ECLI:NL:GHAMS:2022:2755

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
200.314.560/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging als partij in hoger beroep inzake omgangsregeling en ondertoezichtstelling van kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 september 2022 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [verweerster] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een incident tot voeging van STICHTING JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM (hierna: JBRA) aan de zijde van [verweerder]. De voorzieningenrechter had eerder een omgangsregeling vastgesteld tussen [verweerder] en zijn kinderen, [kind 2] en [kind 3], waarbij JBRA een regierol vervult. JBRA heeft in het incident gevorderd om als partij te worden toegelaten, omdat zij belang heeft bij de uitkomst van de procedure, gezien haar rol in de omgangsregeling en de gevolgen die een uitspraak kan hebben voor haar. Het hof heeft geoordeeld dat JBRA voldoende belang heeft bij de voeging en heeft de incidentele vordering tot voeging toegewezen. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is gepland voor een mondelinge behandeling op 20 oktober 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.560/01 SKG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/718054 / KG ZA 22-453
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 september 2022
inzake
STICHTING JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. G.H.J. Janssen te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonend op een geheim adres,
woonplaats kiezende te [woonplaats 1] ,
appellante in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A. van Westen te Hoorn,
en
[verweerder],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. W. Doornik te Hoorn.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna JBRA, [verweerster] en [verweerder] genoemd.
[verweerster] is bij dagvaarding van 9 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (verder: de voorzieningenrechter) van (het hof leest verbeterd:) 13 juli 2022, onder bovengenoemd zaaknummer in kort geding gewezen tussen [verweerder] als eiser en JBRA als gedaagde en met [verweerster] als tussenkomende partij (verder: het bestreden vonnis). De hoger beroep dagvaarding bevat de grieven en een incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad op de voet van artikel 223 Rv. [verweerster] heeft op de eerst dienende dag overeenkomstig die dagvaarding geconcludeerd tot, samengevat, vernietiging van het bestreden vonnis.
Vervolgens heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald op 20 oktober 2022 om 13.30 uur, waarbij de hoofdzaak en het incident tot schorsing gezamenlijk zullen worden behandeld.
[verweerder] heeft op 6 september 2022 een memorie van antwoord ingediend, met producties. [verweerder] heeft, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
JBRA heeft eveneens op 6 september 2022 incidenteel op de voet van artikel 217 Rv gevorderd haar toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van [verweerder] , kosten rechtens.
[verweerster] heeft geantwoord in het incident en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vordering tot voeging.
[verweerder] heeft eveneens geantwoord in het incident en geconcludeerd tot toewijzing, kosten rechtens.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident tot voeging.

2.Beoordeling

In het incident tot voeging
2.1.
Het gaat in deze zaak, kort samengevat en voor zover in dit incident van belang, om het volgende.
a. a) [verweerder] en [verweerster] hebben een relatie gehad, waaruit een drietal kinderen zijn geboren: [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
b) [verweerder] heeft de kinderen erkend. [verweerster] heeft het eenhoofdig gezag over [kind 2] en [kind 3] .
c) [kind 2] en [kind 3] zijn bij beschikking van 19 januari 2018 onder toezicht gesteld van JBRA. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd en duurt thans voort tot 19 januari 2023.
d) Vanaf maart 2019 had [verweerder] begeleide omgang met de kinderen.
e) Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 1 juli 2020 is - in een procedure van [verweerder] tegen [verweerster] - een omgangsregeling vastgesteld, inhoudend dat [kind 2] en [kind 3] volgens een opbouwende regeling onder regie van JBRA bij [verweerder] zullen verblijven, waarbij wordt toegewerkt naar een onbegeleide omgang bij [verweerder] thuis van een weekend per twee weken.
f) Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter in de hoofdzaak op vordering van [verweerder] JBRA veroordeeld tot volledige medewerking aan de uitvoering van de beschikking van 1 juli 2020, met dien verstande dat JBRA de onbegeleide omgang van [verweerder] met [kind 2] en [kind 3] zal uitbreiden als in het bestreden vonnis opgenomen. In de tussenkomst heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening van [verweerster] tot afwijzing van de vordering van [verweerder] geweigerd.
2.2.
JBRA heeft voeging gevorderd op de grond dat zij belang heeft bij het onderhavige geding. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. JBRA is van mening dat het bestreden vonnis, waarbij haar regie houdende rol bij de omgang tussen [verweerder] en twee van zijn kinderen is bevestigd en waarbij is bepaald dat zij de (onbegeleide) omgang op een vastgestelde wijze dient uit te breiden, op terechte gronden is uitgesproken. JBRA heeft inmiddels uitvoering gegeven aan het vonnis. JBRA kan vanuit haar hoedanigheid het hof in de hoofdzaak van de benodigde informatie voorzien, over welke informatie [verweerder] niet kan beschikken. JBRA is bovendien in eerste aanleg procespartij geweest. JBRA heeft er, evenals [verweerder] , belang bij dat het bestreden vonnis in stand blijft.
2.3.
[verweerster] heeft tegen de vordering tot voeging verweer gevoerd op gronden die hierna bij de beoordeling, zo nodig, zullen worden besproken. [verweerder] heeft het hof verzocht, zoals gezegd, om de incidentele vordering toe te wijzen.
2.4.
Het hof neemt bij de beoordeling van de incidentele vordering tot voeging op de voet van artikel 217 Rv tot uitgangspunt, kort gezegd, dat voor toewijzing van de vordering tot voeging moet blijken van een belang van de voegende partij bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor (een door het recht toegekende of beschermde aanspraak van) haar kan hebben. Daarbij moet steeds de strekking van de voeging in aanmerking worden genomen, te weten de proceseconomie en het voorkomen van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde uitspraken.
2.5.
Uit hetgeen JBRA heeft aangevoerd is gebleken dat zij, in verband met nadelige gevolgen die een uitspraak in hoger beroep tussen [verweerster] en [verweerder] feitelijk of juridisch voor haar kan hebben, voldoende belang heeft bij voeging in deze procedure aan de zijde van [verweerder] , reeds omdat JBRA in eerste aanleg procespartij was en is veroordeeld om regie te houden bij de omgangsregeling tussen [verweerder] en twee van zijn kinderen en verder uitvoering te geven wat betreft de onbegeleide omgang. JBRA en [verweerder] stellen beide belang te hebben bij een bekrachtiging van het bestreden vonnis en beogen in zoverre eenzelfde uitkomst van het geding in hoger beroep. Daarbij komt dat de voeging niet meebrengt dat de procedure zal worden vertraagd, gelet op de reeds geplande mondelinge behandeling. De incidentele vordering van JBRA tot voeging op de voet van artikel 217 Rv aan de zijde van [verweerder] zal worden toegewezen.
2.6.
De beslissing omtrent de kosten zal worden aangehouden.
In de hoofdzaak
2.7.
Dit betreft een spoedprocedure, waarbij de memorie van grieven en de memorie van antwoord reeds zijn ingediend en de mondelinge behandeling is bepaald op 20 oktober 2022 te 13.30 uur. Het hof zal de hoofdzaak verwijzen naar de rolzitting van 11 oktober 2022 voor memorie aan de zijde van JBRA.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot voeging:
- staat JBRA toe zich in de onderhavige procedure tussen [verweerster] en [verweerder] te voegen aan de zijde van [verweerder] ;
- houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 11 oktober 2022 voor het nemen van een memorie door JBRA;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.R. Sturhoofd en J.C.W. Rang en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.