In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, [kind 1], en de vervangende toestemming voor verhuizing van de vader naar [plaats A]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 5 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2021, waarin zijn verzoek om verhuizing werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op 11 maart 2022 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2022, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [kind 1], die in 2019 is geboren. De ouders hebben een ouderschapsplan ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken. De vader heeft zijn verzoek om verhuizing onderbouwd met de noodzaak van zijn werk als medisch specialist en de beperkte mogelijkheden in de regio van de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de kans op voortzetting van het co-ouderschap bij de vader het grootst is, en heeft daarom de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vader bepaald. Tevens heeft het hof de vader vervangende toestemming verleend om met [kind 1] te verhuizen naar de regio [plaats D] en om hem in te schrijven op een basisschool in die regio. De huidige zorgregeling is bekrachtigd, en er zijn afspraken gemaakt voor de toekomstige zorgregeling afhankelijk van de schoolkeuze van [kind 1].