ECLI:NL:GHAMS:2022:2668

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.312.838/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan feitelijke grondslag en misbruik van recht

Op 13 september 2022 heeft het Gerechtshof Amsterdam een wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Dit verzoek was ingediend tegen de raadsheer mr. C.N. Dalebout, die eerder betrokken was bij de behandeling van de hoofdzaak waarin verzoekster in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De hoofdzaak betrof een veroordeling voor belaging en wederrechtelijk binnendringen, met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een contactverbod. Verzoekster had eerder meerdere wrakingsverzoeken ingediend, die telkens werden afgewezen.

Tijdens de zitting op 13 september 2022 heeft verzoekster opnieuw mr. Dalebout gewraakt, maar was niet aanwezig bij de behandeling van haar verzoek. De advocaat-generaal en mr. Dalebout waren wel aanwezig. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden voor de wraking feitelijke grondslag ontbeerden en dat er geen sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd vastgesteld dat verzoekster haar bevoegdheid tot het indienen van wrakingsverzoeken misbruikte, gezien de opeenvolging van eerdere verzoeken.

De wrakingskamer besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd genomen door de rechters R.D. van Heffen, M.L.M. van der Voet en I.A. Haanappel-van der Burg, en is uitgesproken op de openbare zitting van 13 september 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.312.838/02
zaaknummer hoofdzaak : 23-001828-20
beslissing van de wrakingskamer van 13 september 2022
inzake het op 13 september 2022 gedane wrakingsverzoek van:
[verzoekster01](hierna: verzoekster),
wonende te [woonplaats01] .

1.Het geding

1.1.
De hoofdzaak betreft het door verzoekster ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 augustus 2020, waarbij verzoekster wegens – kort gezegd – belaging, wederrechtelijk binnendringen op een besloten erf en het wederrechtelijk op een besloten erf vertoeven en zich niet aanstonds verwijderen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en waarbij aan haar een gebieds- en contactverbod is opgelegd voor de duur van twee jaren alsmede beslissingen ten aanzien van vorderingen van twee benadeelde partijen zijn genomen.
1.2.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is op 1 februari 2021 aangevangen met een regiezitting. Een tweede regiezitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Vervolgens heeft verzoekster voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling op 9 november 2021, te weten op 28 september 2021, de voorzitter van de zittingscombinatie, mr. C.N. Dalebout, gewraakt. De wrakingskamer heeft dit verzoek op 21 oktober 2021 afgewezen (200.300.473/01).
1.3.
De inhoudelijke behandeling is vervolgens voortgezet tijdens de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer van dit hof van 9 november 2021. Tijdens deze inhoudelijke behandeling heeft verzoekster opnieuw mr. C.N. Dalebout gewraakt. Op 9 december 2021 heeft verzoekster dit wrakingsverzoek ingetrokken (200.300.473/02).
1.4.
Op 27 juni 2022 heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de gehele zittingscombinatie van de geplande inhoudelijke behandeling op 5 juli 2022, te weten de
mrs. C.N. Dalebout, C.J. van der Wilt en T. de Bont. Dit verzoek heeft verzoekster op
30 juni 2022 ingetrokken (200.312.379/01).
1.5.
Op 5 juli 2022 heeft vervolgens de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden. Tijdens deze behandeling heeft verzoekster mr. Dalebout opnieuw gewraakt (200.312.838/01). De wrakingskamer heeft dit verzoek op 3 augustus 2022 afgewezen.
1.6.
Vervolgens is de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak gepland op 13 september 2022 om 09:00 uur.
1.7.
Voorafgaand aan deze behandeling heeft verzoekster op 10 augustus 2022 aan het hof gemaild:
“Net gehoord dat mr Dalebout weer deel uit maakt van de MK. Hoe kan dat? de wrakingskamer heeft de kern van de wrakingszaak niet behandeld(haar opmerkingen over de woning) om haar een toewijzing van de wraking te besparen. En ze duikt gewoon weeer op.
Gewoon echt een bord voor de kop.”
En vervolgens:
“maar dan ga ik er nu ook vol in”.
1.8.
Tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van 13 september 2022 heeft verzoekster opnieuw mr. Dalebout gewraakt. Van deze zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Dit wrakingsverzoek is op 13 september 2022 door de wrakingskamer behandeld, waarvoor verzoekster is opgeroepen. Voorafgaand aan deze behandeling heeft verzoekster om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek verzocht. Dit aanhoudingsverzoek is afgewezen omdat uit het verkorte proces-verbaal volgt dat verzoekster, kort na aanvang van de mondelinge behandeling ervan op de hoogte is gesteld dat een eventueel wrakingsverzoek nog vandaag zou worden behandeld en verzoekster er zelf voor heeft gekozen de behandeling van dit wrakingsverzoek niet af te wachten. Verzoekster is vervolgens niet bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting verschenen. De advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam, mr. R.C. Tdlohreg, is wel verschenen en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Ook is verschenen mr. C.N. Dalebout (hierna: de raadsheer).

2.Het standpunt van verzoekster

2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 13 september 2022 houdt het wrakingsverzoek het volgende in: “
Wraking! U heeft mij voorgelogen. U hebt mij toegezegd dat er vandaag op de verzoeken zou worden beslist. Ik wraak u. U hebt gelogen.” Aldus heeft verzoekster een grond voor haar wrakingsverzoek gegeven, zodat zij in dit verzoek ontvankelijk is.

3.Het standpunt van de raadsheer

3.1.
De raadsheer is van mening dat de aangevoerde grond voor de wraking niet kan leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek. Daartoe heeft zij ter zitting van de wrakingskamer aangevoerd dat geen sprake is van vooringenomenheid en niet is vooruitgelopen op enige beslissing in de strafzaak. Zij heeft, anders dan verzoekster stelt, niet toegezegd dat nog vandaag op haar verzoeken in de hoofdzaak zou worden beslist.
3.2.
Daarnaast heeft de raadsheer verzocht om te beslissen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. Het verzoek van heden is inmiddels het vijfde wrakingsverzoek van dezelfde raadsheer in deze procedure en hoewel steeds op andere gronden wordt gewraakt, is de raadsheer van mening dat sprake is van misbruik van recht. De wrakingsverzoeken hebben daarbij een zeer ontwrichtende werking op de voortgang van de onderhavige strafprocedure.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat het verkorte proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 13 september 2022 heeft te gelden als kenbron voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. Uit dit proces-verbaal volgt dat de raadsheer heeft voorgehouden welke verzoeken door verzoekster zijn ingediend en dat verzoekster hierop bevestigend heeft gereageerd. Daarnaast heeft de raadsheer de gang van zaken uitgelegd, te weten dat eerst zal worden gevraagd aan de advocaat-generaal om te rekwireren en daarbij een standpunt in te nemen ten aanzien van de verzoeken die nog voorliggen, dat de verdachte daarop zal kunnen reageren en dat zij haar verdediging kan voeren en dat het hof daarna op de verzoeken zal beslissen. Dat verzoekster is toegezegd dat diezelfde dag op de verzoeken zou worden beslist, volgt niet uit dit proces-verbaal en is ook niet aannemelijk geworden. Dat verzoekster de opmerking van de raadsheer wel zo heeft begrepen, maakt dit niet anders.
4.3.
Nu de wrakingsgrond feitelijke grondslag ontbeert is de wrakingskamer van oordeel dat niet is gebleken van vooringenomenheid bij de raadsheer jegens verzoekster of van een objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

5.Wrakingsverbod

5.1.
Gelet op de opeenvolging van wrakingsverzoeken in deze procedure, op de
e-mailcorrespondentie voorafgaand aan dit wrakingsverzoek en op de gang van zaken met betrekking tot het onderhavige wrakingsverzoek, is de wrakingskamer van oordeel dat verzoekster haar bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek misbruikt. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 515, vierde lid, Sv bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. C.N. Dalebout af;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de hoofdzaak (23-001828-20) niet
in behandeling wordt genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.D. van Heffen, M.L.M. van der Voet en I.A. Haanappel- van der Burg, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 september 2022.
mr. I.A. Haanappel- van der Burg is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.