ECLI:NL:GHAMS:2022:2661

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
200.290.080/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor financiële dienstverlening in hoger beroep afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van [appellant], h.o.d.n. Indygo Financieel Adviseurs, tegen [geïntimeerde], h.o.d.n. Taxi [geïntimeerde]. De vordering betreft betaling van facturen voor financiële dienstverlening die in de periode van 2014 tot mei 2018 zijn verzonden. Het hof oordeelt dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat deze onvoldoende inzichtelijk en onderbouwd is gemaakt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [appellant] eerder had afgewezen en hem in de proceskosten had veroordeeld.

De appellant had in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerde zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.337,44 voor privéfacturen en € 4.258,57 voor zakelijke facturen, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter had geoordeeld dat de appellant zijn vorderingen onvoldoende had onderbouwd, wat door het hof werd bevestigd. Het hof benadrukt dat de appellant de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot zijn vorderingen en dat hij niet heeft aangetoond dat de geïntimeerde opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waarvoor hij betaling vorderde.

Het hof concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat de geïntimeerde gehouden is tot betaling van de gevorderde bedragen. De vorderingen zijn afgewezen en de appellant is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.290.080/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 8246466 \ CV EXPL 20-3
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 september 2022
inzake
[appellant] h.o.d.n. Indygo Financieel Adviseurs,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
appellant,
advocaat: mr. E. van Meulen te Naarden,
tegen
[geïntimeerde] h.o.d.n. Taxi [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. van den Berg te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 december 2020, hersteld bij exploot van 8 januari 2021, in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 30 september 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Bij arrest van 2 maart 2021 heeft het hof een mondelinge behandeling gelast, die op 9 april 2021 heeft plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] ;
- antwoordakte van [geïntimeerde] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties, vermeerderd met rente.
[geïntimeerde] heeft primair geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] - naar het hof begrijpt - in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad. Subsidiair - voor het geval de vordering van [appellant] (gedeeltelijk) wordt toegewezen - heeft [geïntimeerde] een beroep gedaan op verrekening met de vordering die hij vanwege een door hem gestelde, door [appellant] gepleegde mishandeling, op [appellant] heeft, alsmede dat het hof ex artikel 6:60 BW zal bepalen dat [geïntimeerde] van zijn verbintenis is bevrijd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende (gemotiveerd) betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
[appellant] exploiteert een onderneming in financiële dienstverlening en [geïntimeerde] een taxibedrijf.
2.2
Met als ingangsdatum 1 november 2013 heeft [geïntimeerde] van [appellant] afgenomen de “
Basis module Financieel Fit Particulier” à € 24,99 per maand inclusief btw en de “
Module Administratie (YUKI)” à € 60,00 per maand exclusief btw, zoals is vermeld in de door [appellant] uitgebrachte offerte voor “
Indygo Membership Financieel Fit” van 29 oktober 2013, die door beide partijen is ondertekend.
2.3
Op 29 oktober 2013 heeft [geïntimeerde] twee machtigingsformulieren voor doorlopende automatische incasso ondertekend, waarvan een aan incassant Indygo te Haarlem voor een af te schrijven bedrag van € 24,99 voor: “
Membership Financieel Fit Indygo Financiële Adviseurs” en een aan incassant Yuki te Rotterdam voor een af te schrijven bedrag van € 78,65.
2.4
Bij factuur van 17 februari 2014 heeft [appellant] een bedrag van € 37,44 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht met als omschrijving: “
Voor u verrichte werkzaamheden: Belastingadvies”.
2.5
Bij factuur van 15 juni 2015 heeft [appellant] een bedrag van € 2.500,00 aan [geïntimeerde] in rekening gebracht met als omschrijving: “
Hypotheek Aanvraag”,van welke factuur [appellant] nog een bedrag van € 2.300,00 van [geïntimeerde] vordert.
2.6
In de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 april 2018 heeft [appellant] daarnaast nog 29 facturen aan [geïntimeerde] gezonden voor een totaalbedrag van pro resto € 4.258,57.
2.7
[geïntimeerde] heeft de hiervoor onder 2.4, 2.5 en 2.6 genoemde factuurbedragen onbetaald gelaten.
2.8
Bij e-mail van 5 december 2017 heeft [geïntimeerde] de diensten van [appellant] en het Yuki-abonnement per direct opgezegd.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.337,44 ter zake van facturen ‘privé’ en € 4.258,57 ter zake van facturen ‘zakelijk’, te vermeerderen met rente en kosten, waaronder buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met een grief op die zich richt tegen het oordeel dat [geïntimeerde] de vorderingen van [appellant] gemotiveerd heeft weersproken. Omdat [appellant] niet heeft gereageerd op het inhoudelijke verweer van [geïntimeerde] kon - aldus de kantonrechter - niet worden vastgesteld of de grondslag van de vordering van [appellant] deugdelijk is, reden waarom de vordering als onvoldoende onderbouwd is afgewezen. [appellant] heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat hij heeft onderbouwd dat [geïntimeerde] tot twee keer toe een aanbod in de vorm van een offerte heeft aanvaard en dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die bij factuur aan hem in rekening zijn gebracht. [appellant] heeft de gefactureerde werkzaamheden ook uitgevoerd en [geïntimeerde] heeft daar baat bij gehad. Volgens [appellant] is er geen sprake van rechtsverwerking, verjaring of een geslaagd beroep op de klachtplicht. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd.
3.4
Het hof stelt voorop dat op [appellant] de stelplicht en bewijslast rusten met betrekking tot zijn vorderingen. Het hof herhaalt voor alle duidelijkheid dat tussen partijen vaststaat dat [geïntimeerde] van [appellant] de twee onder 2.2 genoemde modules heeft afgenomen.
Facturen ‘privé’
Factuur van 17 februari 2014 van € 37,44 ter zake van belastingadvies
3.5
[appellant] heeft aanspraak gemaakt op betaling van de factuur van 17 februari 2014 van € 37,44 ter zake van belastingadvies, te weten het opsturen van stukken. Volgens [appellant] had [geïntimeerde] betalingsachterstanden bij de Belastingdienst en had hij moeite om tot regelingen met de Belastingdienst te komen. [appellant] heeft gesteld dat hij [geïntimeerde] in dat verband heeft geholpen met het doen van aangiftes en heeft getracht om regelingen te treffen en uitstel van betaling aan te vragen. Ter onderbouwing van deze factuur heeft [appellant] een “
Dwangbevel met bevel tot betaling”van de Belastingdienst aan [geïntimeerde] van 10 januari 2014 overgelegd. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] de factuur en/of de werkzaamheden nimmer betwist. [geïntimeerde] heeft zich hiertegen verweerd en betwist dat er opdracht is gegeven aan [appellant] om hem belastingadvies te geven dan wel werkzaamheden te verrichten waarvoor nog een bedrag van € 37,44 moet worden betaald. Volgens [geïntimeerde] is er sprake van een spookfactuur.
3.6
Het hof stelt vast dat uit de stukken niet valt op te maken dat [geïntimeerde] aan [appellant] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten ter zake van belastingadvies. Nergens blijkt uit dat [appellant] de desbetreffende werkzaamheden in opdracht van [geïntimeerde] heeft verricht en dat [geïntimeerde] daarvoor nog een bedrag van € 37,44 aan [appellant] dient te betalen. Dat volgt ook niet uit het door [appellant] overgelegde dwangbevel, dat hij ter onderbouwing van deze factuur heeft overgelegd en waarop hij zich beroept. Uit het dwangbevel valt niet af te leiden dat [geïntimeerde] [appellant] opdracht heeft gegeven tot het verrichten van belastingadvieswerkzaamheden. De conclusie is dat [appellant] zijn stelling, dat [geïntimeerde] hem opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de genoemde werkzaamheden, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] gehouden is tot betaling van de factuur van € 37,44 aan [appellant] .
Factuur van 15 juni 2015 van € 2.500,00 ter zake van hypotheekaanvraag
3.7
Deze factuur ziet volgens [appellant] op een hypotheekaanvraag en bedroeg oorspronkelijk € 2.500,00. [appellant] heeft gesteld dat [geïntimeerde] hem opdracht heeft gegeven om werkzaamheden voor hem te verrichten in verband met het verkrijgen van een financiering (hypotheek). Volgens [appellant] raakte [geïntimeerde] medio 2010 in de problemen omdat Nationale-Nederlanden de bestaande hypotheekschuld van [geïntimeerde] opeiste. [appellant] heeft vervolgens in opdracht van [geïntimeerde] werkzaamheden verricht om die hypotheek om te zetten dan wel een nieuwe financiering te verkrijgen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [appellant] de volgende stukken overgelegd:
- een opdrachtbevestiging van 15 maart 2010 waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] opdracht heeft gegeven tot het adviseren en bemiddelen bij het omzetten van zijn huidige financiering. De hoogte van de financiering bedraagt € 320.000,00. De opdrachtbevestiging is door beide partijen ondertekend. In de opdrachtbevestiging is vermeld dat een uurtarief van € 55,00 tot € 175,00 in rekening wordt gebracht;
- een brief van Nationale-Nederlanden van 21 december 2010 aan [geïntimeerde] waarbij Nationale-Nederlanden een lening van € 277.364,89 opeist ter zake van de hypotheek op de woning van [geïntimeerde] ;
- een brief van ING van 16 juni 2010 aan Indygo/ [appellant] waarin ING meedeelt dat de hypotheekaanvraag van [geïntimeerde] niet wordt gehonoreerd;
- een taxatieverslag 2013 van de woning van [geïntimeerde] ;
- jaarstukken van 2012 en 2013 van [geïntimeerde] .
Volgens [appellant] volgt uit de overgelegde stukken dat [geïntimeerde] in de problemen is gekomen met zijn hypotheekschuld aan Nationale-Nederlanden en dat [geïntimeerde] [appellant] opdracht heeft gegeven om hem te helpen bij het verkrijgen van een financiering, alsmede dat [appellant] in dat verband werkzaamheden heeft verricht. [geïntimeerde] heeft de factuur ontvangen en tot aan de gerechtelijke procedure niet betwist. [appellant] heeft zich gedurende jaren ingezet om [geïntimeerde] te helpen met het herstructureren van diens financiën. [geïntimeerde] was al lange tijd bij bijzonder beheer ondergebracht en de brief van Nationale-Nederlanden van 21 december 2010 kwam niet uit de lucht vallen, aldus [appellant] . [geïntimeerde] heeft betwist dat hij [appellant] opdracht heeft gegeven om voor hem een hypotheekaanvraag te doen, laat staan voor een bedrag van € 2.500,00. Door [appellant] zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat er wilsovereenstemming bestond met betrekking tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De door [appellant] overgelegde opdrachtbevestiging dateert van 15 maart 2010 en de brief van Nationale-Nederlanden waarbij zij een lening opeist van 21 december 2010. Het ligt niet voor de hand dat in maart 2010 al kon worden voorzien dat Nationale-Nederlanden de lening zou gaan opeisen en dat [geïntimeerde] zich daarom alvast moest oriënteren op een nieuwe hypotheek. Daarbij komt dat Nationale-Nederlanden de hypotheek nimmer heeft opgeëist, zoals blijkt uit een door [geïntimeerde] overgelegde e-mail van 8 maart 2021 van Nationale-Nederlanden. Gehoudenheid tot betaling van € 2.300,00 volgt evenmin uit de brief van ING van 16 juni 2010. Verder blijkt uit de door [geïntimeerde] overgelegde hypotheekakte dat zijn hypothecaire geldlening bij Nationale-Nederlanden € 275.000,00 bedraagt. Het ligt niet voor de hand om een nieuwe geldverstrekker te zoeken voor een hogere geldlening van € 320.000,00. Ook het dwangbevel van de Belastingdienst biedt geen bewijs dat [geïntimeerde] [appellant] opdracht heeft gegeven om werkzaamheden te verrichten in verband met het verkrijgen van een financiering. Ditzelfde geldt voor de jaarstukken. Met betrekking tot de taxatierapporten van 2013 geldt dat de taxaties zijn uitgevoerd in opdracht van [geïntimeerde] . Hij heeft de taxateur zelf betaald, aldus steeds [geïntimeerde] .
3.8
Het hof overweegt met betrekking tot de factuur van 15 juni 2015 van € 2.500,00 dat deze niet nader is gespecificeerd. Uit de factuur valt niet op te maken welke werkzaamheden op welke data concreet zijn verricht met betrekking tot de daarin genoemde omschrijving “hypotheek aanvraag”. De in hoger beroep door [appellant] overgelegde stukken maken de factuur evenmin inzichtelijk. Deze stukken vormen onvoldoende onderbouwing voor de verschuldigdheid van de factuur door [geïntimeerde] . De opdrachtbevestiging van 15 maart 2010 die [appellant] ter onderbouwing van de factuur heeft overgelegd dateert van een veel eerdere datum dan de factuur van 15 juni 2015. [appellant] heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven, terwijl dat, gelet op het grote tijdsverloop, wel van hem mocht worden verwacht. Evenmin valt uit de opdrachtbevestiging af te leiden dat deze ziet op een hypotheekaanvraag. Verder is in de opdrachtbevestiging een uurtarief vermeld van € 55,00 tot € 175,00. [appellant] heeft niet duidelijk gemaakt hoe dit uurtarief en de door hem gestelde, niet nader gespecificeerde, werkzaamheden zich verhouden tot de hoogte van de factuur van € 2.500,00. De brieven van Nationale-Nederlanden van 21 december 2010 waarbij Nationale-Nederlanden een lening van € 277.364,89 opeist ter zake van de hypotheek op de woning van [geïntimeerde] en van ING van 16 juni 2010 aan Indygo/ [appellant] waarin ING meedeelt dat de hypotheekaanvraag van [geïntimeerde] niet wordt gehonoreerd, vormen evenmin voldoende onderbouwing van de factuur. Ook ten aanzien hiervan geldt dat [appellant] geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het grote tijdsverloop tussen de brieven en de factuur, terwijl dat wel van hem mocht worden verlangd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] onder overlegging van een e-mail van 8 maart 2021 van Nationale-Nederlanden, gemotiveerd gesteld dat Nationale-Nederlanden nimmer de lening van [geïntimeerde] heeft opgeëist. Ook uit het taxatieverslag 2013 van de woning van [geïntimeerde] en de jaarstukken van 2012 en 2013 van [geïntimeerde] valt niet op te maken dat deze zien op werkzaamheden met betrekking tot een hypotheekaanvraag. [appellant] heeft in dat verband geen deugdelijke toelichting gegeven, zodat, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de door [appellant] gevorderde factuur van 15 juni 2015 verschuldigd is.
Facturen ‘zakelijk’
3.9
Voorts heeft [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van 29 facturen uit de periode van 1 februari 2014 tot en met 19 april 2018 tot een bedrag van pro resto € 4.258,57. Deze facturen zijn gebaseerd op de hiervoor onder 2.2 genoemde
“Basis module Financieel Fit Particulier”à € 24,99 per maand inclusief btw en de
“Module Administratie (YUKI)”à € 60,00 per maand exclusief btw, zoals is vermeld in de offerte voor
“Indygo Membership Financieel Fit”van 29 oktober 2013. [appellant] heeft gesteld dat partijen daarnaast nog zijn overeengekomen dat [appellant] jaarrekeningen voor [geïntimeerde] zou opstellen tegen betaling van een bedrag van € 360,00 exclusief btw per jaar, ook al is deze module niet aangevinkt in de offerte. [appellant] heeft ter onderbouwing van de gevorderde 29 facturen jaarstukken van [geïntimeerde] van 2014 tot en met 2017 overgelegd en belastingstukken (IB-aangiftes) van 2013 tot en met 2016. Volgens [appellant] is er geen reden om niet uit te gaan van de door hem gevoerde administratie. [geïntimeerde] heeft de verschuldigdheid van het door [appellant] gevorderde bedrag van € 4.258,57 ter zake van de zakelijke facturen gemotiveerd betwist. Allereerst dateren, zo stelt hij, de laatste twee facturen, die van 9 april 2018 en 19 april 2018 van na de opzegging door [geïntimeerde] van zijn contract met [appellant] op 5 december 2017 en heeft hij geen opdracht gegeven om deze werkzaamheden uit te voeren. Verder heeft [geïntimeerde] , zo stelt hij, slechts opdracht gegeven voor een basismodule van € 24,99 per maand inclusief btw en de module Yuki van € 60,00 per maand exclusief btw. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde bankafschriften uit de periode 2014 - 2018 volgt dat er in totaal een bedrag van € 4.906,31 aan [appellant] is betaald, wat meer is dan het bedrag van € 4.879,50 dat [appellant] op grond van de overeenkomst voor de basismodule en de module Yuki kon vorderen. [appellant] heeft nog gesteld dat de factuur van 19 april 2018 betrekking heeft op het opstellen van jaarstukken in de voorafgaande periode. Verder staat in de offerte dat de bedragen op voorschotbasis zijn berekend en is het volgens [appellant] niet juist dat [geïntimeerde] op basis van de offerte enkel de daarin genoemde (voorschot)bedragen verschuldigd was. [geïntimeerde] heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij tegen een of meer facturen heeft geprotesteerd, aldus [appellant] . Naar aanleiding hiervan heeft [geïntimeerde] nog aangevoerd dat uit niets blijkt dat door [appellant] werkzaamheden `buiten de scope van het contract’ zijn verricht.
3.1
Het hof overweegt als volgt. Uit de door partijen ondertekende offerte van 29 oktober 2013 blijkt dat tussen hen is overeengekomen dat met ingang van 1 november 2013 [geïntimeerde] van [appellant] heeft afgenomen de “
Basis module Financieel Fit Particulier” à € 24,99 per maand inclusief btw en de “
Module Administratie (YUKI)” à € 60,00 per maand exclusief btw. Uit de offerte van 29 oktober 2013 blijkt niet dat is overeengekomen een bedrag van € 360,00 exclusief btw per jaar voor het opstellen van een jaarrekening. Wel is in de offerte opgenomen dat, mochten buiten de overeengekomen werkzaamheden aanvullende diensten gewenst zijn, hiervoor separaat een prijsopgave zou worden gedaan. [appellant] heeft gesteld dat hij meer werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht dan enkel de werkzaamheden op grond van beide modules. Echter, niet gesteld of gebleken is dat [appellant] van de door hem gestelde extra werkzaamheden separaat een prijsopgave heeft gedaan, terwijl hij daartoe wel verplicht was op grond van hetgeen partijen in de offerte waren overeengekomen. [appellant] heeft evenmin toegelicht en duidelijk gemaakt op grond waarvan het door hem gestelde meerwerk is verricht en waarom deze extra werkzaamheden buiten de overeengekomen modules zouden vallen. Gelet hierop heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld dat partijen aanvullende diensten zijn overeengekomen. Evenmin heeft [appellant] voldoende onderbouwd waarom hij meer van [geïntimeerde] te vorderen heeft dan de bedragen die [geïntimeerde] op grond van beide modules aan [appellant] verschuldigd is. Volgens [geïntimeerde] blijkt uit de door hem overgelegde bankafschriften dat hij in de periode 2014 - 2018 in totaal een bedrag van € 4.906,31 heeft betaald voor door [appellant] verrichte zakelijke werkzaamheden, hetgeen door [appellant] niet is weersproken, en dat dit meer is dan het bedrag van € 4.879,50 dat [appellant] op grond van de overeengekomen modules te vorderen heeft. Op grond van beide modules diende [geïntimeerde] immers maandelijks een bedrag van € 97,59 te betalen (€ 24,99 inclusief btw voor de basismodule en € 72,60 inclusief btw voor Yuki). [appellant] heeft onvoldoende toegelicht waarom bij meerdere maandelijkse facturen hogere bedragen aan [geïntimeerde] in rekening zijn gebracht dan de bedragen die [geïntimeerde] op grond van de modules verschuldigd was. Verder heeft [appellant] slechts een overzicht gegeven van de factuurbedragen die [geïntimeerde] volgens hem verschuldigd is, maar niet van de bedragen die reeds door [geïntimeerde] zijn voldaan, terwijl het aan [appellant] was om dat wel te doen. Voorts heeft [appellant] niet duidelijk gemaakt op grond waarvan hij betaling vordert van de facturen van 9 en 19 april 2018 die dateren van na de opzegging van zijn diensten en het Yuki-abonnement door [geïntimeerde] bij e-mail van 5 december 2017. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellant] zijn vordering onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt en onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft geprotesteerd tegen de facturen, hetgeen door [geïntimeerde] is betwist, kan niet zonder meer worden afgeleid dat [geïntimeerde] het eens was met de facturen. De conclusie is dat ook deze vordering van [appellant] niet toewijsbaar is.
3.11
Nu [appellant] onvoldoende heeft gesteld om de grondslag van de vordering in al haar onderdelen te kunnen dragen, wordt het aanbod van [appellant] om bewijs te leveren gepasseerd.
3.12
Gelet op het voorgaande wordt aan het subsidiair gedane beroep van [geïntimeerde] op verrekening in verband met de door hem gestelde letselschade niet toegekomen.
3.13
De grief faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 338,00 aan verschotten en € 1.574,00 voor salaris;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, R.J.M. Smit en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 september 2022.