandeld bij de overdracht van de echtelijke woning en twee garages. De echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote werd uitgesproken op 12 januari 2012, en sindsdien zijn er verschillende gerechtelijke procedures gevoerd over de financiële afwikkeling. Klager was verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning, maar had bezwaren tegen de opdrachtverlening aan de makelaar en de verkoop. Ondanks zijn bezwaren vond de overdracht van de woning en garages plaats. Klager diende op 18 mei 2021 een beroepschrift in tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat, die op 19 april 2021 had geoordeeld dat de klachten grotendeels niet-ontvankelijk waren en deels ongegrond. Het hof heeft de zaak behandeld op 25 november 2021 en heeft de klachten van klager beoordeeld. Het hof concludeert dat de klachten niet-ontvankelijk zijn voor de meeste klachtonderdelen vanwege overschrijding van de vervaltermijn en dat er geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is vastgesteld bij de uitkeringen van depotgelden. De beslissing van de kamer wordt bevestigd.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.294.517/01 NOT
nummers eerste aanleg: SHE/2020/72 en SHE/2020/73
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 8 februari 2022
inzake
[klager],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tegen

1.[notaris] ,

notaris te [plaats] ,
2.
[kandidaat-notaris],
destijds kandidaat-notaris te [plaats] , thans notaris te [plaats] ,
geïntimeerden.
Partijen worden hierna klager en de notaris respectievelijk de kandidaat-notaris genoemd.

1.De zaak in het kort

Tussen klager en zijn ex-echtgenote is de echtscheiding uitgesproken. Zij voeren diverse gerechtelijke procedures over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding. In een van de procedures wordt klager veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en levering van de echtelijke woning en twee garages, bij gebreke waarvan de exechtgenote mag handelen in zijn plaats. Uiteindelijk wordt de echtelijke woning verkocht, waarbij de ex-echtgenote namens klager de koopovereenkomst ondertekent. Aan de (kandidaat-)notaris wordt gevraagd de levering te verzorgen. Klager geeft de (kandidaat-)notaris te kennen bezwaar te hebben tegen de opdrachtverlening aan de makelaar en de verkoop en levering van de woning. Desondanks vindt overdracht van de woning en later ook van de garages plaats. Klager verwijt de (kandidaat-)notaris met name dat zij onzorgvuldig, afhankelijk en partijdig hebben gehandeld bij de overdracht van de woning en de garages.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 18 mei 2021 een beroepschrift en op 19 juli 2021 een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 19 april 2021 (ECLI:NL:TNORSHE:2021:9). De notaris en de kandidaatnotaris hebben op 6 september 2021 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 25 november 2021. Klager alsmede de notaris en de kandidaat-notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klager aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Bij beschikking van 12 januari 2012 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch (thans rechtbank OostBrabant, hierna: de rechtbank) tussen klager en mevrouw [X] (hierna: de ex-echtgenote) de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 14 mei 2012 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van de burgerlijke stand.
3.2.
Klager en de ex-echtgenote waren gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning aan de [adres 1] (hierna: de woning) en van twee garages aan het [adres 2] (hierna: de garages).
3.3.
Partijen hebben verschillende gerechtelijke procedures gevoerd over de financiële afwikkeling van hun echtscheiding.
3.4.
In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank op 20 december 2013 een beschikking gegeven waarbij de beslissing over de woning en de garages is aangehouden.
3.5.
Bij eindbeschikking van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het dictum van de beschikking van 20 december 2013 verbeterd en onder meer het volgende beslist ten aanzien van de woning en de garages:

De rechtbank:
(…)
veroordeelt de man om binnen één week na betekening van de beschikking op dit onderdeel de overeenkomst tot opdracht te tekenen bij [naam makelaar] (…) om [de woning], alsmede de beide garages (…), in combinatie met de verkoop van de hiervoor genoemde woning dan wel afzonderlijk daarvan (gezamenlijk of ieder apart) voor de door haar geadviseerde vraagprijs te koop aan te bieden, waarbij geldt dat de door deze makelaar gemaakte kosten door partijen ieder bij helfte dienen te worden voldaan;
veroordeelt de man om ingeval een koopovereenkomst tot stand is gekomen ter zake de verkoop van [de woning] en/of de verkoop van één/beide garages (…), deze koopovereenkomst binnen één week na ontvangst van het verzoek daartoe van de makelaar te ondertekenen;
veroordeelt de man om ingeval een koopovereenkomst tot stand is gekomen ter zake de verkoop van [de woning] en/of de verkoop van één/beide garages (…) en het transport hiervan dient plaats te vinden bij de door de kopers ingeschakelde notaris, op een door de notaris aangegeven tijdstip te verschijnen - waarbij de man door de notaris uiterlijk één week voor de voorgestelde transportdatum schriftelijk zal zijn uitgenodigd - en de notariële akte van levering te ondertekenen;
bepaalt dat de vrouw, indien de man in gebreke blijft met nakoming van één of meer van de handelingen hiervoor genoemd, wordt gemachtigd om namens de man de opdracht aan de makelaar, de koopovereenkomst en de transportakte te tekenen; (…)
3.6.
Op 1 juni 2015 heeft de rechtbank vonnis gewezen in een kort geding tussen de exechtgenote en klager, waarbij klager is veroordeeld om binnen één maand na betekening van dit vonnis de woning en de garages te ontruimen. In het vonnis is onder andere het volgende overwogen:

2. De feiten
(...)
2.12.
Op 21 mei 2015 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch tussen partijen een beschikking gegeven (...). Voor wat betreft de echtelijke woning heeft het hof in r.o. 3.11 onder meer overwogen:
“(...) Met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke echtelijke woning is door de rechtbank Oost-Brabant op 11 juli 2014 een eindbeschikking gegeven, waarin de man wordt veroordeeld mee te werken aan de verkoop van de woning. Deze beslissing is niet aan het oordeel van het hof onderworpen en dient het hof in het onderhavige hoger beroep tot uitgangspunt.
(...)

4.De beoordeling

(...)

4.8.
Niet valt in te zien dat de beschikking van 11 juli 2014 nietig is, zoals de man stelt. Het hof is (impliciet) ook van de geldigheid ervan uitgegaan. Met de beschikking van het hof d.d. 21 mei 2015 is buiten twijfel komen te staan dat het met de woning moet gaan zoals de rechtbank het op 11 juli 2014 heeft bepaald. De woning moet te koop worden aangeboden tegen de door de aangewezen makelaar geadviseerde vraagprijs. (...)
3.7.
Bij e-mailbericht van 14 januari 2016 heeft de heer [A] van [naam] makelaars (hierna: de makelaar) aan klager te kennen gegeven dat er “een koper” was voor de woning. Klager is uitgenodigd om de opdracht tot dienstverlening en de koopovereenkomst te tekenen, waarbij de woning voor € 527.000,- kosten koper zou worden verkocht met als uiterlijke datum van levering 31 maart 2016. Klager is niet ingegaan op deze uitnodiging. De koopovereenkomst is wel getekend door de exechtgenote en de kopers.
3.8.
Bij brief van 25 januari 2016 heeft het notariskantoor de ontvangst van de koopovereenkomst met betrekking tot de woning bevestigd aan klager en is hem de voorgenomen passeerdatum van 31 maart 2016 meegedeeld.
3.9.
Bij brief van 29 januari 2016 heeft klager de kandidaat-notaris op de hoogte gesteld van zijn bezwaren tegen de opdrachtverlening aan de makelaar, de verkoop en de levering van de woning.
3.10.
Bij brief van 5 februari 2016 heeft het notariskantoor klager geïnformeerd dat zij kopieën van de vonnissen van de rechtbank van 11 juli 2014 en 1 juni 2015 hebben ontvangen en dat daaruit volgt dat klager verplicht is zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en de garages. Ook wordt klager gevraagd om – indien hij de juistheid van de beschikkingen en de op basis daarvan getekende koopovereenkomst betwist – bewijsstukken toe te sturen waarin een rechter klager hierin gelijk geeft of heeft gegeven.
3.11.
Vervolgens hebben klager en het notariskantoor meerdere keren met elkaar gecorrespondeerd.
3.12.
Voorafgaand aan de levering van de woning is op verzoek van de ex-echtgenote ten laste van klager derdenbeslag gelegd onder het notariskantoor op de aan klager toekomende overwaarde van de woning.
3.13.
In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof Den Bosch) bij beschikking van 30 maart 2016 de beschikking van de rechtbank van 20 december 2013 en de daaraan voorafgaande beschikking van 12 januari 2012 op een aantal punten vernietigd en in zoverre opnieuw rechtdoende onder meer het volgende bepaald:

bepaalt dat de man een vergoedingsrecht heeft wat betreft de woning in [plaats] van € 64.105,- welk vergoedingsrecht voldaan dient te worden uit de verkoopopbrengst van de echtelijke woning;
3.14.
Bij brief van 30 maart 2016 heeft klager aan de kandidaat-notaris te kennen gegeven dat hij bij het hof Den Bosch de nietigheid van de beschikking van 11 juli 2014 heeft ingeroepen en heeft hij nogmaals zijn bezwaren geuit tegen de opdrachtverlening aan de makelaar, de verkoop en de levering van de woning.
3.15.
Bij e-mailbericht van 31 maart 2016 om 09:22 uur aan de kandidaat-notaris heeft de advocaat van klager namens klager bezwaar gemaakt tegen de verkoop en de levering van de woning. De kandidaat-notaris heeft dezelfde dag op dat e-mailbericht gereageerd. De kandidaat-notaris heeft – kort gezegd – aan de advocaat van klager te kennen gegeven dat klager geen stukken heeft overgelegd waaruit zou blijken dat de (kandidaat-)notaris niet zou mogen meewerken aan de levering van de woning. Vervolgens heeft de advocaat van klager bij e-mailbericht van 31 maart 2016 om 14:57 uur onder meer het volgende aan de kandidaat-notaris bericht:

Op dit moment ga ik er van uit dat uiteindelijk zal blijken dat cliënt de enige is die op het bedrag van de overwaarde aanspraak kan maken o.g.v. de te nog te volgen onherroepelijke uitspraak over de verdeling. Als dat juist mocht blijken te zijn, veroorzaakt u dus een uiterst groot incasso-risico als u voordien enig bedrag mocht overmaken aan de ex-echtgenote van cliënt, direct of indirect. Ik kan het op dit moment niet overzien maar vooralsnog schat ik dit incasso-risico op 100%. Ik houd u en uw kantoor nadrukkelijk aansprakelijk ter zake, indien en voor zover u onverhoopt toch enige bedrag mocht uitkeren (aan een ander dan cliënt) voordat onherroepelijk is uitgemaakt wie uiteindelijk aanspraak heeft over de vorenbedoelde overwaarde.
3.16.
Op 31 maart 2016 is de akte van levering ten aanzien van de woning gepasseerd zonder medewerking van klager, maar met gebruikmaking van de bij beschikking van de rechtbank van 11 juli 2014 aan de ex-echtgenote verleende machtiging.
3.17.
Aangezien de ex-echtgenote derdenbeslag had gelegd onder het notariskantoor op de aan klager toekomende overwaarde van de woning en de advocaat van klager de (kandidaat-)notaris op 31 maart 2016 had gesommeerd om geen bedrag uit te keren aan de ex-echtgenote, is het bedrag dat resteerde na aflossing van de hypotheeklening(en), de makelaarskosten en de notariskosten in overleg met klager en de ex-echtgenote op de derdengeldenrekening van de notaris blijven staan.
3.18.
Bij brief van 21 augustus 2016 heeft klager het volgende aan het notariskantoor verzocht:

Conform het recht mij gegeven verzoek ik, zonodig sommeer ik u mij onderstaande afschriften, kopieën, akten etc.etc.etc. per omgaande beschikbaar te stellen.
  • De rechtsgeldig ondertekende opdrachtbevestiging van de makelaar
  • De rechtsgeldig door kopers en verkopers ondertekende voorlopige koopovereenkomsten voor de woning en de beide garages,
  • De rechtsgeldig door kopers en verkopers ondertekende aanvullende akten getekend respectievelijk 3 februari en 8 februari 2016
  • De rechtsgeldige akten van levering (woning en 1ste garage),
  • De definitieve afrekening (met bijlagen als facturen, aflosnota, etc.) voor de verkoop en levering van de woning, de 1ste garage,
  • De rechtsgeldige akten van depot met alle bedragen, voorwaarden en condities (woning en garages),
Tevens deel ik u mede geen toestemming te verlenen voor de komende levering van de tweede garage.
In het geval dat [de ex-echtgenote] een aandeel in de overwaarde van woonhuis en garage heeft ontvangen of nog gaat ontvangen, stel ik u bij deze aansprakelijk voor de schade in het geval blijkt dat er sprake is van overbedeling (zie art. 3:185 BW).
3.19.
Bij brief van 4 september 2016 heeft klager aan het notariskantoor te kennen gegeven dat hij nog geen reactie had ontvangen op zijn eerdere brief van 21 augustus 2016. Klager heeft het notariskantoor verzocht en gesommeerd om de in de brief van 21 augustus 2016 opgevraagde stukken alsnog binnen vijf dagen te verstrekken. Verder heeft klager nogmaals meegedeeld dat hij geen toestemming verleent voor de levering van de tweede garage.
3.20.
Vervolgens heeft de ex-echtgenote klager en de notaris in een gerechtelijke procedure betrokken. In die procedure heeft de rechtbank bij vonnis van 13 maart 2019 onder meer het volgende overwogen:

2. De feiten
(…)
2.5.
Op 31 maart 2016 is [de woning] verkocht en geleverd voor een koopprijs van € 527.000,00. Na aflossing van de eerste hypotheek en betaling van de makelaarskosten en de notariskosten resteerde er voor beide partijen een bedrag van € 135.718,85. Ten laste van [de ex-echtgenote] was er nog een tweede hypotheek op deze woning gevestigd voor een bedrag van € 59.776,23. Na aflossing van dit bedrag resteerde er voor [de ex-echtgenote] nog een bedrag van € 75.942,62.
2.6.
Tussen partijen is overeen gekomen dat het restant van de verkoopopbrengst van de woning op de derdengeldenrekening van [de notaris] zou blijven staan totdat duidelijk was wie tot welk bedrag gerechtigd is.
2.7.
In verband met gelegde beslagen op het aan [klager] toekomende deel van het restant van de verkoopopbrengst is een som afgedragen van € 58.039,30, zodat voor [klager] van het depotbedrag nog resteert een bedrag van € 77.679,55.
2.8.
Op 29 juli 2016 is een tweetal garages, in eigendom toebehorend aan partijen, verkocht en geleverd aan derden voor een totaalbedrag van € 46.000,00. Ook van dit bedrag is in ieder geval een deel op voormelde derdengeldenrekening gestort. Op deze derdengeldenrekening staat thans een bedrag van € 154.420,15 (aldus een e-mail van [de notaris] d.d. 24 oktober 2016, productie 9 bij dagvaarding).
(…)

4.De beoordeling

(…)

4.2.
De rechtbank zal hierbij eerst ingaan op het nog in depot staande bedrag bij [de notaris]. Vast staat dat de hoogte van dit bedrag (althans het restant) te maken heeft met de overwaarde op [de woning] alsmede de verkoop van een tweetal garages. Tussen partijen is niet in geding dat, los van de diverse in deze procedure over en weer opgevoerde vorderingen, van dit bedrag een bedrag van € 75.942,62 aan [de exechtgenote] toekomt en een bedrag van € 77.679,55 aan [klager] (zie hiervoor sub 2.5. en 2.7.)
De rechtbank ziet niet in waarom dit bedrag niet op deze wijze door de notaris aan partijen kan worden overgemaakt. De stelling van [de ex-echtgenote] dat er sprake zou zijn van een achtergestelde vordering van [klager] vindt geen enkele (juridische) steun c.q. grondslag in de diverse overgelegde gedingstukken noch in de overgelegde beschikkingen welke in de echtscheidingsprocedure zijn uitgesproken. Het enkele feit dat [de ex-echtgenote] meent dat de hoogte van haar vorderingen op [klager] het nog in depot staande bedrag dat aan [klager] zou toekomen overstijgen maakt niet dat daarmee zijn vordering achtergesteld zou zijn.
4.3.
De rechtbank zal de vorderingen van [de ex-echtgenote] en [klager] voor zover betrekking hebbende op het bij [de notaris] in depot staande bedrag dan ook in deze zin toewijzen. Het ter zake meer of ander jegens [de notaris] gevorderde zal worden afgewezen.
4.4.
Voorts zal de rechtbank de vorderingen bespreken die partijen over en weer nog op elkaar stellen te hebben. (…)
De rechtbank merkt hierbij op voorhand op dat zij zal uitgaan van de diverse beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof in de echtscheidingsprocedure. De stelling van [klager] dat deze beschikkingen op onderdelen niet juist zijn slaagt niet. Nog afgezien van het feit dat er geen enkele aanleiding is om mee te gaan in deze stelling van [klager] hebben genoemde beschikkingen inmiddels gezag van gewijsde.
(…)
4.20.
Het hiervoor in conventie en in reconventie overwogene beziende betekent dat van het bedrag dat bij [de notaris] in depot staat, op basis van de gegevens die de rechtbank heeft, in ieder geval nog een bedrag resteert van € 798,98 (€ 154.420,15 minus € 75.942,63 (het aan [de ex-echtgenote] toekomende deel) minus € 77.679,55 (het aan [klager] toekomende deel)). Het komt de rechtbank gerade voor dat dit restant (eventueel aangevuld met rente) door [de notaris] bij helft aan partijen wordt uitgekeerd.
De rechtbank heeft vervolgens in conventie de notaris veroordeeld om van het aan de ex-echtgenote toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning aan de exechtgenote te voldoen een bedrag van € 75.942,62 en voor recht verklaard dat de exechtgenote een bedrag van klager te vorderen heeft van € 55.414,61.
In reconventie heeft de rechtbank voor recht verklaard dat van de gelden die nog berusten onder het kantoor van de notaris uit hoofde van de verkoop van de woning aan klager toekomt een bedrag van € 77.679,55 en dat klager een bedrag van de exechtgenote te vorderen heeft van € 78.257,00.
De rechtbank heeft in conventie en in reconventie voor recht verklaard dat het restant van de gelden die nog berusten onder het notariskantoor (hetgeen overblijft nadat aan de ex-echtgenote € 75.942,62 en aan klager € 77.679,55 is uitgekeerd) bij helfte aan partijen wordt uitgekeerd.
Het vonnis is, behoudens de zich hiervoor niet lenende verklaringen tot recht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.21.
In hoger beroep heeft het hof Den Bosch bij arrest van 21 april 2020 het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2019, voor zover aan het oordeel van het hof Den Bosch onderworpen, bekrachtigd.
3.22.
Nadat de notaris eind juli 2020 van de advocaten van klager en de ex-echtgenote bevestigd had gekregen dat tegen het arrest van het hof Den Bosch geen cassatie was ingesteld en het arrest dus in kracht van gewijsde was gegaan, is de notaris overgegaan tot uitbetaling van het saldo op de derdenrekening. Hierover heeft de notaris onder andere het volgende per e-mail bericht aan de advocaat van klager op 28 juli 2020:

Onder verwijzing naar onderstaande e-mail van mevrouw [B] , bevestig ik hierbij dat ik deze week zal overgaan tot uitbetaling van het saldo van het dossier, op de bankrekening als door u genoemd, onder inhouding van het aandeel van uw cliënt in onze kosten.
Het saldo bedraagt € 78.477,52, en is derhalve iets hoger dan in het vonnis vermeld, terwijl het hierop in mindering te brengen aandeel in onze kosten bedraagt € 4.537.50 incl. BTW.
Dit laatste bedrag is uiteraard hetzelfde bedrag als reeds eerder aan [de ex-echtgenote] in rekening is gebracht en door haar is voldaan. (…)

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de notaris en de kandidaat-notaris dat zij onzorgvuldig, afhankelijk en partijdig hebben gehandeld bij de overdracht van de woning en de garages. De klachten vallen (kort gezegd) uiteen in de volgende onderdelen.
A. Door mee te werken aan de overdracht van de woning en de garages zijn de notaris en de kandidaat-notaris mogelijk medeplichtig aan bedrog en valsheid in geschrifte.
B. De notaris en de kandidaat-notaris hebben in strijd gehandeld met hun zorg- en onderzoeksplicht en zij hebben geen rekening gehouden met de belangen van klager.
C. De notaris en de kandidaat-notaris hebben vanaf januari 2016 tot nu geweigerd enige medewerking aan klager te verlenen. In strijd met artikel 843a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) hebben zij, ondanks daartoe te zijn gesommeerd, geweigerd om aan klager enige informatie te verstrekken. Dit klachtonderdeel bestaat (samengevat) uit de volgende subonderdelen:
1. De overwaarde van de woning bedroeg € 302.000,-. Het aandeel van klager hierin bedroeg de helft ofwel € 151.000,-, terwijl de notaris en de kandidaatnotaris na de overdracht van de woning in totaal slechts € 154.420,15 in depot hielden. De notaris en de kandidaat-notaris hebben nooit een verklaring gegeven voor de ontbrekende € 147.579,85.
2. De notaris en de kandidaat-notaris hebben, ondanks sommatie door de advocaat van klager, geweigerd om te voldoen aan de beschikking van het hof Den Bosch van 30 maart 2016, waarin staat vermeld dat klager ten aanzien van een andere woning (in [plaats] ) een vergoedingsrecht heeft van € 64.105,- en dat dit vergoedingsrecht voldaan dient te worden uit de verkoopopbrengst van de woning (in [plaats] ).
3. Op grond van het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2019 en het arrest van het hof Den Bosch van 21 april 2020 hadden de notaris en de kandidaatnotaris een bedrag van € 78.477,52 aan klager moeten overmaken. Zij hebben echter slechts € 73.940,02 overgemaakt aan de advocaat van klager. De notaris en de kandidaat-notaris hebben zich ten onrechte een bedrag van € 4.537,50 toegeëigend en zij hebben verzuimd de hoogte van de wettelijke rente te bepalen.
D. De notaris en de kandidaat-notaris hebben klager als belanghebbende genegeerd en zich partijdig opgesteld. De notaris en de kandidaat-notaris zijn ten onrechte uitsluitend afgegaan op de door de makelaar verstrekte informatie.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing:
  • de klachten niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze zien op het verzoek om conclusies te trekken, die feitelijk neerkomen op het afgeven van verklaringen voor recht (over bijvoorbeeld het handelen van de makelaar en de schadeplichtigheid van de (kandidaat-)notaris);
  • de klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op de klachtonderdelen A, B, C1, C2 en D, omdat de vervaltermijn van drie jaren – als bedoeld in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) – is overschreden;
  • de klacht ongegrond verklaard voor zover deze betrekking heeft op klachtonderdeel C3.
Reikwijdte van het tuchtrecht
5.2.
Met de kamer is het hof van oordeel dat voor zover klager verzoekt om conclusies te trekken, die feitelijk neerkomen op het afgeven van verklaringen voor recht (ten aanzien van bijvoorbeeld het handelen van de makelaar en de schadeplichtigheid van de (kandidaat-)notaris), de Wna niet in deze mogelijkheden voorziet. De kamer heeft klager daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in deze verzoeken.
De vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna is overschreden
5.3.
De kamer heeft geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op klachtonderdelen A, B, C1, C2 en D wegens overschrijding van de vervaltermijn van artikel 99 lid 21 Wna. De kamer heeft hiertoe onder meer overwogen dat klager in september 2016 al geruime tijd bekend was met de feiten ter zake waarvan hij de notaris en de kandidaat-notaris in de klachtonderdelen A, B, C2 en D verwijten maakt, waardoor klager op 26 oktober 2020 de klacht dus (ruim) na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren bij de kamer heeft ingediend. Voorts heeft de kamer geoordeeld dat klager in ieder geval in maart 2017 kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat-)notaris waarop klachtonderdeel C1 betrekking heeft, zodat ook dit klachtonderdeel na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren is ingediend. Deze vervaltermijn kan, zoals de kamer terecht heeft overwogen, niet worden gestuit. Het hof ziet geen reden ten aanzien van deze klachtonderdelen anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan en komt ook tot het oordeel dat de klacht nietontvankelijk is voor zover deze ziet op klachtonderdelen A, B, C1, C2 en D.
Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen bij uitkeringen depotgelden
5.4.
Ten aanzien van klachtonderdeel C3 heeft de kamer geoordeeld dat het onvoldoende informatie/aanknopingspunten heeft om tot het oordeel te komen dat de notaris en de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De kamer heeft overwogen dat het op de weg van klager ligt deze aanknopingspunten aan te dragen. In hoger beroep heeft klager geen nieuwe informatie/aanknopingspunten aangedragen, zodat ook het hof tot het oordeel komt dat klachtonderdeel C3 ongegrond is.
5.5.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat:
  • de klachten niet-ontvankelijk zijn voor zover deze zien op het verzoek om conclusies te trekken, die feitelijk neerkomen op het afgeven van verklaringen voor recht;
  • de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze ziet op de klachtonderdelen A, B, C1, C2 en D;
  • de klacht ongegrond is voor zover deze betrekking heeft op klachtonderdeel C3.
Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, C.H.M. van Altena en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022 door de rolraadsheer.