ECLI:NL:GHAMS:2022:2770

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.307.833/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling voor uit huis geplaatst kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar uit huis geplaatst kind, [minderjarige]. De moeder had in hoger beroep verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, nadat de kinderrechter in eerste aanleg haar verzoek had afgewezen. De moeder en [minderjarige] hebben sinds november 2019 contact, maar de omgang is tot nu toe onder begeleiding geweest. De moeder verzocht om uitbreiding van de omgang, terwijl de William Schrikker Stichting (WSS), de verweerster in deze zaak, de huidige regeling wilde handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling, waarbij de moeder en [minderjarige] wekelijks drie aaneengesloten uren contact hebben, goed verloopt. De moeder had verzocht om een regeling waarbij [minderjarige] ook in het weekend bij haar zou zijn, maar het hof oordeelde dat dit op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de huidige regeling bevestigd en benadrukt dat de omgang onder begeleiding moet blijven, gezien de kwetsbaarheid van [minderjarige] en haar ontwikkelingsachterstand. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige regeling te handhaven, en het hof heeft dit advies gevolgd. De beslissing van het hof biedt duidelijkheid voor alle betrokkenen en stelt de mogelijkheid open voor toekomstige aanpassingen in de omgangsregeling, afhankelijk van de ontwikkeling van [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.833/ 01
zaaknummer rechtbank: C/13/705187 / FA RK 21-4620 (PM/LS)
beschikking van de meervoudige kamer van 27 september 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats ] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: WSS.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] ;
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, tezamen de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 15 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 december 2021.
2.2
WSS heeft op 10 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de behandeling bij de rechtbank, ingediend door de moeder op 17 maart 2022;
- een bericht van de zijde van de moeder met bijlage, ingekomen op 26 juli 2022.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee medewerkers van WSS;
- de heer V.E. Aelbers namens de raad.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
[minderjarige] is geboren [in] 2009 als kind van de moeder.
3.2
Al voor haar geboorte is [minderjarige] onder toezicht gesteld door de kinderrechter in de rechtbank Middelburg (tot augustus 2014). Sinds november 2019 woont [minderjarige] bij de pleegouders.
3.3
Bij beschikking van 3 februari 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (locatie Middelburg) is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is WSS benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
3.4
Van november 2019 tot en met april 2021 zagen de moeder en [minderjarige] elkaar twee keer per week gedurende twee uur onder begeleiding. Sinds maart 2021 begeleidt EvidEndt de omgang. Binnenkort neemt Lelie Zorggroep de begeleiding over.
In april 2021 heeft een overleg plaatsgevonden waarbij WSS heeft voorgesteld om de omgang terug te brengen naar eens per week. Hoewel de moeder het daarmee niet eens was, heeft WSS deze wijziging doorgevoerd.
De moeder en [minderjarige] hebben ook thans nog iedere dinsdag onder begeleiding omgang met elkaar van 14.00 uur tot 17.00 uur. Daarnaast hebben zij wekelijks op woensdag en vrijdag belcontact met elkaar. Tijdens de vakanties zien zij elkaar vier uur per week (van 13.00 uur tot 17.00 uur).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige] vast te stellen, afgewezen. De moeder had verzocht een regeling te bepalen waarbij [minderjarige] gedurende één middag per week van 14.00 uur tot 17.00 uur bij haar is alsmede een weekend per veertien dagen vanaf zaterdagochtend (dan wel zaterdag na de voetbalwedstrijd van [minderjarige] ) tot en met zondag 17.00 uur, alsmede twee aaneengesloten dagen extra per schoolvakantie (waaronder in elk geval eerste of tweede kerstdag), waarbij een nader vast te stellen opbouwregeling in acht wordt genomen, althans een zodanige regeling te treffen die de rechtbank in het belang van [minderjarige] wenselijk zou achten.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek toe te wijzen en voorts te bepalen dat zij en [minderjarige] twee keer per week belcontact met elkaar hebben, althans een zodanige regeling te bepalen als het hof juist zal achten.
4.3
WSS verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Horen van [minderjarige]
5.1
Hoewel [minderjarige] ten tijde van de behandeling in hoger beroep twaalf jaar oud was, is zij door het hof niet in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich daartegen verzet. Gebleken is dat zij een ontwikkelingsachterstand heeft, die meebrengt dat zij op sociaal-emotioneel gebied functioneert op het niveau van een negenjarige, en dat zij grote moeite heeft om haar emoties te uiten. Zij kan moeilijk woorden geven aan wat zij denkt en voelt, zoals ook is aangehaald door de raad. [minderjarige] is bovendien niet op de hoogte van de procedure over de omgang met haar moeder. Aannemelijk is dat [minderjarige] te veel wordt belast en daarmee haar gezondheid wordt geschaad, als zij in de gelegenheid wordt gesteld haar mening kenbaar te maken. Anders dan de moeder wenst, zal het hof [minderjarige] dus niet uitnodigen voor een gesprek of haar vragen om een brief te schrijven.
Omgang
5.2
De rechter stelt ingevolge artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
De moeder heeft verzocht om vaststelling van een omgangsregeling zodat WSS de lopende omgang niet (opnieuw) zonder toetsing kan wijzigen. Zij ziet niet in waarom de rechtbank in het geheel geen omgangsregeling heeft vastgesteld terwijl de huidige omgangsregeling al ruim een jaar loopt en goed gaat.
Bovendien had de rechtbank het verzoek van de moeder om de huidige regeling uit te breiden moeten toewijzen. De moeder heeft zich erbij neergelegd dat [minderjarige] niet meer bij haar zal komen wonen; acceptatie van [minderjarige] perspectief is dus geen contra-indicatie meer. Ook overigens zijn er geen belemmeringen gezien bij de moeder die maken dat de omgang niet kan worden uitgebreid.
Begeleiding van de omgang is volgens de moeder niet meer nodig. De omgang verloopt goed, zoals ook blijkt uit de verslagen van EvidEndt. Als [minderjarige] na de omgang al onrustig zou reageren, kan dat ook komen doordat zij de moeder maar zo kort ziet. Wanneer de omgang wordt verplaatst naar een weekend, blijft de structuur behouden.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aan het voorgaande toegevoegd dat zij het liefst [minderjarige] op den duur eens per twee weken een dag bij zich thuis heeft zonder begeleiding zodat zij samen iets leuks kunnen gaan doen.
5.4
WSS acht vaststelling van de huidige regeling in een beschikking niet nodig en bovendien niet in het belang van [minderjarige] . Alle betrokkenen houden zich tot nu goed aan de regeling, maar als [minderjarige] wat anders nodig heeft moet aanpassing mogelijk zijn.
De omgang moet wat WSS betreft begeleid blijven en niet worden uitgebreid. De moeder heeft een licht verstandelijke beperking en zij functioneert in sociaal-emotioneel opzicht op een ontwikkelingsleeftijd tussen de vijf en zeven jaar. [minderjarige] heeft op haar beurt een ontwikkelingsachterstand; daarom vraagt zij om extra structuur, duidelijkheid en veiligheid. Het is dan ook niet haalbaar dat [minderjarige] bij de moeder overnacht. Hoewel de moeder stappen heeft gezet, is zij niet leerbaar gebleken met betrekking tot haar opvoedvaardigheden. Zonder professionele begeleiding is de situatie onveilig.
De bezoeken hebben nog steeds een dusdanig effect op [minderjarige] dat zij daarna vaak van slag is en moet schakelen. Rust en ritme zijn in haar belang, temeer omdat zij na de zomervakantie naar de middelbare school gaat. Een nieuwe omgeving en het leggen van nieuwe contacten is lastig voor haar.
WSS wijst er nog op dat uit de CHOP-lijst destijds een advies kwam van een uur omgang per week. Om de moeder tegemoet te komen, is besloten tot twee uur per week omgang.
Ter zitting in hoger beroep heeft WSS verklaard dat zij haar standpunt handhaaft dat de huidige omgangsregeling niet moet worden gewijzigd. Dat neemt niet weg dat WSS wel periodiek met de moeder, de pleegouders en de hulpverlening bekijkt wat er mogelijk is. Zo wordt bezien of familiebezoek mogelijk is en ook of een uitstapje (onder begeleiding) op den duur tot de mogelijkheden behoort. Als [minderjarige] over een half jaar gewend is aan de middelbare school, kan ook haar wens met betrekking tot de omgang worden meegenomen.
5.5
De medewerker van WSS heeft ter zitting in hoger beroep een e-mailbericht van de pleegmoeder voorgelezen waaruit blijkt dat laatstgenoemde zich achter het verweer van de GI schaart. Ook schrijft zij dat de band tussen de pleegouders en de moeder goed is. Er zijn regelmatig momenten waarop de pleegouders de moeder buiten de omgangsregeling om meenemen, bijvoorbeeld naar de schoolmusical van [minderjarige] en een open dag van de middelbare school.
5.6
De raad heeft geadviseerd het verzoek van de moeder om de huidige omgangsregeling vast te stellen toe te wijzen, onder andere omdat [minderjarige] gebaat is bij voorspelbaarheid. De raad acht uitbreiding van de omgang niet in het belang van [minderjarige] . Het verlangen van de moeder naar meer omgang en naar onbegeleide omgang is begrijpelijk, maar voor [minderjarige] is dat te vroeg. [minderjarige] is een kwetsbaar kind dat meer tijd nodig heeft dan een gemiddeld kind.
Vaststelling omgangsregeling
5.7
Het hof zal de huidige omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] vaststellen in die zin dat wordt bepaald dat de moeder en [minderjarige] wekelijks gedurende drie aaneengesloten uren omgang hebben met elkaar. Deze regeling loopt inmiddels geruime tijd en WSS heeft bevestigd dat die regeling goed verloopt. Dat WSS er de voorkeur aan geeft geen omgangsregeling vast te stellen om zo flexibeler te kunnen zijn in een eventuele aanpassing van de omgang, is in dit geval onvoldoende reden om het verzoek van de moeder af te wijzen. Aan de ontzeggingsgronden van artikel 1:377a lid 3 BW wordt naar het oordeel van het hof niet voldaan. De moeder en [minderjarige] hebben er voorts belang bij indien er duidelijkheid is over de omgang. Naast de reguliere omgang zal het hof de omgang in de vakanties van vier aaneengesloten uren per week en de twee belcontacten per week vaststellen.
Uitbreiding omgang
5.8
Met de raad is het hof van oordeel dat het op dit moment te vroeg is om de omgang uit te breiden. De huidige omgang verloopt weliswaar goed, maar heeft nog wel effect op [minderjarige] , in die zin dat zij weliswaar geniet van het contact met de moeder, maar naderhand ook onrust en tegendraads gedrag laat zien. [minderjarige] heeft een ontwikkelachterstand; zoals hiervoor reeds is overwogen, functioneert zij in sociaal-emotioneel opzicht op het niveau van een negenjarige. [minderjarige] vermijdt emoties, met als gevolg dat haar psychomotorische therapie is gestopt en EMDR therapie momenteel niet mogelijk is. Omdat [minderjarige] haar emoties niet (goed) kan uiten en zij meer dan een gemiddeld kind van haar leeftijd behoefte heeft aan structuur en regelmaat, moet uitermate voorzichtig worden omgesprongen met een wijziging van de omgangsregeling. Daar komt bij dat op dit moment een onrustige periode aanbreekt voor [minderjarige] , omdat zij voor het eerst naar de middelbare school gaat. Zij moet de tijd krijgen om aan deze nieuwe situatie te wennen en, gelet op haar beperkte veerkracht, niet worden overvraagd.
Gebleken is dat [minderjarige] de moeder soms ook ziet buiten de reguliere omgangsregeling om; de pleegouders stellen zich welwillend op en betrekken de moeder bij momenten in het leven van [minderjarige] . Ook heeft WSS verklaard open te staan voor enige uitbreiding op termijn in die zin dat de familie van [minderjarige] wordt betrokken bij de omgang en dat een uitje wordt ondernomen. Het hof gaat ervan uit dat WSS regelmatig en op geleide van de ontwikkeling van [minderjarige] zal toetsen of en, zo ja, in hoeverre uitbreiding van de omgang mogelijk is. Het hof zal de mogelijkheid van uitbreiding onder regie van WSS, indien deze dat mogelijk acht, opnemen in het dictum. Voor uitbreiding van de omgangsregeling met een opbouw naar een weekend met overnachting, zoals de moeder wil, is echter in dit stadium geen plaats, mede gezien hierna zal worden overwogen over de begeleiding van de omgang.
Begeleiding
5.9
Voor het bepalen dat de omgang onbegeleid plaatsvindt, ziet het hof geen aanleiding. WSS heeft de moeder ter zitting gecomplimenteerd met de stappen die zij heeft gezet. Ook het hof ziet dat de moeder zich inzet voor (het contact met) haar dochter en zich niet langer ertegen verzet dat [minderjarige] – in ieder geval tot zij achttien is – bij de pleegouders woont. De bezoeken verlopen volgens EvidEndt voorts ontspannen en gezellig.
Deze positieve stappen nemen niet weg dat de moeder hulp nodig heeft bij het aansluiten bij [minderjarige] belevingswereld, zeker nu het een en ander verandert als [minderjarige] naar de middelbare school gaat. EvidEndt heeft in haar evaluatie van 6 april 2022 gesteld dat begeleiding noodzakelijk is, omdat alleen dan voldoende sturing aan de moeder kan worden gegeven en de omgang veilig is. Volgens EvidEndt verlopen de bezoeken naar tevredenheid mede dankzij hun aanwezigheid en begeleiding.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
stelt een omgangsregeling vast waarbij de moeder en [minderjarige] onder begeleiding drie aaneengesloten uren per week en in de vakanties vier aaneengesloten uren per week omgang met elkaar hebben en waarbij twee keer per week een belmoment plaatsvindt, met dien verstande dat deze regeling door WSS kan worden uitgebreid, indien WSS dat geraden acht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A. van Haeringen en mr. C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 27 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.