ECLI:NL:GHAMS:2022:2808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
1 oktober 2022
Zaaknummer
23-001866-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal met steunbewijs uit onafhankelijke verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor diefstal. De verdachte, geboren in 1978, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De tenlastelegging betrof diefstal van een pot met muntgeld en een tas met waardevolle inhoud uit de woning van een hulpbehoevende vrouw. De verdediging voerde aan dat zij geen gelegenheid had gehad om een belastende getuige te ondervragen, maar het hof oordeelde dat er voldoende steunbewijs aanwezig was uit andere onafhankelijke verklaringen. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep, maar achtte de verdachte wel schuldig aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 260,00 toegewezen aan de benadeelde partij, terwijl een vordering tot immateriële schade werd afgewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het vertrouwen dat in zorgverleners moet worden gesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001866-20
datum uitspraak: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-026495-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 januari 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2]) een pot met muntgeld en/of een of meerdere sieraden, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op of omstreeks 28 januari 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in/uit een woning gelegen aan de [adres 2]) een tas (met inhoud, waaronder een portemonnee en/of € 2000,-- en/of oorbellen), in elk geval enig goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.

Bewijsoverweging

Voor zover de raadsvrouw heeft beoogd te betogen dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] niet voor het bewijs gebezigd mag worden omdat de verdediging geen adequate en behoorlijke gelegenheid heeft gehad om haar te kunnen ondervragen, treft dit verweer geen doel.
De verdediging heeft het hof verzocht [medeverdachte] te horen als getuige. Het hof heeft dit verzoek op 9 december 2021 toegewezen en te dien einde de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris. Blijkens zijn proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2022 is de raadsheer-commissaris tot de conclusie gekomen dat de getuige niet traceerbaar is en het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn kan worden gehoord. Dientengevolge is de verdediging niet in de gelegenheid geweest aan deze getuige vragen te stellen.
Een belastende verklaring dient krachtens vaste jurisprudentie in zo’n geval van het bewijs te worden uitgesloten indien de bewezenverklaring alleen of in beslissende mate berust op die verklaring. Voor de beantwoording van de vraag of daarvan sprake is, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel. Daaraan getoetst is het hof van oordeel dat steunbewijs hier in voldoende mate aanwezig is. De rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte is immers mede af te leiden uit verklaringen die onafhankelijk staan ten opzichte van de verklaring van [medeverdachte], zoals de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2].
Gelet daarop is het hof van oordeel dat van een schending van de hiervoor beschreven norm dan ook geen sprake is indien de verklaring van [medeverdachte] voor het bewijs wordt gebezigd. Het verweer wordt verworpen.
Voorts heeft de verdachte – zakelijk weergegeven – een alternatief scenario aangevoerd, inhoudende dat zij [medeverdachte] enkel haar rooster, inclusief de naam van de aangeefster en een route, heeft laten zien om uit te leggen hoe zij haar werkzaamheden registreert en niet om [medeverdachte] te voorzien van enige informatie ten behoeve van het plegen van een misdrijf.
Het hof acht de verklaring van [medeverdachte] geloofwaardig. Het hof betrekt hierbij dat [medeverdachte] niet alleen de verdachte beschuldigt, maar zichzelf ook in hoge mate belast met de door haar afgelegde verklaring. Op basis hiervan en in onderling verband beschouwd met de inhoud van de overige stukken in het dossier, acht het hof de ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte gegeven alternatieve lezing van de feiten niet aannemelijk.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Partiële vrijspraak van de tenlastegelegde sieraden onder 1
Het hof is van oordeel dat op basis van de stukken in het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde sieraden heeft gestolen. Om die reden zal de verdachte hiervan partieel worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op 28 januari 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, uit een woning gelegen aan de [adres 2] een pot met muntgeld dattoebehoorde aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 28 januari 2020 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een ander uit een woning gelegen aan de [adres 2] een tas met inhoud, waaronder een portemonnee en € 2000,-- dietoebehoorde aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit telkens strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft subsidiair oplegging van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in de ochtend van 28 januari 2020 een pot muntgeld weggenomen uit het huis van een oude hulpbehoevende vrouw, aan wie zij zorg aan huis verleende. In de middag hebben de verdachte en haar medeverdachte gezamenlijk het plan opgevat en op geraffineerde wijze uitgevoerd om onder valse voorwendselen dezelfde woning van het slachtoffer binnen te dringen. De medeverdachte heeft daar een tas met daarin onder meer € 2.000,00 weggenomen. De verdachte heeft de medeverdachte daartoe aanwijzingen gegeven en de medeverdachte naar de woning gereden, aldaar op haar gewacht en haar na afloop weer naar elders vervoerd. Ook heeft de verdachte gedeeld in de buit.
Het betreffen ernstig feiten, niet in de laatste plaats omdat het vertrouwen dat in een zorgverlener moet worden gesteld, door deze laffe en minne daad ernstig is geschaad. Het hof heeft eveneens geconstateerd dat de verdachte op geen enkel moment voor deze strafbare feiten haar verantwoordelijkheid heeft genomen. Voorts laat het hof meewegen dat verdachte, zij het in een verder verleden, eerder is veroordeeld voor het begaan van vermogensmisdrijven.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof eveneens acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. Een taakstraf of een geldboete doet onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De verdachte heeft verklaard dat zij nog steeds werkzaam is in de zorg. Om de verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal het hof een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm gieten. Aan het voorwaardelijke gedeelte wordt een proeftijd van twee jaren verbonden met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland en daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht, zo lang de Reclassering dit binnen die proeftijd noodzakelijk acht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.189,24, bestaande uit € 4.189,24 ter zake materiële schade
(€ 3929,24 aan sieraden en € 260,00 aan contanten) en € 1.000,00 ter zake immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht om de toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00 ter zake immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De benadeelde partij [benadeelde] is inmiddels overleden en haar dochter ([getuige 1]) heeft als haar erfgenaam terzake van haar onder algemene titel verkregen vordering zich in hoger beroep (opnieuw) gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering ter zake de immateriële schade kan worden toegewezen en heeft verzocht ten aanzien van het toe te wijzen bedrag een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet strafrechtelijk aansprakelijk is voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (het ten laste gelegde).
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij vordert i) € 3.929,24 aan sieraden en ii) € 260,00 aan contanten. De verdachte is partieel vrijgesproken van de sieraden. Om die reden wordt de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan contanten (van € 260,00) is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot dat bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.000,00 ten aanzien van de immateriële schade.
Immateriële schade kan alleen worden toegewezen voor in de wet aangewezen gevallen. In casu zou dit moeten zijn voor aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793). Meer specifiek geldt dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. De enkele stelling dat de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit het vertrouwen in mensen is kwijtgeraakt en zij onbekende mensen niet meer in haar woning durft binnen te laten is daarvoor niet voldoende. Om die reden is de vordering onvoldoende onderbouwd. Het hof stelt vast dat met het overlijden van de benadeelde partij dit deel van de vordering ook niet meer nader onderbouwd kan worden en zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Resumerend wordt het bedrag van € 260,00 ter zake materiële schade toegewezen. De verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat die schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat:
- de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zo lang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Bijzondere voorwaarde:
- Meldplicht bij de reclassering:
Betrokkene meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 260,00 (tweehonderdzestig euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 260,00 (tweehonderdzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 februari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. M.L.M. van der Voet en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch en mr. Z. Hoshmand, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2022.