In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was eerder veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en cannabis. De kinderrechter had een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 30 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. De advocaat-generaal had eenzelfde straf geëist, maar de raadsman van de verdachte pleitte voor een geldboete, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Het hof oordeelde dat de verdachte een nieuwe weg was ingeslagen en dat het opleggen van een werkstraf niet passend zou zijn. In plaats daarvan heeft het hof een geldboete van €200,00 opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte, die aangaf dat hij een moeilijke periode had doorgemaakt maar inmiddels weer aan het werk was.
De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 24a, 77a, 77g en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete, die in vier termijnen van €50,00 moet worden betaald. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarbij de jongste raadsheer niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.