In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar is nu veroordeeld voor het medeplegen van woninginbraken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 november 2019 samen met twee medeverdachten betrokken was bij woninginbraken in Amsterdam. Ondanks zijn verweer dat hij slechts op de uitkijk heeft gestaan, concludeert het hof dat zijn betrokkenheid kan worden aangemerkt als medeplegen, gezien de nauwe samenwerking met de medeverdachten en zijn actieve rol in het delict.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gepleit voor het toepassen van adolescentenstrafrecht, wat het hof heeft overgenomen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder zijn werk in de steigerbouw en een stabiele thuissituatie. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten om geen voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen en de verdachte enkel een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur op te leggen, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde straffen, die zijn vernietigd. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.