ECLI:NL:GHAMS:2022:2629

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
23-002697-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende woninginbraken met toepassing van adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar is nu veroordeeld voor het medeplegen van woninginbraken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2019 samen met twee medeverdachten betrokken was bij woninginbraken in Amsterdam. Ondanks zijn verweer dat hij slechts op de uitkijk heeft gestaan, concludeert het hof dat zijn betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen, gezien de nauwe samenwerking met de medeverdachten en zijn actieve rol in het delict.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gepleit voor het toepassen van adolescentenstrafrecht, wat het hof heeft overgenomen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder zijn werk in de steigerbouw en een stabiele thuissituatie. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en de verdachte enkel een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur op te leggen, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straffen, die zijn vernietigd. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002697-20
datum uitspraak: 7 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-280869-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
adres: [adres01] , [postcode01] [plaats01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straffen – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging van de rechtbank enigszins aanpast en derhalve vervangt door de navolgende, en de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die (in die gevallen waarin de wet dit vereist) in een later bij dit verkort arrest te voegen bijlage zijn vervat.

Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 en 2

De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat hooguit kan worden vastgesteld dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan, hetgeen enkel als medeplichtigheid kan worden aangemerkt en niet als medeplegen, terwijl medeplichtigheid niet ten laste is gelegd. Verdachte zelf bekent ten dele zijn betrokkenheid (het op de uitkijk staan), maar stelt stellig niet in de woningen zelf te zijn geweest.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Op 21 november 2019 vonden woninginbraken plaats in Amsterdam op de adressen [adres02] en [adres03] . Een observatieteam zag dat de verdachte met twee medeverdachten in één auto kwam aanrijden. De verbalisanten zagen de verdachte uitstappen en samen met de twee medeverdachten het portiek van het flatgebouw inlopen, waarna ze het drietal over een galerij zagen lopen. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat ze gingen inbreken, dat hij een tas heeft aangepakt die hij van (één van) de medeverdachte(n) aangereikt heeft gekregen vanuit één van de woningen. Deze tas bevatte gestolen goederen en die heeft hij vervolgens veiliggesteld door deze in de hal/ het trapportaal van de flat neer te zetten. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij sokken om zijn handen droeg omdat hij geen vingerafdrukken wilde achterlaten als hij de woningen zou binnen gaan. Ten slotte heeft de verdachte verklaard dat hij op de uitkijk heeft gestaan. De verdachte is op de galerij van de flat op heterdaad aangehouden.
Gelet op vorengaande feiten en omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraken. De te beantwoorden vraag is of deze betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen.
Daargelaten of de verdachte binnen in één van de woningen is geweest, de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden hebben naar het oordeel van het hof de uiterlijke verschijningsvorm van – op grond van een plan dat alle deelnemers vooraf duidelijk was – in bewuste en nauwe samenwerking uitgevoerde woninginbraken. Naast dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan, staat vast dat hij samen met zijn medeverdachten is aangekomen bij de flat met het oog op het plegen van inbraken, en met sokken om zijn handen gestolen spullen heeft aangepakt van de medeverdachten en deze heeft veiliggesteld. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte niet alleen behulpzaam is geweest (in de zin van medeplichtigheid) bij de woningeninbraken, maar nauw en bewust met de anderen heeft samengewerkt en aldus deze heeft medegepleegd. De omstandigheid dat hij niet daadwerkelijk de woningen zou zijn binnen gegaan maakt nog niet dat van die nauwe en bewuste samenwerking geen sprake meer is geweest.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand waarbij de rechtbank naast algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden heeft gesteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast en gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie.
De raadsman heeft betoogd dat, in geval van strafoplegging, de verdediging zich kan vinden in de eis van de advocaat-generaal.
Adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of als de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
Reclassering Nederland heeft in haar rapport van 21 oktober 2020 geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen. In een aanvulling op dit advies, van 28 januari 2022, blijft de reclassering bij dit standpunt. Er zijn aanwijzingen voor een verstandelijke beperking bij verdachte. Hij is onvoldoende in staat zijn eigen gedrag te organiseren en schat de risico's van zijn eigen handelen slecht in. Hij is ontvankelijk voor sociale, emotionele en praktische ondersteuning en voor beïnvloeding door volwassenen.
Het hof volgt het advies van de reclassering. Het hof is van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte, als ook in het belang van de maatschappij om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Er is een grote mate van pedagogische beïnvloeding mogelijk. Het hof zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht en derhalve een straf opleggen met toepassing van het jeugdstrafrecht.
Strafoplegging
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Woninginbraken veroorzaken naast financiële schade een verregaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners en tasten hun gevoel van veiligheid aan. Bovendien veroorzaken dergelijke misdrijven maatschappelijke onrust. Ook in deze zaak was dit het geval en gaf dat zelfs aanleiding tot een speciale op woninginbraken gerichte politieactie.
De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen gelet op het voorgaande in beginsel de door de rechtbank opgelegde werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke jeugddetentie.
Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden, zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep weergegeven en zoals die blijken uit een recent rapport van Reclassering Nederland, aanleiding om hiervan af te wijken. De verdachte heeft zijn leven een positieve wending gegeven. Hij werkt met plezier in de steigerbouw en heeft hiermee een zinvolle structurele dagbesteding. Daarnaast is sprake van een veilige, stabiele thuissituatie. Ten tijde van het ten laste gelegde leek zijn sociaal netwerk de verdachte negatief te beïnvloeden. Thans lijkt de verdachte geen contact meer te hebben met de medeverdachten. Voorts heeft de verdachte zich tegenover het hof rekenschap gegeven van de ernst van hetgeen hij heeft begaan en de verantwoordelijkheid voor zijn handelen op zich genomen. Ten slotte weegt het hof in het voordeel van de verdachte mee dat hij sinds de onderhavige feiten niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Gelet op het hiervoor overwogene ziet het hof op dit moment geen aanleiding (meer) voor het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie noch voor het stellen van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk op te leggen straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uur, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 april 2022.
=========================================================================
[…]