Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Iin principaal appel en
grief 2in incidenteel appel leggen partijen de vraag voor of bij rechterlijke uitspraak een huurprijsvermindering kan worden vastgesteld terwijl daartoe geen vordering is gedaan, maar dit bij wijze van verweer is verzocht. In dit geval hebben [appellanten] namelijk geen vordering in reconventie tot huurprijsvermindering ingesteld, maar slechts bij subsidiair verweer aangevoerd dat de hoogte van de huurprijs moest worden verminderd vanwege gebreken en aantasting van het woongenot. [appellant] meent dat die vraag bevestigend moet worden beantwoord en [geïntimeerde] ontkennend. Het hof beantwoordt die vraag, met [geïntimeerde] ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
grief VIin principaal appel af voor zover [appellant] met die grief betoogt dat een huurprijsvermindering van ten minste 30% zou moeten gelden.
II, III en IVin principaal en
grief 1in incidenteel appel gaan over vermeende gebreken aan de woning en de rechten die [appellant] daaraan beoogt te ontlenen: huurprijsvermindering (grieven II en IV) en opschorting van de huurbetalingsverplichtingen (grief III).
Grief Vin principaal appel houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] dat zij niet voortvarend zou hebben opgetreden nadat [appellant] over de gebreken heeft geklaagd, niet hebben weersproken. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief VIin principaal appel betoogt [appellant] verder dat de toegewezen huurachterstand met een maand huur moet worden verlaagd. Volgens hem is de over de maand januari 2019 verschuldigde huur voldaan. De maand januari 2019 maakt echter geen onderdeel uit van de gevorderde huurachterstand, zodat de zesde grief ook voor wat betreft dit onderdeel geen succes heeft.
grief 3in incidenteel appel is gericht tegen de hoogte van de vastgestelde huurachterstand, alsmede tegen de te betalen huurprijs vanaf 1 augustus 2019. Daarnaast heeft [geïntimeerde] haar eis vermeerderd voor wat betreft de gevorderde huurachterstand, inclusief de achterstallige huur over de periode vanaf 1 juli 2019. Gelet op het hiervoor onder 3.6 tot en met 3.14 overwogene, bedraagt de huurprijs per 1 juli 2019 € 5.128,20 per maand en komt de huurachterstand tot en met eind maart 2020 op een totaal bedrag van € 76.691,05. De huurachterstand is (op zichzelf is dat onvoldoende betwist) als volgt opgebouwd:
- gedeeltelijke opschorting juli 2018 € 1.498,50
- gedeeltelijke opschorting oktober en november 2018 € 1.500,00
- gedeeltelijke opschorting december 2018 € 3.126,25
- opschorting februari t/m juni 2019 € 24.412,50
- opschorting juli 2019 € 5.128,20
opschorting augustus t/m maart 2020 (8 x 5.128,20=) € 41.025,60
Herstelwerk scheuren, vloer kelder etc,)niet als voldoende duidelijke toelichting gelden. Verder is het onduidelijk of alle facturen zien op de vermeende schade omdat twee daarvan vermelden:
waterschadeherstel i.v.m. lekkage badkamerdan wel een onvoldoende concrete verwijzing naar
[straatnaam] waterschadeherstel.
grief IXin principaal appel ook faalt.