ECLI:NL:GHAMS:2022:2751

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
200.314.642/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve aanwijzingen voor partijdigheid van de voorzitter

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.M. Diesfeldt, op 11 augustus 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter mr. E. van Die, naar aanleiding van haar behandeling van een klaagschrift in een artikel 12 Sv-procedure. Verzoekster was van mening dat de voorzitter niet onpartijdig was en de schijn van partijdigheid wekte door haar tijdens de zitting te onderbreken en haar verhaal niet af te laten maken. De voorzitter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat verzoekster voldoende gelegenheid heeft gehad om haar klaagschrift toe te lichten en dat de behandeling van de klacht uitgebreid is besproken. De wrakingskamer heeft op 22 september 2022 de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid van de voorzitter rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de interactie tussen verzoekster en de voorzitter onaangenaam was, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat de voorzitter partijdig was of de schijn daarvan wekte. Het wrakingsverzoek is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.314.642/01
zaaknummer hoofdzaak : K22/230034
beslissing van de wrakingskamer van 22 september 2022
Inzake het op 11 augustus 2022 gedane verzoek van:
[X] ,
woonplaats kiezende op het kantoor van haar gemachtigde:
mr. E.M. Diesfeldt, advocaat te Alkmaar,
hierna: verzoekster.

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft een procedure op grond van artikel 12 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (hierna: de artikel 12 Sv-procedure). In die procedure heeft verzoekster op 2 januari 2022 een klaagschrift ingediend gericht tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om geen vervolging in te stellen naar aanleiding van haar aangifte terzake mishandeling, diefstal en poging tot doodslag.
1.2.
De behandeling van het klaagschrift van verzoekster in de artikel 12 Sv-procedure heeft plaatsgevonden in raadkamer op 11 augustus 2022. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
1.3.
Tijdens de raadkamerbehandeling van 11 augustus 2022 heeft verzoekster de voorzitter van zittingscombinatie, mr. E. van Die (hierna: de voorzitter) gewraakt. In haar brief van 25 augustus 2022, per e-mail bij het hof ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de wrakingsgronden en een door verzoekster opgemaakt relaas van voornoemde zitting verwoord.
1.4.
De voorzitter heeft niet berust in het wrakingsverzoek. Zij heeft op 30 augustus 2022 een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. Ook heeft zij te kennen gegeven niet op de wrakingszitting te zullen verschijnen.
1.5.
Mr. C. Rijnaarts, advocaat-generaal bij het gerechtshof te Amsterdam (hierna: Rijnaarts), heeft op 8 september 2022 namens het Openbaar Ministerie een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.6.
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Verzoekster is daarbij verschenen, met haar gemachtigde. Verzoekster heeft het wrakingsverzoek ter terechtzitting nader toegelicht. Tevens is verschenen Rijnaarts die het woord heeft gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster de wrakingsgronden die zij in haar brief van 25 augustus 2022 had aangevoerd herhaald en verder geduid. In de kern komt het wrakingsverzoek erop neer dat de voorzitter tijdens de behandeling van de artikel 12 Sv-klacht van verzoekster niet onpartijdig was, althans de schijn wekte van partijdigheid en vooringenomenheid. De voorzitter heeft verzoekster meerdere malen onderbroken in haar (op schrift gestelde) verhaal en heeft verzoekster uiteindelijk verboden haar verhaal af te ronden. Daarnaast zijn volgens verzoekster tijdens de behandeling niet de juiste vragen over de inhoud van haar klacht gesteld. Het voorgaande getuigt volgens verzoekster ook van desinteresse in haar artikel 12 Sv-klacht.
2.2.
De voorzitter heeft gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe heeft zij het volgende aangevoerd. Op de zitting van 11 augustus 2022 zijn verzoekster en haar raadsvrouw verschenen. Verzoekster is op de zitting in de gelegenheid gesteld haar klaagschrift nader toe te lichten. De klacht is uitgebreid besproken. De raadsvrouw heeft de klacht nader toegelicht en verzoekster heeft eveneens de mogelijkheid gekregen het woord te voeren. In de verklaring die zij vervolgens voorlas, week zij regelmatig af van de klacht en weidde teveel uit naar feiten en omstandigheden die niet op de klacht betrekking hadden. De voorzitter heeft verzoekster meerdere keren verzocht zich te beperken tot de klacht. Verzoekster gaf aan dat het naar voren gebrachte wél onderdeel uitmaakte van de klacht. Uiteindelijk heeft de voorzitter haar onderbroken en gezegd dat de behandeling klaar was.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1.
Artikel 512 Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De mogelijkheid tot wraking staat ook open voor een verzoeker in een artikel 12 Sv-procedure.
3.2.
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaand bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.3.
Ten aanzien van de door verzoekster aangevoerde gronden voor wraking, dat de voorzitter de schijn van partijdigheid en vooringenomenheid heeft gewekt doordat de voorzitter tijdens de behandeling op 11 augustus 2022 verzoekster haar verhaal niet liet afmaken en aan verzoekster niet de juiste vragen stelde over de inhoud van haar art. 12 Sv klacht, waardoor bij verzoekster de indruk is gewekt dat sprake was van desinteresse, overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.4.
Voor de wijze waarop voornoemde behandeling heeft plaatsgevonden, slaat het hof acht op het proces-verbaal van 11 augustus 2022, de brief van 25 augustus 2022 die verzoekster aan de wrakingskamer heeft doen toekomen waarin een uitgebreide beschrijving is gegeven van hetgeen volgens verzoekster is voorgevallen en de brief van diezelfde datum van de gemachtigde van verzoekster, inhoudende de gronden van het wrakingsverzoek. Daaruit kan, naar objectieve maatstaven gemeten, geen (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid van de voorzitter jegens verzoekster worden afgeleid. De klacht van verzoekster betreft in wezen de manier waarop zij door de voorzitter is bejegend. Onder omstandigheden kan de wijze van bejegening grond opleveren voor het oordeel dat sprake is van (schijn van) partijdigheid van de rechter, namelijk voor zover uit die bejegening een objectief te rechtvaardigen grond is af te leiden voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken. Verzoekster heeft de interactie tussen haar en de voorzitter – gelet op de wijze waarop die is verlopen – weliswaar als onaangenaam en partijdig ervaren, maar die perceptie op zichzelf kan niet leiden tot de objectieve vaststelling dat de voorzitter partijdig was of de schijn daarvan heeft gewekt. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de interactie tussen de voorzitter en verzoekster (de schijn van) partijdigheid van de voorzitter besloten ligt, zijn niet gebleken.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de voorzitter kunnen leiden. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. E. van Die af.
Deze beslissing is op 22 september 2022 gegeven door mrs. M.L.M. van
der Voet, R.D. van Heffen, I.A. Haanappel-van der Burg in tegenwoordigheid van
mr. P. Stubbe, griffier.
mr. I.A. Haanappel-van der Burg is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.