ECLI:NL:GHAMS:2022:2692

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
17 september 2022
Zaaknummer
200.272.257/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door gemeente Haarlemmermeer en het vertrouwensbeginsel in relatie tot termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [appellant], een agrarisch ondernemer, en de Gemeente Haarlemmermeer. [appellant] was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de vorderingen van de gemeente tot betaling van €20.000,-- aan [appellant] waren toegewezen. De gemeente stelde dat [appellant] gehouden was dit bedrag te betalen op basis van een tussen hen gesloten overeenkomst die betrekking had op de uitvoering van een bestemmingsplanprocedure.

[appellant] vorderde in reconventie onder andere een verklaring voor recht dat bepalingen in de overeenkomst nietig waren en dat de gemeente aansprakelijk was voor vertragingsschade. De rechtbank had de vorderingen van de gemeente toegewezen en die van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] onder andere aangevoerd dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door de termijn voor het nemen van een beslissing te overschrijden en dat de wethouder een toezegging had gedaan die de gemeente zou binden.

Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende had aangetoond dat de wethouder een bindende toezegging had gedaan en dat de overschrijding van de beslistermijn niet onrechtmatig was. Het hof concludeerde dat de grieven van [appellant] falen en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.272.257/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/275184/HA ZA 18-404
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 september 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. L.E. de Leeuw te Alphen aan de Rijn,
tegen
GEMEENTE HAARLEMMERMEER,
zetelend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.D. Boesveld te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Gemeente Haarlemmermeer genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), van 30 januari 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Gemeente Haarlemmermeer als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 oktober 2021 doen bepleiten, beide door hun voornoemde advocaat. Mr. De Leeuw heeft gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een productie in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van Gemeente Haarlemmermeer zal afwijzen, met veroordeling van deze in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Gemeente Haarlemmermeer heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.21. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
[appellant] exploiteert een agrarisch bedrijf. [appellant] heeft zijn onderneming tot mei
2019 in [plaats 2] geëxploiteerd.
2.2.
Schiphol Real Estate (hierna: SRE) is eigenaar van de direct naast de boerderij te
[plaats 2] gelegen grond. Op die grond is sprake geweest van zandwinning. De put die daardoor is ontstaan is gedempt met vervuild materiaal.
2.3.
SRE heeft de locatie te [plaats 2] van [appellant] gekocht. In de gesprekken over de verkoop van de grond en de opstallen te [plaats 2] , zijn naast [appellant] en SRE ook ambtenaren van Gemeente Haarlemmermeer, waaronder wethouder [naam 1] en een vertegenwoordiger van Provinciale Staten aanwezig geweest. Overeengekomen is datHopman de grond eind 2009 zou leveren aan SRE. [appellant] heeft in overleg met SRE de boerderij te [plaats 2] in mei 2010 aan SRE geleverd.
2.4.
[appellant] heeft op 8 mei 2009 de percelen gekocht gelegen tegenover [adres]
, te [plaats 1] . kadastraal bekend als [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] (hierna te noemen: het perceel).
2.5, Het perceel was bestemd voor de uitoefening van agrarische bedrijvigheid,
bedrijfswoningen zijn daarop niet toegestaan.
2.6.
[appellant] heeft op 5 juli 2009 een vergunningaanvraag ingediend voor een tijdelijke noodwoning en de eerste bedrijfsbebouwing.
2.7.
Gemeente Haarlemmermeer was in het najaar van 2009 met het Ministerie van
Verkeer en Waterstaat in overleg over het tracé van een 380 Kv hoogspanningsverbinding, die mogelijk het perceel van [appellant] zou doorkruisen. Op 9 november 2009 is terzake een voorbereidingsbesluit in werking getreden, waarna ook de vergunningaanvragen van [appellant] zijn aangehouden.
2.8.
Namens [appellant] is bij brief van 26 april 2010 een beslissing gevraagd op zijn
aanvraag om een vergunning voor een noodwoning. Gemeente Haarlemmermeer heeft bij brief van 3 mei 2010 geantwoord zo snel mogelijk een beslissing te zullen nemen.
2.9.
Gemeente Haarlemmermeer heeft op 16 juli 2010 de aanvraag voor een
noodwoning afgewezen. Als reden is genoemd dat de tijdelijkheid van die noodwoning niet was aangetoond. [appellant] heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en vervolgens met aanhouding van de beslissing op bezwaar ingestemd.
2.10.
Eind 2010 is gebleken dat de hoogspanningsverbinding niet over het perceel van
[appellant] zal worden uitgevoerd, waarna de vergunningaanvraag wordt hervat. [appellant] is verzocht een ruimtelijke onderbouwing te geven. [appellant] heeft de ruimtelijke onderbouwing verstrekt, met behulp van mevrouw ing. [naam 2] .
2.11.
[appellant] heeft op 8 juni 2011 Gemeente Haarlemmermeer verzocht het
bestemmingsplan te herzien, de gemeente heeft hiermee ingestemd. Het plan is genaamd [naam project] . Op 25 oktober 2011 is het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
2.12.
Gemeente Haarlemmermeer heeft [appellant] een concept van een zogenoemde
anterieure overeenkomst gezonden, waarin de kosten van het exploitatieplan voor rekening van [appellant] komen. [appellant] heeft aanvankelijk verzocht van kostenverhaal af te zien, maar later verklaard bereid te zijn afspraken te maken.
2.13.
In een e-mail van 20 juni 2012 heeft de door [appellant] ingeschakelde deskundige,
mevrouw ing. [naam 2] , onder meer het volgende geschreven:
“Vanuit [bedrijf] maken we ook bestemmingsplan en voor een dergelijk plan (dus een toelichting, plankaart, regels) denk ik dat het inclusief aanpassingsslag van voorontwerp naar ontwerp naar vastgesteld (2x) neerkomt op max zo’n € 10.000,00 (...) Dus € 37.800,00 is extreem voor het product bestemmingsplan. (...) Daarbij komt nog dat de inhoud van de toelichting grotendeels door mij middels de ruimtelijke onderbouwing is aangeleverd. Dit is het meest tijdrovende onderdeel en dat hebben ze dus alleen hoeven overnemen en gedeeltelijk aan te vullen. Al met al vind ik de grootste kostenpost zoals genoemd in artikel 9 van de anterieure overeenkomst extreem hoog.”
2.14.
Partijen hebben op 20 november 2012 een anterieure overeenkomst gesloten,
waarbij [appellant] ontwikkelaar wordt genoemd. Gemeente Haarlemmermeer heeft de
getekende overeenkomst op 31 januari 2013 ontvangen. In die overeenkomst staat onder meer het volgende:

Artikel 4 verplichtingen ontwikkelaar / uit te voeren werkzaamheden
1. Het plangebied wordt voor rekening en risico van ontwikkelaar bouw- en woonrijp gemaakt. (...)
3. De aanleg/omlegging/afsluiting van kabels en leidingen voor de nutsvoorzieningen en de riolering, verband houdende met de realisatie van het project in en eventueel buiten het gebied wordt door ontwikkelaar gecoördineerd en onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerd. Ontwikkelaar geeft de opdracht voor de aanleg. (...)
Artikel 9 vanwege de gemeente voor rekening en risico van ontwikkelaar uit te voeren
werkzaamheden / kostenverhaal
1. De werkzaamheden die in verband met de ontwikkeling en realisering van het project door de gemeente worden uitgevoerd en waarvan de kosten voor rekening en risico van ontwikkelaar komen, zijn het opstellen en begeleiden van de procedure voor het bestemmingsplan, planeconomie en het opstellen van deze anterieure overeenkomst.
2, De vanwege de gemeente te maken kosten voor de werkzaamheden genoemd in het vorige lid zijn vastgesteld op € 20.000,—. Genoemd bedrag wordt door ontwikkelaar betaald nadat het bestemmingsplan is vastgesteld. Ontwikkelaar ontvangt hiervoor een factuur.
3. Ontwikkelaar garandeert dat hij het in dit artikel genoemde bedrag ook betaalt indien - ondanks de onherroepelijkheid van het bestemmingsplan - het Project om wat voor reden dan ook geen doorgang vindt.
4. Ten behoeve van de aansluiting van het perceel op de riolering plaatst de gemeente een ‘pompput’ op het perceel van ontwikkelaar. Indien en voor zover deze put door juridische natrekking eigendom is geworden van ontwikkelaar, dan zullen partijen echter handelen alsof dat gemeente eigenaar van de put is. (...)
Artikel 13 zekerheidsstelling / bankgarantie
4. Binnen een termijn van 10 dagen nadat de omgevingsvergunning is verleend, of zoveel eerder als nodig is in verband met de aansluiting van een eventuele ‘noodwoning’ verstrekt ontwikkelaar een bankgarantie tot zekerheid voor de nakoming van de verplichting tot betaling van de door de gemeente te maken kosten voor aansluiting op de riolering en het plaatsen van een pompput genoemd in artikel 9. Deze kosten zijn begroot op € 18.000. Na voltooiing van de werkzaamheden aan de riolering zijn de werkelijke kosten bekend en worden uitsluitend deze werkelijke kosten bij ontwikkelaar in rekening gebracht. De bankgarantie vervalt na betaling door ontwikkelaar van die werkelijke kosten. (...)
Artikel 20 geschillen
Eventuele geschillen die uit deze overeenkomst ontstaan, van welke aard en omvang ook, daaronder mede begrepen die geschillen die slechts door een van partijen als zodanig wordt beschouwd, zullen worden voorgelegd aan de arrondissementsrechtbank te Haarlem. Voordat partijen hiertoe overgaan, proberen zij eerst met elkaar tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te komen. (...)”
2.15.
Het bestemmingsplan [naam project] is op 24 januari 2013
vastgesteld en, na een beroep van [appellant] , op 25 september 2013 onherroepelijk geworden.
2.16.
[appellant] heeft op 12 april 2012 en op 22 april 2013 twee omgevingsvergunningen aangevraagd voor het bouwen van een opslagloods en voor het bouwen van een noodwoning. Gemeente Haarlemmermeer heeft deze vergunningen op 10 mei 2013 verleend.
2.17.
Bij brief van 30 mei 2013 heeft [appellant] de aanvraag van 5 oktober 2009 en zijn
bezwaar tegen de weigering daarvan ingetrokken.
2.18.
Gemeente Haarlemmermeer heeft [appellant] op 18 december 2014 een factuur
gestuurd ter hoogte van € 20.000,00.
2.19.
Namens [appellant] is bij brief van 6 februari 2015 geschreven dat [appellant] niet
gehouden is de factuur van 18 december 2014 te voldoen. In de brief staat onder andere:
“De factuur is meer dan twee jaren na de totstandkoming van de overeenkomst (…) verzonden en gaat voorbij aan de omstandigheid dat de gemeente haar verplichtingen uit de overeenkomst niet volledig is nagekomen. Daarnaast is het zo dat cliënt burgemeester en wethouders heeft verzocht om een schadebesluit. (...) De gemeente heeft niet voldaan aan de op haar ingevolge artikel 9 lid 4 rustende verplichting. De plaatsing van de pompput alsmede de rioolaansluiting is door cliënt zelf bekostigd.”
2.20.
Gemeente Haarlemmermeer heeft bij brieven van onder andere 30 juni 2015,
27 augustus 2015 en 11 november 2015, de door [appellant] verzochte compensatie van de hand gewezen.
2.21.
Namens [appellant] en zijn partner [naam 3] is bij de Nationale ombudsman een
klacht ingediend over het college van burgemeester en wethouders, respectievelijk de
burgemeester, van de Gemeente Haarlemmermeer. Bij brief van 24 maart 2017 heeft de Nationale ombudsman onder meer het volgende geconcludeerd:
“Naar het oordeel van de Nationale ombudsman kan uit de verklaringen van de heer [naam 4] en mevrouw [naam 5] niet worden geconcludeerd dat de wethouder tijdens het gesprek op 13 oktober 2006 een toezegging zonder enige beperking heeft gedaan of dat uw cliënten op basis van hetgeen is besproken er op mochten vertrouwen dat verplichte en voorgeschreven procedures niet doorlopen zouden hoeven worden. Noch valt uit die verklaringen op te maken dat de wethouder zou hebben aangegeven of gesuggereerd dat de gemeente Haarlemmermeer voor uw cliënten actief op zoek zou gaan naar een vervangende of alternatieve locatie. Uit uw brief maak ik overigens op dat uw cliënt dit ook niet verwachtte, aangezien er bij de totstandkoming van de overeenkomst met SRE in januari 2008 van uitgegaan werd dat er een alternatieve locatie voorhanden was in de gemeente Nieuwkoop. Toen bleek dat die verplaatsing niet mogelijk was, heeft uw cliënt een makelaar ingeschakeld. Toen het ook niet mogelijk bleek een bestaand agrarisch bedrijf in de regio te vinden, is op zoek gegaan naar een locatie waar nieuwbouw kon worden gerealiseerd. Uiteindelijk is deze locatie begin 2009 gevonden aan de lJweg. (...)
Ik ben mij er van bewust dat de bedrijfsverplaatsing voor uw cliënt een stressvolle periode is geweest, maar kan op basis van de door u aangeleverde informatie niet concluderen dat de gemeente niet - of niet voldoende - heeft gehandeld in overeenstemming met de toezegging van de wethouder, gedaan tijdens het gesprek op 13 oktober 2006. (...)
De standpunten van beide partijen over hetgeen in de eerste helft van 2009 is besproken of aan de orde is gekomen lopen uiteen. Het is voor de Nationale ombudsman onmogelijk om na zoveel jaren een oordeel te geven over de juistheid van één van beide standpunten.”

3.Beoordeling

3.1.
In deze zaak vordert Gemeente Haarlemmermeer veroordeling van [appellant] tot betaling van € 20.000,-- te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Gemeente Haarlemmermeer stelt daartoe, kort gezegd, dat [appellant] gehouden is genoemd bedrag te voldoen uit hoofde van een tussen partijen gesloten overeenkomst. Deze overeenkomst ziet op – kort gezegd –het uitvoeren van een bestemmingsplanprocedure door Gemeente Haarlemmermeer en op betaling van genoemd bedrag als vergoeding daarvoor door [appellant] .
3.2.
[appellant] vordert in reconventie verklaring voor recht dat bepalingen in de overeenkomst nietig zijn althans vernietigd moeten worden, veroordeling van Gemeente Haarlemmermeer tot betaling van € 11.534,14 aan schadevergoeding, verklaring voor recht dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is, verklaring voor recht dat Gemeente Haarlemmermeer aansprakelijk is voor vertragingsschade, veroordeling van Gemeente Haarlemmermeer om met [appellant] in overleg te treden en veroordeling van Gemeente Haarlemmermeer in de proceskosten. [appellant] stelt daartoe, kort gezegd, dat de overeenkomst nietig is omdat Gemeente Haarlemmermeer betaalplanologie heeft bedreven, dat Gemeente Haarlemmermeer in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten, dat daardoor vertagingsschade is ontstaan en dat overleg met Gemeente Haarlemmermeer nodig is om zijn schade te beperken.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen van Gemeente Haarlemmermeer toegewezen en de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.4.
Met zijn eerste grief komt [appellant] op tegen de overweging van de rechtbank dat [appellant] de druk die hij heeft gevoeld om zijn boerderij te verkopen niet aan Gemeente Haarlemmermeer kan tegenwerpen. [appellant] heeft echter ook in hoger beroep onvoldoende toegelicht waarom de gestelde druk, die [appellant] zou hebben gebracht tot verkoop van zijn boerderij aan SRE, relevant is voor de beoordeling van de gestelde tekortkoming in de nakoming van de met de gemeente gesloten anterieure overeenkomst dan wel zou kunnen leiden tot de vaststelling dat de gemeente onrechtmatig handelde. De grief faalt.
3.5.
Grief II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Gemeente Haarlemmermeer niet is gebonden aan de door wethouder [naam 1] gedane toezegging. Het hof overweegt in dit verband allereerst dat [appellant] onvoldoende heeft toegelicht waarom een door één wethouder gedane mededeling, voor zover deze al is gedaan, de gemeente zou binden. Een wethouder is geen bevoegd bestuursorgaan en [appellant] , die zich destijds door een gemachtigde liet bijstaan, moet dat hebben kunnen begrijpen. Het hof sluit hierbij aan bij het beoordelingskader dat de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 29 mei (ECLI:NL:RVS:2019:1694) heeft ontwikkeld:
Bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel moeten (…) drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal de uitlating en/of gedraging door een ambtenaar worden gedaan of worden verricht, maar dit kan ook gebeuren door anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan worden ingeschakeld. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.’
Naar het oordeel van het hof is geen sprake van een toezegging. Daarvoor is vereist dat degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk maakt dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren of wethouder(s) die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De uitlatingen van [naam 1] houden naar hun aard geen bindende toezeggingen in, omdat zij daarvoor onvoldoende concreet zijn. Het gaat naar het oordeel van het hof om een inspanningsverplichting en niet om een resultaatsverplichting. Dat kon ook moeilijk anders, omdat op het moment van de uitlating van [naam 1] nog diverse opties open lagen en dus onduidelijk was welke concrete medewerking van de gemeente werd verlangd. Ook daarom kon [appellant] de mededelingen van [naam 1] niet als een concrete bindende toezegging opvatten. De grief stuit daarop af.
3.6.
Grief III is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] heeft ingestemd met aanhouding van de beslissing omrent de noodwoning, zodat de termijnoverschrijding voor wat betreft de noodwoning niet onrechtmatig was. Met grief V stelt [appellant] dat Gemeente Haarlemmermeer niet voldoende voortvarend heeft beslist en dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvragen van [appellant] in overleg met hem zijn aangehouden.
3.7.
Gemeente Haarlemmermeer heeft hieromtrent gesteld dat de aanvraag van 10 juli 2009 onvolledig was en pas op 5 oktober 2009 is aangevuld, terwijl ook toen nog een verdere onderbouwing miste die op 1 april 2010 in conceptvorm is gegeven. Dit betekent, aldus de gemeente, dat de beslissing van 16 juli 2010 viel binnen de beslistermijn van 26 weken. Ook indien die laatste aanvulling buiten beschouwing wordt gelaten en slechts de schorsing van 21 juli 2009 tot 5 oktober 2009 wordt meegerekend, is de overschrijding van de beslistermijn niet fors geweest. Daarnaast beroept Gemeente Haarlemmermeer zich erop dat [appellant] het wel degelijk eens was met opschorting van de beslissing in verband met overleg tussen [appellant] en Gemeente Haarlemmermeer, welk overleg plaatsvond op 14 december 2009, 18 januari 2010 en 31 maart 2010.
3.8.
Het hof stelt voorop dat een enkele overschrijding door een gemeente van de beslistermijn niet reeds betekent dat de gemeente onrechtmatig handelt en dat daar bijkomende omstandigheden voor nodig zijn die meebrengen dat de gemeente in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. [appellant] heeft onvoldoende bestreden dat de beslistermijn in ieder geval niet vóór 15 maart 2010 eindigde. Ook indien in het midden wordt gelaten of [appellant] ermee instemde dat de beslising van Gemeente Haarlemmermeer in verband met overleg werd aangehouden, acht het hof de dan ontstane overschrijding niet onrechtmatig. Allereerst is geen sprake van een al te forse overschrijding, die – of [appellant] met aanhouding instemde of niet – kennelijk verband hield met overleg tussen partijen. Van andere bijzondere omstandigheden die het uitblijven van een beslissing tot 16 juli 2010 niettemin onrechtmatig maken is niet gebleken. De grieven falen.
3.9.
Voor zover [appellant] met grief IV nog stelt dat [naam 1] dan wel Gemeente Haarlemmermeer zich onvoldoende heeft ingespannen, heeft hij dat, gelet op het hiervoor overwogene omtrent termijnoverschrijding en de toerekening van de toezegging van [naam 1] aan Gemeente Haarlemmermeer, onvoldoende toegelicht.
3.9.
Grief VI is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat Gemeente Haarlemmermeer niet handelde in strijd met de in de anterieure overeenkomst opgenomen verplichting tot overleg. [appellant] gaat er met zijn grief aan voorbij dat de gehoudenheid tot overleg als bedoeld in artikel 20 van de anterieure overeenkomst ziet op overleg in verband met de (uitvoering van) de anterieure overeenkomst, terwijl het overleg dat [appellant] thans vordert ziet op overleg over schade door onrechtmatig handelen van de gemeente. Het in artikel 20 van de anterieure overeenkomst bedoelde overleg heeft bovendien meermalen plaatsgevonden. Gemeente Haarlemmermeer is daarom niet tekortgeschoten in de nakoming van deze bepaling.
Het bewijsaanbod van [appellant] , voor zover voldoende specifiek, ziet niet op feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, en wordt daarom gepasseerd.
De conclusie is dat de grieven falen. Het vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal worden verwezen in de proceskosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Gemeente Haarlemmermeer begroot op €2.071,-- aan verschotten en €5.768,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, D.J. van der Kwaak en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.