ECLI:NL:GHAMS:2022:2827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.311.719/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in juni 2022 hoger beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter van 29 maart 2022, waarin de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen was verlengd. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) heeft verweer gevoerd en de raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten van de zaak tonen aan dat de kinderen, geboren uit de relatie van de moeder met [de vader 1] en [de vader 2], onder toezicht zijn gesteld en eerder uithuis geplaatst zijn vanwege zorgen over de opvoedingssituatie. De moeder heeft aangegeven dat zij haar relatie met [Y] heeft beëindigd en dat zij bereid is om mee te werken aan hulpverlening. Echter, de GI en de raad hebben twijfels over de stabiliteit van de thuissituatie van de moeder en de mogelijkheid om de kinderen de benodigde zorg te bieden.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de onveilige situatie en de problematische relatie van de moeder met [Y] nog steeds aanwezig zijn. De kinderen hebben trauma's opgelopen en hebben behoefte aan een veilige en stabiele omgeving. Het hof heeft geoordeeld dat de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd, omdat de huidige situatie in het gezinshuis en bij de grootmoeder de beste zorg biedt voor de kinderen. De beschikking van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de moeder om de kinderen gefaseerd terug te plaatsen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.311.719/01
zaaknummer rechtbank: C/15/324698 / JU RK 22-154
beschikking van de meervoudige kamer van 4 oktober 2022 inzake
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kinderrechter), van 29 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 29 maart 2022.
2.2
De GI heeft op 28 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de kinderrechter, ingediend door de moeder.
2.4
[minderjarige 1] heeft haar mening kenbaar gemaakt per brief, ingekomen op 5 augustus 2022.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. J. Brouwer, advocaat te Heerhugowaard, en vergezeld door [X] , ambulant hulpverleenster van Esdégé-Reigersdaal;
- een medewerker van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en [de vader 1] (hierna: [de vader 1] ) is [minderjarige 1] geboren, [in] 2009. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 1] . [de vader 1] heeft [minderjarige 1] erkend.
De moeder is daarnaast moeder van [minderjarige 2] , geboren [in] 2016. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 2] . [de vader 2] (hierna: [de vader 2] ) heeft [minderjarige 2] erkend.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 april 2021 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk: de kinderen) onder toezicht gesteld van de GI tot 6 april 2022. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 21 september 2021. Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling verlengd tot 6 april 2023.
3.3
Bij beschikking van 20 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in respectievelijk een netwerkpleeggezin en een gezinshuis tot 6 april 2022. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 22 maart 2022.
3.4
[minderjarige 1] woont bij haar grootmoeder van moederszijde (hierna: de grootmoeder) en [minderjarige 2] woont in een gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang en op verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een netwerkpleeggezin verlengd tot uiterlijk 6 april 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een gezinshuis verlengd tot uiterlijk 6 oktober 2022.
De beslissing ten aanzien van het meer verzochte, te weten verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, is pro forma aangehouden tot 14 september 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de kinderen middels een gefaseerd terugplaatsingstraject zullen worden teruggeplaatst bij haar.
4.3
De GI verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.2
De moeder stelt dat niet aan de gronden van artikel 1:265b BW wordt voldaan. Zij kan zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich nemen. De moeder heeft haar tumultueuze relatie met [Y] (hierna: [Y] ) beëindigd en zij wil meewerken aan hulpverlening, zoals zij in het verleden ook steeds heeft gedaan. De moeder ontkent ten stelligste dat zij drugs gebruikt. Zij is bereid om drugstesten te laten afnemen. Verder weerspreekt de moeder dat zij psychische problemen heeft, al valt het gemis van haar dochters haar zwaar. Zij zou dan ook graag zien dat de kinderen gefaseerd worden teruggeplaatst bij haar. De moeder kan [minderjarige 1] ondersteunen bij haar traumatherapie en [minderjarige 2] begeleiden bij mogelijke contacten met [de vader 2] .
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij haar traumatherapie bij de Rotonde bijna heeft afgerond. Zij heeft erkend dat de kinderen bij haar thuis dingen hebben meegemaakt die zij niet hadden mogen meemaken, maar de moeder wil ze een betere toekomst geven (zonder partner in haar leven).
Primair wil zij dan ook dat de kinderen gefaseerd bij haar komen wonen en subsidiair dat de kinderen beiden bij de grootmoeder wonen. Het is niet in [minderjarige 2] belang om in een professionele setting zonder gezinsstructuur te verblijven.
5.3
De GI stelt dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen nog aanwezig zijn. De zorgen die er zijn (geweest) over de problematische relatie van de moeder met [Y] zijn terug te voeren op een gebrek aan inzicht bij de moeder, de afhankelijkheidsrelatie die zij met mannen aangaat en het gegeven dat de moeder niet beschikbaar is voor de kinderen. De moeder werkte voorts onvoldoende mee aan de hulpverlening van de Opvoedpoli en Signs of Safety; zij hield zich niet aan de veiligheidsafspraken en zij verscheen niet altijd op afspraken. Omdat de onveiligheid aanhoudt, dienen de kinderen te blijven waar zij zijn. [minderjarige 2] profiteert van de veilige, stabiele situatie in het gezinshuis. Ook [minderjarige 1] heeft het goed bij de grootmoeder. Beide kinderen hebben trauma’s opgelopen in verband waarmee zij worden behandeld. Zij hebben om die reden meer dan gemiddeld behoefte aan rust, veiligheid en stabiliteit. De moeder is niet in staat die voorwaarden te scheppen voor de kinderen, aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De kinderen hebben meer dan gemiddelde zorg nodig en voor [minderjarige 2] is zelfs een gespecialiseerd opvoedingsklimaat nodig.
5.5
Het hof stelt vast dat de relatie van de moeder met [Y] een van de grootste zorgen was die ten grondslag lagen aan de uithuisplaatsing van de kinderen. In die relatie vond geweld plaats en de kinderen waren daarvan getuige. Veilig Thuis heeft sinds 2016 meerdere (politie)meldingen over het gezin ontvangen. Met name [minderjarige 1] heeft meermaals te kennen gegeven dat zij bang is voor [Y] . De moeder stelt nu dat zij die relatie heeft beëindigd, maar het hof constateert dat de moeder die stelling eerder heeft ingenomen en dat er vervolgens redenen waren om te twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan. Ook als de relatie inmiddels wel is beëindigd, wil dat niet zeggen dat de thuissituatie van de moeder veilig is. Eerder hield de moeder zich niet aan de veiligheidsafspraken die door Signs of Safety waren opgesteld en ook haar medewerking aan de hulpverlening was wisselend. Daarmee heeft de moeder getoond dat zij het lastig vindt om de kinderen te bieden wat zij nodig hebben. Daar komt bij dat de onrustige jaren hun weerslag hebben gehad op de kinderen en dat zij daardoor verzwaarde opvoedbehoeftes hebben.
5.6
Bij [minderjarige 1] worden duidelijke aanwijzingen gezien voor een onveilige hechting, het meemaken van veel traumatische gebeurtenissen en het moeilijk in contact komen met haar emoties. Zij heeft PTSS als gevolg waarvan zij niet toekomt aan leren, slaapproblemen heeft en problemen heeft wat betreft sociaal contact. [minderjarige 1] krijgt bij de grootmoeder rust en veiligheid in die zin dat de grootmoeder beschikbaar is als opvoeder. [minderjarige 1] heeft zelf herhaaldelijk gezegd, ook in haar brief aan het hof, dat zij bij de grootmoeder wil blijven wonen. [minderjarige 1] heeft wekelijks gesprekken met een traumatherapeut. Ook krijgen zij en de grootmoeder ondersteuning van de Opvoedpoli. Bij Elkaar heeft in haar perspectiefonderzoek van 20 juni 2022 ingeschat dat de grootmoeder ook op lange termijn in staat is om voor [minderjarige 1] te zorgen, met hulp van haar netwerk en de hulpverlening.
5.7
Bij [minderjarige 2] is psychodiagnostisch onderzoek verricht. Daaruit is gebleken dat sprake is van een problematische ontwikkeling van PTSS, dat zij angsten heeft op klinisch niveau en dat zij kampt met gehechtheidsproblematiek (onveilige hechting). In het gezinshuis krijgt [minderjarige 2] de gespecialiseerde hulpverlening die zij nodig heeft. Gezien wordt dat zij daar wel bij vaart; [minderjarige 2] maakt grote stappen in haar ontwikkeling en in haar gevoel van veiligheid. Na de omgang met de moeder is [minderjarige 2] dermate overprikkeld dat zij niet in staat om naar school te gaan en ook zij slaapt slecht. [minderjarige 2] krijgt daarom traumabehandeling en de omgang vindt plaats in de vorm van bewegende therapie (Shereborn).
5.8
Voor beide kinderen is door Bij Elkaar in de perspectiefonderzoeken geadviseerd om het perspectief te bepalen op een plek waar voldoende ondersteuning, voorspelbaarheid, veiligheid en duidelijkheid worden geboden en waar een responsieve en sensitieve aanpak wordt gegeven. Volgens de GI is dit de plek waar de kinderen nu verblijven, derhalve bij de grootmoeder en in het gezinshuis, en aldus begrijpt ook het hof de uitkomst van de onderzoeken. In de perspectiefonderzoeken stelt Bij Elkaar dat de moeder welwillend is, maar dat zij tot nu toe onmachtig is om traumasensitief op te voeden, mede doordat zij in beslag wordt genomen door haar eigen problematiek en door vele andere stressfactoren. Dat neemt niet weg dat wordt gezien dat de band van de moeder met de kinderen goed is en dat de moeder betrokken is bij de kinderen. Hoewel [minderjarige 2] na de omgang angstig gedrag laat zien, verloopt de omgang zelf wel fijn en gezellig. Het lukt de moeder bovendien om op juiste wijze aan te sluiten bij [minderjarige 2] . Er wordt echter getwijfeld aan haar inzicht in wat de kinderen nodig hebben, onder andere omdat zij stelt geen noemenswaardige problemen te ervaren in de opvoeding van de kinderen en geen (blijvende) hulpverlening wil aanvaarden. Dat de omgang plezierig verloopt en dat de moeder en de kinderen betrokken op elkaar zijn, betekent niet dat de moeder de kinderen weer bij zich thuis kan hebben en de volledige zorg voor hen kan dragen. Gezien de schade die de kinderen hebben opgelopen, vragen zij extra veel van hun opvoeder(s). Aannemelijk is dat de moeder niet aan die vraag kan voldoen, omdat zij niet in staat is de kinderen de intensieve zorg en ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Evenzo is aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat [minderjarige 2] gebaat is bij een professionele setting zoals die haar in het gezinshuis wordt geboden. Zij profiteert daarvan en gezien wordt dat zij zich sinds haar plaatsing in positieve zin ontwikkelt. Nog daargelaten dat het in het belang van [minderjarige 2] is om in het gezinshuis te blijven, is de grootmoeder niet toegerust om naast [minderjarige 1] ook [minderjarige 2] met haar specifieke problematiek bij zich thuis te hebben.
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter dan ook terecht en op juiste gronden de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 4 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.