ECLI:NL:GHAMS:2022:2701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
23-000548-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling dansleraar wegens ontucht met minderjarige meisjes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een dansleraar die was veroordeeld voor ontucht met twee minderjarige meisjes. De verdachte, een 58-jarige man, werd in eerste aanleg door de rechtbank Amsterdam op 1 februari 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en een beroepsverbod van vijf jaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na hoger beroep van de verdachte. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met twee meisjes, geboren in respectievelijk 1992 en 1990, die destijds jonger waren dan 16 jaar. De verdachte had de meisjes leren kennen via zijn dansschool en had hun vertrouwen gewonnen door hen complimenten te geven en hen uit te nodigen bij hem thuis. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik, waarbij hij zijn positie als dansleraar misbruikte. De slachtoffers hebben verklaard dat zij verliefd op hem waren en dat hij hen heeft geïsoleerd door hen te vertellen dat de relatie geheim moest blijven. Het hof heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden en een beroepsverbod van vijf jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor zowel materiële als immateriële schade, die voortvloeide uit het handelen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000548-19
datum uitspraak: 19 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-057114-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortestad] in de [geboorteland] op [geboortedag 1] 1964,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 november 2021 en 5 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 oktober 2004 tot en met 8 oktober 2008 te Amsterdam en/of elders in Nederland, met [benadeelde 1] , geboren in het jaar 1992, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , hebbende verdachte (meedere malen) (telkens) met zijn mond/tong en/of met zijn penis en/of met een voorwerp, het lichaam van die [benadeelde 1] oraal en/of vaginaal gepenetreerd;
2.
hij op een of meerdere tijdtippen in omstreeks de periode van 6 mei 2005 tot en met 31 december 2006 te Amsterdam en/of elders in Nederland, in elk geval (telkens) in Nederland, met [benadeelde 2] , geboren in het jaar 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , hebbende verdachte (meerdere malen) (telkens) met zijn mond/tong en/of met zijn penis het lichaam van die [benadeelde 2] oraal en/of vaginaal gepenetreerd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De modus operandi is niet specifiek genoeg om gebruik te kunnen maken van schakelbewijs. De twee tenlastegelegde feiten moeten daarom afzonderlijk worden beoordeeld. Daarbij mag voor elk van de tenlastegelegde feiten het bewijs niet uitsluitend op één getuigenverklaring zijn gebaseerd. De verklaringen van de getuigen die de rechtbank ter zake van elk van de beide afzonderlijke feiten naast de verklaringen van elk van de aangeefsters als bewijsmiddel heeft gebruikt, zijn telkens afkomstig van dezelfde bron, te weten de aangeefsters en bieden daarom geen steunbewijs voor de aangiftes.
Meer specifiek heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat in de verklaring van de getuige [getuige 1] wel de emoties en het niet goed functioneren van [benadeelde 1] naar voren komen, maar dat dit geen zelfstandig steunbewijs oplevert, omdat deze verklaring niet ziet op door deze getuige zelf bij de aangeefster waargenomen fysieke gevolgen en de waarneming niet direct na het strafbare feit, maar veel later plaatsvond.
In het kader van de overtuiging heeft de raadsman opgemerkt dat de aangeefsters tegenstrijdig hebben verklaard. Daarnaast heeft de raadsman het volgende opgemerkt.
De aangeefsters hebben verklaard dat de voordeur van de verdachte blauw van kleur was, terwijl op de ter zitting overgelegde kopie van een foto te zien is dat de deuren van de flat mintgroen van kleur zijn en, volgens de beheerder van het gebouw, ook mintgroen waren ten tijde van het tenlastegelegde.
Het interieur van de woning van de verdachte kon aangeefsters bekend zijn via de sociale media waarvan de verdachte al snel na het beschikbaar komen gebruik maakte en waarop hij beeldmateriaal plaatste waarop ook het interieur van zijn woning zichtbaar was. De verdachte heeft ter terechtzitting van 8 november 2021 verklaard – en dat herhaald op 5 september 2022 – dat sommige jongens uit het demo-team bij hem thuis kwamen, omdat hij hun haren knipte. De raadsman heeft de woning van de verdachte in dit verband ‘een clubhuis’ genoemd. Met een van de jongens die wel bij de verdachte thuis kwamen, heeft een van de aangeefsters volgens de verdachte ook een relatie gehad, zodat zij ook van hem kan hebben gehoord over de inrichting van verdachtes woning.
Bij de rechtbank heeft de verdediging aangevoerd dat het ‘bij verdachte een open huis was, waar gastchoreografen sliepen (…). Daarnaast filmde cliënt zichzelf destijds (en nog steeds) in zijn woning terwijl hij choreografieën opnam. Deze filmpjes deelde hij’. Ter terechtzitting van 5 september 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij op sociale media zit voor de promotie van zijn dansschool, dat hij soms thuis danst en de filmpjes daarvan op die media plaatst. Derhalve kan de beschrijving van het interieur van deze woning door de aangeefsters niet overtuigend meewerken aan het bewijs.
Ook aan de door aangeefster [benadeelde 1] overgelegde strippenkaart, naar eigen zeggen door haar bewaard uit de tijd van de gebeurtenissen in kwestie, kan geen steunbewijs worden ontleend voor haar stelling dat zij in de woning van verdachte is geweest, nu deze strippenkaart niet op naam is gesteld en de zone waarin afgestempeld is niets zegt over de precieze bestemming.
Verder kan niet worden genegeerd dat de getuige [getuige 4] heeft verklaard dat, toen zij over het gedrag van de verdachte is benaderd door de vader van [benadeelde 2] , dit ging over kussen, en niet over seks.
De verdachte dient te worden vrijgesproken wegens gebrek aan (steun)bewijs. Indien het hof vindt dat er wel voldoende (steun)bewijs is, dient de verdachte te worden vrijgesproken omdat de aangiftes niet voldoende overtuigen.
Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geloofwaardigheid en juistheid van de verklaringen van aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Zij hebben duidelijk en gedetailleerd verklaard en de verklaringen bevatten niet slechts beschuldigende en negatieve uitlatingen over de verdachte. Beide aangeefsters hebben uitgelegd dat zij destijds verliefd waren op de verdachte en dat zij het geweldig vonden dat hij - als de dansleraar op wie alle meisjes verliefd waren - hen uitkoos als degene met wie hij een relatie wilde. Zij keken tegen hem op en hoopten dat hij hen kon helpen met de verwezenlijking van hun ambities op dansgebied. De wijze waarop in de verklaringen van de aangeefsters de worsteling met tegenstrijdige gevoelens naar voren komt bij het verwerven van het inzicht dat de verdachte misbruik van hen heeft gemaakt, sterkt het hof in de overtuiging van de authenticiteit en betrouwbaarheid van de aangiften.
Het hof vindt daarbij ook van belang dat zowel [benadeelde 1] als [benadeelde 2] , in de periode waarin de strafbare feiten volgens hen plaatsvonden, derden daarover in vertrouwen hebben genomen. [benadeelde 1] heeft dit in 2006 aan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verteld, nadat zij tijdens de Nederlandse les als 14-jarige in de derde klas van de middelbare school een paniekaanval had gekregen. [benadeelde 2] heeft een maand of vier nadat de seks met de verdachte in 2005 begon daarover aan de getuige [getuige 3] verteld. Voor de afkeurende oordelen van hun gesprekspartners stonden de aangeefsters destijds - nog in de ban van de verdachte - niet open. Het heeft nadien nog heel lang geduurd voordat bij de aangeefsters het besef is gekomen en gegroeid dat de verdachte misbruik van hen heeft gemaakt en zij er uiteindelijk toe overgingen aangifte te doen tegen de verdachte. Deze gang van zaken beschouwt het hof als een sterke contra-indicatie voor de valsheid van de aangiften zoals deze door de verdediging wordt bepleit.
Het hof acht de verklaringen van de aangeefsters ieder voor zich betrouwbaar. Van tegenstrijdigheden die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de kern van de verklaringen is geen sprake. De verklaringen vinden daarbij deels steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep dat hij met aangeefster [benadeelde 2] heeft getongzoend.
De verdachte heeft verklaard dat de getuige [getuige 4] hem ermee heeft geconfronteerd dat zij door de vader van [benadeelde 2] erop is aangesproken dat de verdachte seks met [benadeelde 2] zou hebben gehad. Deze verklaring van de verdachte strookt met de verklaring van de aangeefster en haar vader (op doorgenummerde p. 63 van het politiedossier). Daarom hecht het hof geen waarde aan de hiervan op dit punt (namelijk: seks dan wel kussen) afwijkende verklaring van de getuige [getuige 4] , waarop door de raadsman is gewezen.
Steunbewijs
Het hof is anders dan de raadsman van oordeel dat er naast het hierna te bespreken schakelbewijs voldoende ondersteunend bewijs voor de aangiftes aanwezig is. De bewijsmiddelen zijn hieronder opgenomen in dit arrest.
Het hof wijst in dat verband evenals de rechtbank op de verklaringen die aangeefsters hebben gegeven met betrekking tot de woning van verdachte. Aangeefster [benadeelde 1] verklaart zeer gedetailleerd over de woning van verdachte, in het bijzonder met betrekking tot de pianotoetsen op het behang in de slaapkamer en de spiegel achter het bed. Dit komt overeen met de beschrijving en de foto’s van de woning die de politie in het proces-verbaal van bevindingen over de woning van verdachte heeft opgenomen. Aangeefster [benadeelde 2] geeft een algemenere beschrijving van de aanwezige kamers en indeling, maar ook deze beschrijving komt overeen met de woning van de verdachte. Hieruit kan worden afgeleid dat aangeefsters daadwerkelijk in de woning van de verdachte zijn geweest, wat ondersteuning biedt aan hun verklaringen over wat zich daar heeft afgespeeld.
De stelling van de verdediging dat het interieur van de woning van de verdachte in de tenlastegelegde periode vaak op de sociale media te zien is geweest zodat de aangeefsters de beschrijving hiervan daaraan hebben kunnen ontlenen acht het hof niet onderbouwd en wordt als niet aannemelijk terzijde gesteld. Datzelfde geldt voor het scenario dat een van de jongens die bij de verdachte over de vloer kwamen de woning aan een van de aangeefsters zou hebben beschreven, welk scenario evenmin
– bijvoorbeeld met een schriftelijke verklaring van deze jongen, waarvan de verdachte verklaarde dat hij hem nog tegenkomt op sociale media – van een begin van onderbouwing is voorzien.
De door de raadsman overgelegde foto, waarop staat “verhuurd [adres 2] ” – verdachte is woonachtig op nummer [adres 1] – maakt niet aannemelijk dat de aangeefster [benadeelde 1] (die heeft gesproken van ‘ [kleur] deuren’) een onjuiste kleur van de voordeur van de woning van de verdachte zouden hebben genoemd en doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de aangifte of aan de betekenis van de beschrijving van de woning van verdachte. Op de foto is de centrale toegangsdeur te zien aan de buitenzijde van het appartementencomplex, niet de deur van de woning van de verdachte in dat complex. Overigens is van de overgelegde foto onbekend van wanneer deze precies dateert.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 1] bruikbaar als steunbewijs met dien verstande dat uit die verklaring blijkt dat de aangeefster [benadeelde 1] haar al ten tijde van het misbruik daarover in vertrouwen heeft genomen en dat zij absoluut niet wilde dat daarop door [getuige 1] actie zou worden ondernomen.
De door [benadeelde 1] overgelegde strippenkaart zal het hof niet voor het bewijs gebruiken, zodat hetgeen de raadsman daarover heeft opgemerkt verder geen bespreking behoeft.
Schakelbewijs
De verklaringen van de beide slachtoffers zijn onafhankelijk van elkaar afgelegd en vertonen wat betreft de beschrijving van de wijze waarop de onderscheiden feiten zijn begaan op essentiële punten belangrijke overeenkomsten, met name voor wat betreft de aanloop naar, de omstandigheden waaronder en de aard van de seksuele handelingen die tussen hen en de verdachte hebben plaatsgevonden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt immers het volgende:
- de verdachte is als dansleraar via de dansschool in contact gekomen met de slachtoffers;
- de slachtoffers waren tussen de 12 en 16 jaar oud;
- de verdachte won het vertrouwen van de slachtoffers en complimenteerde hen;
- de slachtoffers keken tegen de verdachte op omdat hij hun oudere dansleraar was en zij voelden zich uitverkoren en speciaal;
- de verdachte wisselde telefoonnummers uit met de slachtoffers en zocht telefonisch of via sms contact met hen;
- de verdachte nodigde de slachtoffers uit om naar zijn woning te komen;
- bij het eerste bezoek van de slachtoffers aan zijn woning gaat de verdachte over tot respectievelijk orale seks en vaginale seks;
- de verdachte heeft zijn slachtoffers ontmaagd en had onveilige seks met zijn slachtoffers;
- de verdachte zette soms een pornofilm op als de slachtoffers bij hem thuis kwamen;
- de verdachte zei tegen de slachtoffers dat de relatie geheim moest blijven, dat ze aan de buitenwereld niets moesten laten merken en dat als ze achttien jaar oud waren openlijk blijk kon worden gegeven van de relatie.
Gelet op voornoemde overeenkomsten in de verklaringen kunnen deze over en weer mede redengevend worden geacht voor het bewijs dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft gepleegd.
Met betrekking tot aangeefster [benadeelde 2] zal de bewezenverklaarde periode worden ingekort tot [geboortedag 2] 2006, de datum waarop zij zestien jaar is geworden.

Recht op een eerlijk proces

Redelijke termijn
De vervolging in hoger beroep heeft in de onderhavige zaak langer geduurd dan wenselijk. Tussen het vonnis van de rechtbank en dit arrest van het hof zijn ruim drie jaren en zeven maanden verstreken. Dat tijdsverloop is mede het gevolg van de gehonoreerde verzoeken van de verdediging tot het horen van de aangeefsters en van het verzoek van de raadsman ter terechtzitting van 8 november 2021 om bijstand van een tolk. Nu de verdediging geen beroep heeft gedaan op schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, ziet het hof, mede in het licht van het vorenstaande geen reden ambtshalve een dergelijke schending aan te nemen.
Getuigen
Voor de verdediging moet er een behoorlijke en effectieve mogelijkheid hebben bestaan om belastende getuigen te ondervragen. Dit is een belangrijk algemeen uitgangspunt dat op artikel 6 EVRM is gebaseerd. Heeft de verdediging die mogelijkheid ten aanzien van een getuige niet gehad, dan zal de rechter als hij de verklaring van die getuige voor het bewijs wil gebruiken, moeten beoordelen of daarmee het proces als geheel nog wel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn:
- de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend;
- het gewicht van de verklaring van de getuige voor de bewezenverklaring van het feit, en
- het bestaan van voldoende compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en de beperkingen die de verdediging daardoor heeft ondervonden bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige.
De rechter moet deze drie factoren in onderling verband beoordelen. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – voordat de verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt – des te meer van belang dat er een goede reden bestaat voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid en dat er compenserende factoren bestaan.
De verdediging heeft niet de mogelijkheid gehad om de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] te horen, terwijl hun verklaringen door het hof voor het bewijs zijn gebruikt. Aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces doet dat geen afbreuk. De belangrijkste getuigen, de aangeefsters – op wier verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd en aangevuld met de verklaring van de verdachte, de veroordeling hoofdzakelijk berust – zijn in aanwezigheid van de verdediging bij de raadsheer-commissaris gehoord, waarbij de verdediging hen heeft kunnen ondervragen. De verklaringen van de getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] hebben in het geheel van de bewijsvoering een beperkt gewicht.
De getuige [getuige 3] steunt de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] dat en op welk moment, te weten ten tijde van de relatie, zij haar over de seksuele relatie met de verdachte heeft verteld. Dit moment van vertellen komt ook naar voren in de verklaring van de verdachte met betrekking tot het aangesproken zijn door getuige [getuige 4] .
In de bewijsvoering met betrekking tot de aangeefster [benadeelde 1] spelen de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] een vergelijkbare rol met die van [getuige 3] , met dien verstande dat naast hun verklaringen, zich bij de stukken van het dossier ook een kopie bevindt van de door [benadeelde 1] uitgescheurde bladzijde uit het schrift van [getuige 1] , die door [getuige 1] is herkend en waarvan de inhoud door haar aan de verbalisanten is medegedeeld. Dit gegeven biedt steun aan de conclusie dat [getuige 1] , maar ook [getuige 2] zich niet vergissen in hun verklaring over wat zij destijds met [benadeelde 1] hebben meegemaakt. Overigens is de inhoud van hun verklaringen door de verdediging niet betwist. De verdediging heeft erop gewezen dat enkel [benadeelde 1] hun bron van informatie was. Die unus testis-kwestie acht het hof voldoende besproken in de bewijsoverwegingen.
Hier komt nog bij dat het summierlijk gemotiveerde verzoek van de verdediging op de regiezitting tot het horen van [getuige 1] en [getuige 2] met name zag op het ophelderen van volgens de verdediging bestaande onduidelijkheid over de leeftijd van [benadeelde 1] . Na het verhoor van [benadeelde 1] bij de raadsheer-commissaris en nadat het hof het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 november 2021 opnieuw heeft aangevangen, heeft de verdediging haar verzoek ten aanzien van deze getuigen niet herhaald.
Het gebruik van de verklaringen van deze getuigen doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk van het recht van de verdachte op een eerlijk proces.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 8 oktober 2004 tot 8 oktober 2008 te Amsterdam, met [benadeelde 1] , geboren in het jaar 1992, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , hebbende verdachte telkens
met zijn penis, het lichaam van die [benadeelde 1] oraal en vaginaal gepenetreerd;
2.
hij op meerdere tijdtippen in de periode van 6 mei 2005 tot 6 mei 2006 te Amsterdam, met [benadeelde 2] , geboren in het jaar 1990, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , hebbende verdachte telkens met zijn penis, het lichaam van die [benadeelde 2] oraal en vaginaal gepenetreerd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

[… 2]

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen en maatregelen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht en ontzet de verdachte van de uitoefening van het beroep van dansleraar voor minderjarigen, voor de duur van vijf jaren, ingaande nadat de verdachte de gevangenisstraf heeft uitgezeten en beslissingen genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte van de uitoefening van het beroep van dansleraar voor minderjarigen voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar, zal worden ontzet en gevorderd dat de verzochte schadevergoedingen door de benadeelde partijen, met wettelijke rente, volledig zullen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vaststelling van het bijbehorende aantal dagen gijzeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee minderjarige meisjes, tussen de 12 en 16 jaar oud, terwijl hijzelf ouder was dan 40 jaar. Deze meisjes leerde hij kennen in de dansschool waarin hij hun dansleraar was. Zij keken vanwege die positie tegen hem op. De verdachte heeft op slinkse wijze misbruik gemaakt van zijn positie als dansleraar en is daarbij doelbewust en berekenend te werk gegaan. Hij heeft het vertrouwen gewonnen van de meisjes en heeft hen met complimenten overladen. Bij aangeefster [benadeelde 1] heeft hij de suggestie laten bestaan dat hij haar (bij hem thuis) zou gaan helpen met het voor haar danscarrière belangrijke ‘vrouwelijker bewegen’. Tegen aangeefster [benadeelde 2] zei hij dat ze wel model kon worden. Hij heeft telefoonnummers uitgewisseld met de meisjes en contact met hen gezocht, hen bij hem thuis uitgenodigd en daar bij beiden bij het eerste bezoek het initiatief genomen tot met het verrichten van vergaande seksuele handelingen. Voor beide meisjes, die in die periode verliefd op hem werden was dit het begin van een lange periode van seksueel misbruik, waarin de verachte telkens onveilige seks heeft gehad met zijn minderjarige slachtoffers. Dit was niet alleen een grove inbreuk op hun lichamelijke integriteit.
Doordat de verdachte er bij zijn slachtoffers op aandrong dat zij aan niemand mochten vertellen van de relatie, omdat anderen dat ‘niet zouden begrijpen’, raakten beide slachtoffers in een benarde, geïsoleerde situatie waarin zij voortdurend moesten liegen tegen hun dierbaren.
Het is algemeen bekend dat het plegen van ontucht met jeugdigen zeer nadelige gevolgen kan hebben voor hun ontwikkeling als mens, in het bijzonder op seksueel gebied. De slachtoffers van de verdachte waren in kwetsbare en voor hun ontwikkeling belangrijke fases van hun leven.
Uit de slachtofferverklaringen die zij ter terechtzitting hebben afgelegd, blijkt dat de desastreuse gevolgen die van het handelen van de verdachte verwacht konden worden, zich hebben verwezenlijkt. De gebeurtenissen hebben een enorme impact gehad op de slachtoffers. Zeer pijnlijk is dat uit de slachtofferverklaringen blijkt dat zij verstrikt zijn geraakt in het web van de verdachte en dat zij zichzelf, volkomen ten onrechte, daarover nog steeds schuldig voelen. Hun jeugd is door de verdachte ernstig beschadigd en zij kampen met de gevolgen daarvan nog steeds in hun dagelijks leven.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers en van het overwicht dat hij als gerenommeerd dansleraar op zijn leerlingen had ten behoeve van het botvieren van zijn eigen seksuele verlangens. Hij is daarbij doortrapt te werk gegaan zonder zich te laten weerhouden door de te verwachten schade die hij zijn slachtoffers toebracht. De verdachte heeft ook later geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, noch heeft hij berouw of mededogen getoond naar de slachtoffers. In tegendeel, hij heeft tijdens zijn berechting in hoger beroep nog gesuggereerd dat een van de aangeeftsters door een naast familielid zou zijn misbruikt. Met zijn handelen heeft verdachte zeer ernstig inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van de meisjes en hun (seksuele) ontwikkeling verstoord. Met zijn proceshouding heeft hij vervolgens herstel van het toegebrachte leed verder bemoeilijkt. Het hof rekent dit verdachte bijzonder zwaar aan.
De raadsman heeft bepleit dat het hof, bij een bewezenverklaring, aan de verdachte een forse taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf oplegt omdat het oude feiten betreft, de verdachte een blanco strafblad heeft, er geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen en gezien de levensfase waarin de verdachte zich nu bevindt.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst, de lange duur en de gevolgen van het misbruik geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De door de raadsman gesuggereerde straffen doen op geen enkele wijze recht aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde. Ook de door de advocaat-generaal voorgestelde gevangenisstraf acht het hof, in het licht van het hiervoor overwogene, te laag.
Het hof acht, alles afwegende en daarbij rekening houdend met de onwenselijk lange duur van de procedure, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof heeft acht geslagen op de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beroepsverbod
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een beroepsverbod wordt opgelegd omdat er zorgen bestaan omtrent de omgang van de verdachte met minderjarigen en de verdachte hieromtrent geen openheid van zaken heeft gegeven.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten dateren van 14 jaar geleden, dat de verdachte langere tijd werkzaam is als dansleraar en dat er, ondanks de ruchtbaarheid die aan deze zaak is gegeven, geen nieuwe feiten naar voren zijn gekomen en dat een beroepsverbod niet bedoeld is als extra leedtoevoeging, namelijk dat de verdachte zijn beroep niet meer zou kunnen uitoefenen.
Het hof stelt vast dat de verdachte zijn positie als dansleraar van de jeugdige slachtoffers misbruikte om met hen nader in contact te komen, om indruk op hen te maken en om hun vertrouwen te winnen met gesprekken in de dansschool, waarna hij hen bij hem thuis heeft uitgenodigd. De verdachte heeft verklaard over de wijze waarop hij zijn woning mede gebruikte ten behoeve van zijn activiteiten als dansleraar. Een van zijn jeugdige slachtoffers, die destijds nog helemaal niet met seks bezig was, heeft verklaard dat zij aanvankelijk dacht dat de verdachte haar bij hem thuis misschien wel een dansles wilde geven. In zijn woning ging de verdachte evenwel bij het eerste bezoek over tot vergaande seksuele handelingen met de minderjarige slachtoffers. Naar het oordeel van het hof is daarmee voldaan aan de vereisten van artikel 251 van het Wetboek van Strafrecht om de verdachte te ontzetten van het beroep van dansleraar voor minderjarigen.
Uit de onderhavige zaak blijkt dat de verdachte destijds twee slachtoffers heeft gemaakt waarbij de pleegperiode overlap vertoont. De verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn handelen en daarvoor geen verantwoordelijkheid genomen. De verdachte komt als dansleraar nu nog steeds in contact met meisjes jonger dan 16 jaar en het hof is van oordeel dat dit een onaanvaardbaar risico vormt voor minderjarige meisjes.
Uit een oogpunt van het voorkomen van recidive acht het hof het noodzakelijk om als bijkomende straf een beroepsverbod aan de verdachte op te leggen, zodat de verdachte ook na ommekomst van zijn gevangenisstraf gedurende vijf jaren niet het beroep van dansleraar voor alle minderjarigen kan uitoefenen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.262,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 2.262,00 ter compensatie van materiële schade en
€ 15.000,00 als vergoeding voor immateriële schade.
De gevorderde materiële schade bestaat uit € 22,00 aan reiskosten naar justitiële instanties en uit de volgende kostenposten aan eigen risico zorgverzekering:
2013 € 350,00
2014 € 360,00
2015 € 375,00
2016 € 385,00
2017 € 385,00
2018 € 385,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 13.255,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering en een nieuw schadebedrag toegevoegd van € 1.540,00, te weten materiële schade omdat [benadeelde 1] ook in 2019, 2020, 2021 en 2022 haar eigen risico voor de ziektekosten (4x € 385,00) geheel moest uitgeven vanwege behandeling voor haar psychische klachten als gevolg van het bewezenverklaarde. De advocaat van de benadeelde partij heeft – zich bewust van de onmogelijkheid tot uitbreiding van de vordering in hoger beroep – verzocht deze aanvullende materiële kosten te vergoeden door middel van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering betwist en zich afgevraagd of de causaliteit wel kan worden vastgesteld. De raadsman stelt dat dit niet voldoende duidelijk is en dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Psychiater [psychiater] heeft op 12 december 2018 genoteerd dat hij de benadeelde partij in 2013 heeft gezien vanwege haar behandeling bij [instelling] en recent opnieuw. Hij is van oordeel dat het oorzakelijk verband tussen het misbruik door verdachte en de in zijn brief beschreven ernstige psychische gevolgen voldoende evident is.
Een alternatieve oorzaak voor de noodzaak van de door de benadeelde partij ondergane behandelingen vanwege haar problematiek is niet aannemelijk, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
In hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij bewijs van de zorgkosten overgelegd over de jaren 2017, 2018 en 2019. Uit de brief van psychiater [psychiater] blijkt dat zij ook in 2013 in behandeling is geweest vanwege het bewezenverklaarde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarmee heeft de verdachte jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, omdat zij behandelingen heeft moeten ondergaan. Dat de benadeelde partij daardoor schade heeft geleden, bestaand in de als eigen risico door de zorgverzekering ingehouden bedragen, acht het hof voldoende door de benadeelde partij gesubstantieerd. Hetzelfde geldt voor de gevorderde reiskosten.
Immateriële schade
Ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 1 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 15.000,00 waarbij in het bijzonder is gelet op de ernst van de aantasting van persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder dit is geschied en de gevolgen die deze aantasting voor de benadeelde partij heeft gehad (waaronder repercussies in haar dagelijks leven), alsook de schadevergoeding die door rechters in vergelijkbare zaken is toegekend. De verdachte is in zoverre tot vergoeding van de immateriële schade gehouden, zodat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Daarbij ziet het hof ook aanleiding om het verzoek van de benadeelde partij te honoreren om de kosten eigen risico zorgverzekering over de jaren 2019 tot en met 2022 in de schadevergoedingsmaatregel op te nemen. Ook die schade is door het strafbare feit toegebracht en ook voor die schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 17.262,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel inclusief de nadere kosten voor eigen risico zorgverzekering (€ 17.262,00 + € 1.540,00 = € 18.802,00) opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aanvullende proceskosten opgevoerd, namelijk gederfde inkomsten in verband met getuigenverhoren, gesprekken met de advocaat-generaal en met de advocaat en het bijwonen van de zittingen in hoger beroep, te weten zevenmaal € 90,00 = € 630,00.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600).
De door de benadeelde partij gevorderde proceskosten ten bedrage van € 180,00 zien op reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van de zittingen bij het hof. Gelet op het bepaalde in artikel 238, eerste en tweede lid, Rv bezien in samenhang met artikel 239 Rv zijn deze kosten niet toewijsbaar, aangezien de benadeelde partij op de zittingen is bijgestaan door een gemachtigde. De gevraagde vergoeding van deze kosten (€ 180,00) wordt derhalve afgewezen. De overige gevorderde proceskosten lenen zich voor toewijzing en worden vastgesteld op € 450,00.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.954,82 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit € 2.454,82 ter compensatie van materiële schade en
€ 12.500,00 als vergoeding voor immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.954,82. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De bij het hof gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
Eigen risico ziektekostenverzekering: 2012 € 220,00
Eigen risico ziektekostenverzekering: 2017 € 385,00
Eigen risico ziektekostenverzekering: 2018 € 385,00
Factuur psychologische zorg 2017 Praktijk InSight te Amsterdam € 1.262,82
Eigen bijdrage sessies 2012 Praktijk InSight te Amsterdam € 180,00
Reiskosten € 22,00
Totaal € 2.454,82
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering betwist en zich afgevraagd of de causaliteit wel kan worden vastgesteld. De raadsman stelt dat dit niet voldoende duidelijk is en dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Uit door de advocaat van de benadeelde partij in eerste aanleg overgelegde brieven blijkt dat de benadeelde partij in 2013, 2014, 2015 en 2017 en 2018 behandelingen heeft ondergaan bij eerstelijns- en GZ-psycholoog [psycholoog] . De aanleiding van die behandelingen was de affaire met de dansleraar van 40 jaar oud. Een alternatieve oorzaak voor de noodzaak van de door de benadeelde partij ondergane behandelingen vanwege haar problematiek is niet aannemelijk, zodat het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarmee heeft de verdachte jegens benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 2.454,82.
Immateriële schade
Ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder 2 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 12.500,00 waarbij in het bijzonder is gelet op de ernst van de aantasting van persoonlijke integriteit van de benadeelde partij, de omstandigheden waaronder dit is geschied en de gevolgen die deze aantasting voor de benadeelde partij heeft gehad (waaronder repercussies in haar dagelijks leven), alsook de schadevergoeding die door rechters in vergelijkbare zaken is toegekend. De verdachte is in zoverre tot vergoeding van de immateriële schade gehouden, zodat de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Resumerend zal de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 14.954,82 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep nog aanvullende proceskosten opgevoerd, namelijk gederfde inkomsten in verband met getuigenverhoren, gesprekken met de advocaat-generaal en met de advocaat en zittingen, te weten zevenmaal € 156,92 = € 1.098,44.
Om dezelfde redenen als vermeld bij de bespreking van de gevorderde proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde 1] , wordt van de gevraagde vergoeding € 313,84 afgewezen en lenen de gevorderde kosten zich voor het overige, te weten € 785,60, voor toewijzing.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 31, 36f, 57, 245 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van dansleraar voor minderjarigen voor een tijd die de duur van de hoofdstraf
5 (vijf) jarente boven gaat.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.262,00 (zeventienduizend tweehonderdtweeënzestig euro) bestaande uit € 2.262,00 (tweeduizend tweehonderdtweeënzestig euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de gevorderde proceskosten ten bedrage van
€ 180,00.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 450,00.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 18.802,00 (achttienduizend achthonderdtwee euro) bestaande uit € 3.802,00 (drieduizend achthonderdtwee euro) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 129 (honderdnegenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 1 januari 2014 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2013 (€ 350,00)
- 1 januari 2015 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2014 (€ 360,00)
- 1 januari 2016 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2015 (€ 375,00)
- 1 januari 2017 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2016 (€ 385,00)
- 1 januari 2018 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2017 (€ 385,00)
- 1 januari 2019 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2018 (€ 385,00) en de reiskosten (€ 22,00)
- 1 januari 2020 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2019 (€ 385,00)
- 1 januari 2021 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2020 (€ 385,00)
- 1 januari 2022 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2021 (€ 385,00)
- 1 januari 2023 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2022 (€ 385,00)
en van de immateriële schade op 1 januari 2005, toen het schadeveroorzakende handelen al enige tijd begonnen was.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 14.954,82 (veertienduizend negenhonderdvierenvijftig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 2.454,82 (tweeduizend vierhonderdvierenvijftig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de gevorderde proceskosten ten bedrage van
€ 313,84.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 785,60.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 14.954,82 (veertienduizend negenhonderdvierenvijftig euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 2.454,82 (tweeduizend vierhonderdvierenvijftig euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 109 (honderdnegen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdata van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 26 september 2012 wat betreft de eigen bijdrage sessies 2012 (€ 180,00)
- 1 januari 2013 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2012 (€ 220,00)
- 1 augustus 2017 wat betreft de kosten psychologische zorg 2017 (€ 1.262,82)
- 1 januari 2018 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2017 (€ 385,00)
- 1 januari 2019 wat betreft de kosten eigen risico zorgverzekering 2018 (€ 385,00) en de reiskosten (€ 22,00)
en van de immateriële schade op 1 november 2005, toen het schadeveroorzakende handelen al enige tijd begonnen was.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R. Kuiper en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 september 2022.
De griffier en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[… 1]