ECLI:NL:GHAMS:2022:2731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
23-000101-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing in vereniging met gebruik van een alarmpistool en een scherp voorwerp

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2001, was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 december 2019 in Heemskerk, waar de verdachte samen met medeverdachten een poging tot afpersing heeft gepleegd. De aangever, die op zijn snorfiets reed, werd bedreigd met een alarmpistool en een mes door de verdachten, die de weg voor hem versperden. De verdachte heeft geprobeerd de aangever van zijn snorfiets te trekken, maar het misdrijf is niet voltooid. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de poging tot afpersing, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000101-21
datum uitspraak: 21 september 2022
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 15 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-060545-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte is bij voormeld vonnis vrijgesproken van de feiten 1 primair en subsidiair en veroordeeld ten aanzien van feit 2. Het openbaar ministerie heeft beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis wat betreft de vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder 1 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Heemskerk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde] toebehoorde - onverhoeds en dreigend de weg, waar die [benadeelde] met een voertuig (bromfiets) op reed, (grotendeels) versperd en/of
- een alarmpistool en/of een scherp voorwerp getoond en/of
- dat alarmpistool op die [benadeelde] gericht en/of
- die [benadeelde] vastgepakt, ten gevolge waarvan die [benadeelde] van zijn bromfiets is gevallen en/of
- die [benadeelde] met een auto (met hoge snelheid) achtervolgd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Heemskerk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door
- onverhoeds en dreigend de weg, waar die [benadeelde] met een voertuig (bromfiets) op reed, (grotendeels) te versperren en/of
- een alarmpistool en/of een scherp voorwerp te tonen en/of
- dat alarmpistool op die [benadeelde] te richten en/of
- die [benadeelde] vast te pakken, ten gevolge waarvan die [benadeelde] van zijn bromfiets is gevallen en/of te achtervolgen en/of
- die [benadeelde] met een auto (met hoge snelheid) te achtervolgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, nu de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Bovendien bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om uit te kunnen gaan van de juistheid van de verklaring van de aangever. Mocht de betrokkenheid van de verdachte wel door het hof worden aangenomen, dan kan het feit zoals dat ten laste is gelegd slechts gekwalificeerd worden als een bedreiging en niet als een poging tot afpersing.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat ook hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanleiding heeft gegeven om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de aangever, temeer nu zijn verklaring in grote mate steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier.
Feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier [1] leidt het hof af dat de politie in de nacht van 17 op 18 december 2019 om 00:09 uur van aangever [benadeelde] een 112-melding kreeg, waarin hij onder meer vertelde dat hij kort daarvoor op zijn scooter naar huis reed en dat er twee jongens uit de bosjes kwamen gerend. Eén had een mes en de ander iets dat leek op een vuurwapen. Hij is niet gestopt maar heeft ze vol aangereden waardoor zijn scooter kapot is. [2] In zijn aangifte heeft [benadeelde] verklaard dat tussen 23:58 en 00:04 uur twee mannen geprobeerd hebben hem te beroven. Terwijl hij na zijn werk op zijn snorfiets op de [straat] in [plaats] naar huis reed, kwamen vlak voor middernacht plotseling twee mannen uit de bosjes tevoorschijn die op hem afliepen. Een van de mannen, ‘dader 2’, toonde hem een vuurwapen en richtte dit op hem. Over het wapen verklaarde de aangever dat dit een zwartkleurig handvuurwapen betrof, met onder de loop een ‘rond ding’. Volgens de aangever was ‘dader 2’ een man tussen de achttien en de twintig jaar oud en droeg hij donkere bovenkleding met een donkere capuchon en een donkerkleurige broek. De andere man, ‘dader 1’, had een mes in zijn hand van ongeveer twintig centimeter inclusief het handvat. Deze man had rode bovenkleding aan en was ook tussen de achttien en de twintig jaar oud. De mannen kwamen dreigend op de aangever af. Zij versperden grotendeels de weg voor de aangever, die besloot door te blijven rijden en daardoor tegen ‘dader 1’ aanreed. Toen hij tegen ‘dader 1’ aanreed pakte ‘dader 2’ hem vast bij de mouw aan zijn rechterarm. De aangever raakte daardoor uit balans en raakte met zijn snorfiets een lantaarnpaal, waardoor zijn snorfiets beschadigd raakte. Terwijl de aangever wist te ontkomen, zag hij de twee mannen nog achter hem aan lopen. Vervolgens merkte hij op dat een man, ‘dader 3’, in een donkerkleurige oud-model Ford Fiësta vanuit stilstand accelereerde en evenwijdig aan de aangever in dezelfde richting ging rijden. De auto is vervolgens omgedraaid en teruggereden in de richting van de twee mannen. De aangever schatte ‘dader 3’ iets ouder in dan zijn mededaders. Thuisgekomen heeft de aangever zo snel mogelijk 112 gebeld. [3]
Op 18 december 2019, omstreeks 00:25 uur zagen verbalisanten in Heemskerk een donkere Ford Fiësta rijden. Daarin bevonden zich drie mannen: rechts achterin zat de verdachte [verdachte] , rechts voorin zat zijn medeverdachte [medeverdachte 1] en als bestuurder zat in de auto [medeverdachte 2] . Verbalisanten constateerden dat de verdachte achttien jaar oud was en een donkere trui met capuchon en een spijkerbroek droeg. Bij de fouillering van de verdachte is in zijn broeksband een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. [4] Dit bleek een alarmpistool, zwart van kleur en met een ronde opening onder de loop. [5] Medeverdachte [medeverdachte 1] , negentien jaar oud, droeg een rode
hoodie. In de Ford Fiësta is in het linker voorportier een op een mes gelijkende [6] passer van ongeveer twintig centimeter aangetroffen. [7] De drie mannen zijn door verbalisanten aangehouden als verdachten. Medeverdachte [medeverdachte 2] was toen 21 jaar oud. [8]
Uit onderzoek naar de telefoons van de verdachten is het volgende gebleken. De GPS-locatie van de iPhone 6 van de verdachte [verdachte] gaf weer dat de telefoon zich om 23:57 uur op zestig meter afstand van de plaats delict bevond. [9] De ‘health app’ op de iPhone XR van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tussen 23:57 uur en 23:59 uur in totaal 105 stappen geregistreerd, overeenkomend met een afstand van 101,54 meter. De politie verbaliseert dat dit aantal stappen nagenoeg exact overeenkomt met de afgelegde afstand van de daders overeenkomstig de verklaring van de aangever. [10] Tevens blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 1] op 17 december 2019 rond 18:40 uur een Whatsappgesprek heeft gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 2] . Daarin bespreken beide medeverdachten nog weinig geld te hebben, waarop medeverdachte [medeverdachte 1] vervolgens een bericht stuurde: “Trek gewoon iemand van ze fiets. Is toch weer avond chillen.” [11]
Verdachte is dader 2
Het hof komt op grond van het bovenstaande tot de conclusie dat de verdachte samen met zijn medeverdachten betrokken is geweest bij hetgeen waarover de aangever heeft verklaard. De verdachte is ongeveer twintig minuten nadat de poging tot afpersing heeft plaatsgevonden samen met zijn medeverdachten aangehouden in een Ford Fiësta in de buurt van de plaats delict. Het signalement van de verdachte komt overeen met het door de aangever over ‘dader 2’ opgegeven signalement. Tevens is bij hem een alarmpistool aangetroffen dat op details overeenkomt met het vuurwapen dat ‘dader 2’ heeft getoond. De in de Ford Fiësta aangetroffen passer toont gelijkenissen met een mes en komt in lengte overeen met de schatting van de aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] dit voorwerp wel eens uit zijn linker voorportier trok om stoer te doen. [12] Nu noch op de plaats delict, noch in de auto een mes is aangetroffen, neemt het hof aan dat de passer het door medeverdachte [medeverdachte 1] getoonde steekwapen is. Het samenstel en de signalementen van de drie verdachten komt aldus in hoge mate overeen met hetgeen de aangever over de drie daders verklaard heeft. Daarbij blijkt uit de locatiegegevens van de telefoon van de verdachte dat deze zich vlak voordat de poging tot afpersing heeft plaatsgevonden op zestig meter afstand van de plaats delict bevond. Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat de verdachte ‘dader 2’ is.
Poging tot afpersing in vereniging
Het hof verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat de ten laste gelegde gedragingen niet als een poging tot afpersing gekwalificeerd zouden kunnen worden als volgt.
Het hof leidt uit het dossier af dat medeverdachte [medeverdachte 2] als bestuurder van de Ford Fiësta verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft afgezet op de plaats delict, waar zij uit de bosjes zijn gekomen, in de richting van aangever zijn gelopen en hem een op een vuurwapen gelijkend alarmpistool en een scherp voorwerp hebben getoond. Toen de aangever probeerde te ontkomen heeft de verdachte geprobeerd de aangever van zijn snorfiets te trekken door hem bij zijn arm te grijpen. Dit in samenhang bezien met het Whatsappgesprek tussen medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waaruit blijkt dat het idee om iemand te beroven door iemand van zijn fiets af te trekken die dag al ter sprake was gekomen, maakt dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het beroven van de aangever. De verdachte was daarbij een van de gezamenlijke uitvoerders van het feit en wordt aldus als medepleger aan dit feit aangemerkt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 17 december 2019 te Heemskerk tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading aan die [benadeelde] toebehorend
- onverhoeds en dreigend de weg, waar die [benadeelde] met een voertuig op reed, (grotendeels) versperd en;
- een alarmpistool en een scherp voorwerp getoond en;
- dat alarmpistool op die [benadeelde] gericht en;
- die [benadeelde] vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waarnaar is verwezen in de voetnoten bij de vorenstaande bewijsoverwegingen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof aan de verdachte een meldplicht en een behandelverplichting in de vorm van bijzondere voorwaarden oplegt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing in vereniging. Hierbij hebben zij een voor het destijds zestienjarige slachtoffer niet van een echt vuurwapen te onderscheiden alarmpistool op hem gericht en hem een op een groot mes lijkende passer getoond. Ook heeft de verdachte het slachtoffer proberen vast te grijpen. Daarbij was het nacht, wat bijdroeg aan de al zeer beangstigende situatie. Door zo te handelen heeft de verdachte blijk gegeven enkel oog te hebben voor zijn eigen gewin en zich niet te bekommeren om de gevolgen voor het slachtoffer. Een dergelijk feit is zeer bedreigend, zeker voor een jong slachtoffer, en kan langdurige (psychische) gevolgen veroorzaken. Daarnaast veroorzaken feiten als het onderhavige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op de ernst van het feit en de hoogte van straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd is naar het oordeel van het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur op zijn plaats, die in beginsel hoger is dan de straf die het hof de verdachte zal opleggen. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte en het ontbreken van relevante documentatie, zal het hof volstaan met de navolgende (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof ziet, in afwijking van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, nu deze reeds door de rechtbank zijn opgelegd bij de veroordeling voor hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste was gelegd en nadere informatie omtrent de stand van zaken dienaangaande ontbreekt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.339,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,- aan smartengeld.
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht om de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat bij een eventuele bewezenverklaring de vordering onvoldoende onderbouwd is en op die grond niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, voor zover dit ziet op de door de aangever gemaakte OV-kosten omdat zijn snorfiets door het ten laste gelegde feit gerepareerd moest worden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat dit deel van de vordering, dat het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomt, tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de schadepost die ziet op de schade die de benadeelde partij heeft geleden aan zijn snorfiets, is het hof van oordeel dat de behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Uit het dossier is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en zijn medeverdachten rechtstreekse immateriële schade heeft geleden. Weliswaar kan het hof niet naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel, maar het hof is van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek. Daartoe neemt het hof de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde in aanmerking, zoals die blijken uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding. Deze liggen in dit geval zo voor de hand dat een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De benadeelde partij is immers bij nacht bedreigd met op een vuurwapen en een mes gelijkende voorwerpen, en er is geprobeerd om hem vast te pakken. Hij heeft als gevolg daarvan paniekaanvallen en concentratieproblemen ervaren. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 1000,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.031,00 (duizend eenendertig euro) bestaande uit € 31,00 (eenendertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.031,00 (duizend eenendertig euro) bestaande uit € 31,00 (eenendertig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 17 december 2019 en voor de materiële schade op 1 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. R. Kuiper en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2022.
Mr. P.K. van Riemsdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, waarop het hof het bewezenverklaarde heeft gegrond, betreffende in de wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal.
2.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 204-205 van het politiedossier.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] , doorgenummerde bladzijde 75-78 van het politiedossier.
4.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 84-86 van het politiedossier.
5.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 133-147, in het bijzonder bladzijde 133 van het politiedossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 5-13, in het bijzonder bladzijde 9 van het politiedossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 88-89 van het politiedossier.
8.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 84-86 van het politiedossier.
9.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 133-147, in het bijzonder bladzijde 137-139 van het politiedossier.
10.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 153-199, in het bijzonder bladzijde 176-180 van het politiedossier.
11.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde bladzijde 133-147, in het bijzonder bladzijde 143-147 van het politiedossier.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , doorgenummerde bladzijde 62-67, in het bijzonder bladzijde 65 van het politiedossier.