ECLI:NL:GHAMS:2022:2597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
200.304.887/ 01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en hoofdverblijfplaats van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, [kind 1], en de vervangende toestemming voor verhuizing van de vader naar [plaats A]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft op 5 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2021, waarin zijn verzoek om verhuizing werd afgewezen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft op 11 maart 2022 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 juli 2022, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [kind 1], die in 2019 is geboren. De ouders hebben een ouderschapsplan ondertekend waarin afspraken zijn gemaakt over de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken. De vader heeft zijn verzoek om verhuizing onderbouwd met de noodzaak van zijn werk als medisch specialist en de beperkte mogelijkheden in de regio van de moeder. Het hof heeft geoordeeld dat de kans op voortzetting van het co-ouderschap bij de vader het grootst is, en heeft daarom de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vader bepaald. Tevens heeft het hof de vader vervangende toestemming verleend om met [kind 1] te verhuizen naar de regio [plaats D] en om hem in te schrijven op een basisschool in die regio. De huidige zorgregeling is bekrachtigd, en er zijn afspraken gemaakt voor de toekomstige zorgregeling afhankelijk van de schoolkeuze van [kind 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.304.887/ 01
Zaaknummer rechtbank: C/13/705474 / FA RK 21-4774 en C/13/705266 / FA RK 21-4671
Beschikking van de meervoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.S. Timmermans te Amsterdam ,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D.I.A. Schröder te De Meern.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hersteld bij beschikking van 22 juni 2022.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 5 januari 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 6 oktober 2021, zoals hersteld bij beschikking van 22 juni 2022.
2.2
De vrouw heeft op 11 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- het proces-verbaal van de behandeling in eerste aanleg, ingediend door de man op 7 februari 2022;
- een akte toelichting op producties, aanvullende producties en concretisering verzoek van de zijde van de vrouw, ingekomen op 28 juni 2022;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 30 juni 2022 met bijlage, ingekomen op 1 juli 2022;
- een bericht van de zijde van de man van 4 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 juli 2022 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 8 juli 2022 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 14 juli 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door mr. M.C. Schuijt, advocaat te Amsterdam ;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (in februari 2020 verbroken) relatie van de man en de vrouw is geboren [kind 1] (hierna: [kind 1] ) [in ] 2019.
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over [kind 1] .
3.2
In het door partijen op 23 mei 2020 ondertekende ouderschapsplan is onder andere het volgende vastgelegd.
“Artikel 2 Hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort
2.1
De relatie van ouders is sinds februari 2020 verbroken. Vanaf dat moment ligt het zwaartepunt van de zorg- en opvoedingstaken voor [kind 1] bij vader. Vanuit dat perspectief hebben ouders de volgende afspraken gemaakt.
2.2
[kind 1] heeft nu zijn hoofdverblijf bij vader.
2.3
Het is aannemelijk dat vader zal verhuizen naar een andere woonplaats na de afronding van de opleiding tot medisch specialist ( [opleiding] ). Hierbij zullen zowel vader als moeder de nieuwe woonplaats dusdanig kiezen dat de omgang van [kind 1] met beide ouders zo min mogelijk nadelig wordt beïnvloed. Het uitgangspunt zal daarin blijven dat [kind 1] zo goed als mogelijk contact kan onderhouden met beide ouders.
(…)
Artikel 3 Verzorging en opvoeding
3.1
Ouders zijn ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken overeengekomen dat:
- de ontwikkeling en het belang van [kind 1] voorop blijft staan. Hij zal in zijn beschermde woonomgeving blijven op het huidige woonadres te [plaats C] .
- moeder zal [kind 1] zien en verzorgen op de [A-straat] te [plaats C] , in beginsel zonder restricties. (…) Het uitgangspunt ten tijde van het ondertekenen van het onderhavige ouderschapsplan is dat moeder [kind 1] verzorgt op de woensdag en eens in de 14 dagen een weekend. Daarnaast proberen ouders wekelijks een avond samen met [kind 1] te eten.
(…)
- Moeder zal zich in blijven zetten om [kind 1] te voorzien van een stabiele woonomgeving. Dit ter voorkoming van een eventuele conflictsituatie waardoor de ontwikkeling van [kind 1] in gevaar wordt gebracht.
- Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in de toekomst aangepast worden.
3.2
Vervoer
(…)
Vanaf het moment dat vader in de toekomst zal gaan verhuizen, nemen partijen als uitgangspunt dat het halen en brengen van [kind 1] in onderling overleg wordt verdeeld tussen ouders. In die zin, dat iedere ouder een haal- en brengmoment voor zijn of haar rekening neemt.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] te verhuizen naar [plaats A] afgewezen.
Verder is op het verzoek van de vrouw bepaald dat [kind 1] zijn hoofdverblijfplaats bij haar heeft en is een zorgregeling bepaald waarbij [kind 1] van zaterdag 17.00 uur tot dinsdag 18.30 uur bij de man verblijft alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen en dat hij van dinsdagavond 18.30 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de vrouw verblijft, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
I. de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man (in [plaats A] ) te bepalen;
II. en indien de vrouw niet bereid zou zijn zich voor het bereiken van de vierjarige leeftijd van [kind 1] in dezelfde regio te vestigen: de man vervangende toestemming te verlenen om [kind 1] in te schrijven op basisschool Schoolvereniging [school 1] in [plaats A] , althans op een geschikte basisschool op loop/fietsafstand van de woning van de man;
en indien de vrouw wel bereid zou zijn zich voor het bereiken van de vierjarige leeftijd van [kind 1] in dezelfde regio te vestigen: de man vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] te verhuizen naar de regio [plaats D] / [plaats E] en de man vervangende toestemming te verlenen om [kind 1] in te schrijven op basisschool [school 2] in [plaats D] , althans op een geschikte basisschool in de regio [plaats D] / [plaats E] op loop/fietsafstand van de woning van de man (en de vrouw);
III. te bepalen dat [kind 1] bij beide ouders verblijft:
zolang hij niet naar de basisschool gaat: wekelijks van zaterdag 17.00 uur tot woensdag 9.00 uur bij de man en van woensdag 9.00 uur tot zaterdag 17.00 uur bij de vrouw, met bepaling dat de man [kind 1] op zaterdag naar de vrouw brengt en de vrouw [kind 1] op woensdag naar de man;
vanaf het moment dat hij naar een basisschool in [plaats A] gaat en de vrouw in [plaats B] blijft wonen: twee van de drie weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vrouw en de resterende tijd bij de man, met bepaling dat de man [kind 1] op vrijdagmiddag naar de vrouw brengt en de vrouw [kind 1] op zondagmiddag naar de man brengt;
en vanaf het moment dat hij naar een basisschool in de regio [plaats D] / [plaats E] gaat en de vrouw zich eveneens vestigt in deze regio: op de maandagen en dinsdagen bij de man, op de woensdagen en donderdagen bij de vrouw en de weekenden om en om bij beide ouders (derhalve een zogenoemde 2-2-5-5-regeling), met bepaling dat het halen en brengen tussen partijen gelijk wordt verdeeld;
alsmede de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij beide ouders.
4.3
Het verweer van de vrouw strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn verzoeken tot het vaststellen van een zorgregeling en tot het verlenen van vervangende toestemming om [kind 1] in te schrijven op een basisschool in [plaats A] , respectievelijk de regio [plaats D] / [plaats E] , althans tot afwijzing van deze verzoeken, en voorts tot af afwijzing van het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats.
Zij verzoekt, na aanvulling en wijziging van haar verzoek:
- aan haar vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van [kind 1] op een van de vier door haar voorgestelde scholen in [plaats B] ( [school 3] , [school 4] , [school 5] , [school 6] ), althans op een geschikte basisschool in de regio [plaats B] op loop- en/of fietsafstand van de woning van de vrouw;
- de volgende zorgregeling te bepalen vanaf het moment dat [kind 1] naar de basisschool in [plaats B] gaat:
* in de even weken: van vrijdagmiddag uit school tot en met maandagochtend naar school verblijft [kind 1] bij de man, waarbij de man [kind 1] haalt en brengt;
* in de oneven weken: op dinsdagmiddag haalt de man [kind 1] uit school en brengt hem op woensdagochtend naar school;
* [kind 1] verblijft gedurende de helft van de schoolvakanties bij de man;
- de volgende zorgregeling te bepalen tot het moment dat [kind 1] naar de basisschool in [plaats B] gaat: [kind 1] verblijft van zaterdag 17.00 uur tot dinsdag 18.30 uur bij de man, alsmede de helft van schoolvakanties en feestdagen, waarbij de man het halen en brengen voor zijn rekening dient te nemen.
Tot slot verzoekt zij de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw.
4.4
De man heeft als productie 24 bij het beroepschrift geluidsopnames van gesprekken tussen partijen en bij producties 12, 14 en 23 transcripties van die gesprekken in het geding gebracht. De vrouw verzoekt geen acht te slaan op deze producties. Als het hof de geluidsopnames toch meeneemt, verzoekt zij uit te gaan van de door haar uitgewerkte transcripties. De man heeft de vrouw niet laten weten dat hij hun gesprekken opnam. Hij ontlokte haar uitspraken en hij heeft de gesprekken niet volledig opgenomen (begint niet bij begin en eindigt niet bij eind). Ook de transcripties zijn niet helemaal juist, aldus de vrouw.
Voor zover de vrouw heeft bedoeld te betogen dat de door de man overgelegde gegevens – als onrechtmatig verkregen – door het hof terzijde dienen te worden gelaten, faalt dat verweer.
De omstandigheid dat de geluidsopnamen zonder toestemming van de vrouw zijn gemaakt, brengt niet zonder meer mee dat deze in een procedure als de onderhavige als bewijs moeten worden uitgesloten. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van bijkomende omstandigheden, die terzijdelegging van het bewijs rechtvaardigen (vgl. HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:942). De gegevens zullen dan ook worden toegelaten. Mocht het hof de geluidsgegevens voor de beoordeling van de zaak relevant vinden, dan zal het daarbij tevens acht slaan op de door de vrouw uitgewerkte transcripties.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
De vrouw heeft verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken ten aanzien van de zorgregeling en de inschrijving op een basisschool, omdat hij die verzoeken in hoger beroep voor het eerst doet.
Het hof stelt vast dat de man in eerste aanleg een zelfstandig verzoek heeft gedaan met betrekking tot de vervangende toestemming voor verhuizing met [kind 1] . Op grond van artikel 362 in verbinding met artikel 283 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mag hij in hoger beroep zijn verzoek aanvullen. Nu zijn nieuwe verzoeken ten aanzien van de zorgregeling en de inschrijving op een basisschool bovendien nauw samenhangen met het reeds voorliggende verzoek, is de man daarin ontvankelijk.
Verzoek van de man
5.2
De man heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat hij zijn verzoek om hem vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] naar [plaats A] te verhuizen in appel niet heeft herhaald, omdat de man inmiddels is verhuisd naar [plaats A] . Wel wenst de man nog steeds dat [kind 1] bij hem in [plaats A] komt wonen, om welke reden hij heeft verzocht [kind 1] hoofdverblijfplaats (weer) bij hem te bepalen, in [plaats A] .
Voorgeschiedenis
5.3
Voordat het hof aan de behandeling van de grieven van de man toekomt, geeft het een schets van de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
Ten tijde van de geboorte van [kind 1] [in ] 2019 woonden partijen in [plaats F] . In december 2019 is het gezin verhuisd naar [plaats C] . Kort daarna (in februari 2020) is de relatie van partijen verbroken. De man is met [kind 1] in de woning in [plaats C] blijven wonen en de vrouw is in juni 2020 naar [plaats G] verhuisd (zij logeerde bij een vriendin en had er een huurwoning vanaf juli 2020). Zoals hiervoor vermeld onder de feiten hebben partijen op 23 mei 2020 een ouderschapsplan ondertekend.
De vrouw heeft sinds het uiteengaan van partijen een relatie met [A] . Zij wonen niet samen.
De man heeft sinds de zomer van 2020 een relatie met [B] (hierna: [B] ) die destijds in [plaats F] woonde. Uit een eerdere relatie heeft [B] twee kinderen: [kind 2] (geboren [in ] 2015) en [kind 3] (geboren op [in ] 2018). De ex-partner van [B] woont in [plaats F] . [B] werkt in [plaats F] en [plaats A] .
De man is in oktober/november 2020 ingetrokken bij [B] in [plaats F] .
De vrouw is in februari 2021 verhuisd naar een huurwoning in [plaats B] .
Uit de relatie van de man en [B] is [in ] 2021 [kind 4] geboren. De man is na de zomer van 2021 verhuisd naar [plaats A] , aanvankelijk naar een logeeradres en een tijdelijke woning en sinds begin 2022 woont hij met zijn gezin in een (verbouwde) koopwoning. [B] heeft van haar ex-partner toestemming gekregen voor deze verhuizing.
De man is op 1 januari 2017 begonnen met zijn 5,5 jaar durende opleiding tot [opleiding] in het Noordwest Ziekenhuis. Hij is werkzaam geweest in achtereenvolgens Alkmaar /Den Helder, Amsterdam en Haarlem/Hoofddorp.
De vrouw is orthopedagoog en werkt als zzp’er voor opdrachtgevers in de omgeving van Zeist , Driebergen, Bussum en Hilversum.
Geschil en standpunten partijen
5.4
Uit deze schets valt op te maken dat partijen beiden meerdere keren zijn verhuisd en dat de reistijd tussen hen steeds langer is geworden. Momenteel bedraagt die ongeveer een uur. [kind 1] is de ene helft van zijn tijd bij de man en de andere helft bij de vrouw. Partijen stellen beiden dat zij het co-ouderschap willen voortzetten, maar bij de huidige stand van zaken is dat niet langer mogelijk als [kind 1] in februari 2023 naar school gaat.
Partijen maken elkaar over en weer verwijten met betrekking tot hun respectievelijke verhuizingen. De man stelt dat hij gezien de te krappe woning in [plaats F] (voor een gezin van zes) en zijn arbeidsperspectief gedwongen was te verhuizen. Omdat hij een baan als medisch specialist in de regio [plaats A] verwachtte te vinden (en inmiddels heeft gevonden; de man heeft per 1 augustus 2022 een (tijdelijke) aanstelling bij het [kind 1] Haga [orthopedisch centrum] ( [orthopedisch centrum] ), welk centrum is verbonden aan drie ziekenhuizen: in [plaats A] , [plaats E] en [plaats H] ), hebben hij en [B] in die gemeente een huis gekocht. De man wenst echter nog steeds dat hij en de vrouw op zoek gaan naar een gezamenlijke woonplaats (zoals [plaats D] of [plaats E] ) zodat zij hun co-ouderschap kunnen behouden. Hij neemt het de vrouw kwalijk dat zij niet met hem heeft overlegd over haar verhuizing naar [plaats G] en vervolgens naar [plaats B] .
De vrouw stelt op haar beurt dat van een gezamenlijke woonplaats geen sprake meer kan zijn. In een eerder stadium hebben partijen besproken dat beiden een nieuwe woning zouden zoeken die een kwartier minder reisafstand tot de ander zou opleveren, maar achteraf is haar gebleken dat de man al die tijd eenzijdig heeft aangestuurd op een verhuizing naar [plaats A] . Daarmee heeft de man het co-ouderschap onmogelijk gemaakt, en haar vertrouwen beschadigd. De afstand is nu te groot om te overbruggen.
Co-ouderschap: situatie ouders
5.5
Uit de stukken blijkt dat beide ouders geschikt zijn om [kind 1] te verzorgen en op te voeden. Beiden kunnen hem een liefdevolle, veilige en positieve opvoedsituatie bieden. Zowel de man als de vrouw is een dag per week vrij van werk om thuis bij [kind 1] (en in het geval van de man: ook [kind 4] ) te zijn. Bij de vrouw heeft [kind 1] zijn grootouders van moederszijde in de buurt wonen en bij de man heeft [kind 1] zijn halfzusje [kind 4] alsook [kind 3] en [kind 2] . Naar het oordeel van het hof kan in het midden blijven wie het grootste deel van de zorg droeg voor [kind 1] na zijn geboorte en rond het uiteengaan van partijen. Partijen voeren al enige tijd (ruim twee jaar) een co-ouderschapsregeling uit en zijn het erover eens dat zij die het liefst zouden handhaven. De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd dat partijen met behulp van forensische mediation onderzoeken tot welke concessies zij bereid zijn ten behoeve van het co-ouderschap en welke oplossing moet worden gevonden als de slotsom is dat co-ouderschap niet meer mogelijk is. Ter zitting is gebleken dat de inzet van forensische mediation (thans) niet mogelijk is.
Verhuizing naar [plaats A]
5.6
Volgens de vrouw heeft de man het co-ouderschap onmogelijk gemaakt met zijn verhuizing naar [plaats A] , welke verhuizing zij hem kwalijk neemt omdat die in haar ogen niet noodzakelijk was. Het hof is echter van oordeel dat de man de noodzaak van deze verhuizing voldoende heeft onderbouwd. Niet in geschil is dat de woning van [B] in [plaats F] te klein was geworden voor een gezin met drie kinderen en de vierde op komst. Daar kwam bij dat de man zijn opleiding tot medisch specialist zou gaan afronden. De man heeft zich gespecialiseerd tot [opleiding] . Dat het voor de man in verband met zijn loopbaan nodig zou zijn om op enig moment te verhuizen, was partijen bekend, zoals ook blijkt uit de tekst van het ouderschapsplan. In een eerder stadium heeft de man een plek in een ziekenhuis in [plaats I] afgewezen, omdat deze plaats te ver verwijderd ligt van [plaats B] .
Met het overleggen van de verklaringen van zijn opleiders en een lijst met vacatures van 1 januari 2018 tot medio 2022 heeft de man aannemelijk gemaakt dat het vinden van een plek als medisch specialist in het algemeen lastig is en dat het vrijwel kansloos is in de omgeving van [plaats G] en [plaats F] . [C] schrijft dat de arbeidsmarkt voor een beginnende [opleiding] in alle regio’s in Nederland ‘zeer slecht’ is. In de populaire regio’s [plaats F] en [plaats G] is volgens hem geen vaste aanstelling te verwachten, ook niet op de langere termijn. Ook [D] noemt de arbeidsmarkt voor een ‘jonge klaar’ (een net afgeronde [opleiding] -In-Opleiding) in alle regio’s in Nederland zeer slecht. Volgens hem bestond er voor de man in feite geen andere mogelijkheid dan te solliciteren in de regio [plaats A] .
Uit de verklaringen blijkt genoegzaam dat de opleiders van de man hem hebben afgeraden op zoek te gaan naar een aanstelling in de omgeving van [plaats F] of [plaats G] en dat zij hem hebben geadviseerd uit te wijken naar de omgeving van [plaats A] ; zij hebben hem voorts actief geholpen bij het vinden van een plek aldaar. Zoals gezegd heeft de man met ingang van 1 augustus 2022 een (tijdelijke) aanstelling bij het [orthopedisch centrum] gevonden.
De man heeft voorts toegelicht dat de door de vrouw overgelegde vacatures (in de regio [plaats G] ) niet passend voor hem zijn, omdat hij overgekwalificeerd is voor bijvoorbeeld de functie van basisarts. Aannemelijk is verder dat het op het werkgebied van de man niet gebruikelijk is om een open sollicitatie te sturen, zoals de vrouw heeft betoogd. [E] acht het hof aannemelijk dat aan het vinden van een aanstelling als specialist een relatief langdurig traject vooraf gaat, waarbij de man moest worden geïntroduceerd en hij zich heeft gesubspecialiseerd teneinde beter te passen in het profiel van zijn voorganger.
Het hof acht het al met al begrijpelijk dat de man zich heeft gericht op de regio [plaats A] voor het vinden van een aanstelling als medisch specialist.
5.7
Het hof kan de man eveneens volgen in zijn keuze voor deze regio bij het zoeken van een woning. Weliswaar had hij rekening te houden met het belang van [kind 1] (te weten: co-ouderschap), maar ook met de belangen van zijn overige gezinsleden. De man moet binnen dertig minuten op zijn werk in [plaats E] / [plaats A] kunnen zijn in verband met acute indicaties. De koop van een woning in [plaats F] of [plaats G] (met circa een uur reistijd) viel daarom als optie af. De man heeft toegelicht dat hij telefonische bereikbaarheidsdiensten in de avonduren en in het weekend heeft, die hij momenteel vanuit het ziekenhuis doet, omdat zijn woning te ver van het ziekenhuis af ligt. Begrijpelijkerwijs vinden hij en [B] het niet wenselijk om dat vol te houden.
Op grond van het vorenstaande concludeert het hof dat de man geen verwijt kan worden gemaakt van zijn verhuizing naar [plaats A] , althans niet in die mate dat reeds om die reden moet worden geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] niet bij de man dient te zijn.
Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing
5.8
Zoals hiervoor is overwogen, hebben beide ouders veel te bieden aan [kind 1] . Weliswaar verwijt de vrouw de man dat hij haar niet steeds op de hoogte houdt van relevante feiten en omstandigheden zoals wanneer [kind 1] ziek is of naar de tandarts moet, maar de man heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
Bij de vraag welke hoofdverblijfplaats in het belang van [kind 1] is, is voor het hof bij deze stand van zaken van doorslaggevend belang het antwoord op de vraag bij wie van partijen de kans op voortzetting van het co-ouderschap – dat beiden graag willen houden en dat in het belang van [kind 1] is – het grootst is. Het hof beoordeelt dat die kans bij de man het grootst is.
Voor voortzetting van het co-ouderschap is nodig dat ten minste een van partijen opnieuw verhuist. Ter zitting is besproken dat partijen co-ouderschap niet alleen haalbaar vinden als zij in dezelfde woonplaats wonen, maar ook nog als zij op tien à vijftien minuten rijden van elkaar wonen. De man heeft zich ter zitting in hoger beroep nadrukkelijk bereid getoond om weer te verhuizen (zij het dat hij vanwege zijn werk niet verder dan op ongeveer dertig minuten rijden van de regio [plaats A] kan wonen), ook al brengt dat mee dat zijn hele gezin binnen korte tijd weer moet verhuizen en dat [kind 2] en [kind 3] aan een nieuwe woonplaats en een nieuwe school moeten wennen. Volgens de man heeft hij zijn huidige woning gekocht in de wetenschap dat hij deze mogelijk zou moeten doorverkopen, wellicht zelfs met verlies. Voor de man is dat naar eigen zeggen geen beletsel, omdat hij dermate veel waarde hecht aan het co-ouderschap dat hij (alsook [B] ) bereid is om dat offer te brengen. Het hof gaat ervan uit dat de man zijn goede wil toont en zijn voornemen uitvoert. Dat zou meebrengen dat de man naar [plaats D] of zoveel oostelijker als mogelijk is, verhuist. De man heeft weliswaar verklaard daartoe alleen bereid te zijn als ook de vrouw verhuist (naar [plaats D] , [plaats J] , [plaats K] of [plaats L] ), maar gezien het verloren vertrouwen van de vrouw in de man is het vermoedelijk nodig dat de man dat gebaar als eerste maakt om dat vertrouwen terug te winnen. Het hof zal voor dat geval de man de door hem verzochte vervangende toestemming verlenen om met [kind 1] te verhuizen (het hof leest het verzoek van de man aldus dat het ook op deze situatie betrekking heeft. Het betrekt daarbij ook de reactie van de vrouw), met dien verstande dat het hof de vervangende toestemming om met [kind 1] te verhuizen slechts zal verlenen voor de regio [plaats D] . Dat is kennelijk voor het werk van de man nog haalbaar, terwijl vestiging in of rondom [plaats E] van de vrouw veel zou vragen. Het is vervolgens aan de vrouw om te bepalen of zij eveneens bereid is tot een verhuizing in westelijke richting. Ter zitting in hoger beroep heeft zij verklaard dat zij bereid is te verhuizen, zij het dat zij op slechts vijftien minuten van [plaats B] wil wonen. Mogelijkerwijs kan de vrouw akkoord gaan met een woonplaats op dertig minuten (of meer) van [plaats B] als dat voortzetting van het co-ouderschap mogelijk maakt.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de hoofdverblijfplaats van [kind 1] (weer) bij de man zal bepalen en dat de bestreden beschikking in zoverre zal worden vernietigd. De stellingen van de man ten aanzien van de situatie van de vrouw (zoals haar verhuizingen, haar partner, haar werk en de wijze waarop zij met de man communiceert) behoeven dus geen bespreking meer.
Inschrijving basisschool
5.9
Aangezien [kind 1] zijn hoofdverblijfplaats bij de man krijgt, krijgt de man vervangende toestemming voor inschrijving van [kind 1] op basisschool Schoolvereniging [school 1] in [plaats A] , althans op een geschikte basisschool op loop- en/of fietsafstand van de woning van de man.
Naast vervangende toestemming om met [kind 1] naar de regio [plaats D] te verhuizen, wordt de man vervangende toestemming verleend om [kind 1] in te schrijven op basisschool [school 2] in [plaats D] , althans op een geschikte basisschool in de regio [plaats D] op loop- en/of fietsafstand van de woning van de man.
Huidige zorgregeling
5.1
Partijen hebben beiden de zorgregeling aan de orde gesteld.
De man is van mening dat de wissel op dinsdagavond minder handig is dan een wissel op woensdagochtend zou zijn, gezien het ritme van [kind 1] . Voor hem is het onrustig om op dinsdagavond naar de vrouw te gaan na de hele dag bij de man te zijn geweest en met het gezin te hebben gegeten.
Het hof ziet in hetgeen de man heeft gesteld geen aanleiding om de zorgregeling nu te wijzigen. Terecht heeft de vrouw naar voren gebracht dat [kind 1] op dinsdag de hele dag bij de man is geweest (die op die dag vooralsnog vrij is) en dat een wissel op woensdag meebrengt dat [kind 1] zijn dag moet starten met een autorit van een uur, welke reistijd in mindering strekt op de dag die de vrouw met [kind 1] doorbrengt.
De vrouw heeft op haar beurt verzocht te bepalen dat de man [kind 1] zowel haalt als brengt, omdat de reistijd aanzienlijk is toegenomen door toedoen van de man (de verhuizing naar [plaats A] ). Ook dit verzoek wijst het hof af. Het hof acht het redelijk dat partijen als co-ouders ieder hun aandeel dragen in het halen en brengen, en betrekt daarbij mede de door partijen gemaakte afspraak in art. 3.2 van het ouderschapsplan. Het staat partijen vanzelfsprekend vrij in onderling overleg anderszins af te spreken.
Toekomstige zorgregeling
5.11
In het geval [kind 1] naar een basisschool in [plaats A] of in de regio [plaats D] gaat en de vrouw in [plaats B] blijft wonen, zal het hof een zorgregeling bepalen overeenkomstig het verzoek van de man (nu de vrouw voor deze situatie geen verzoek heeft geformuleerd), omdat het dan niet mogelijk is een co-ouderschap uit te voeren: [kind 1] verblijft twee van de drie weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vrouw, waarbij de man [kind 1] op vrijdagmiddag naar de vrouw brengt en de vrouw hem op zondagmiddag naar de man brengt.
In het geval [kind 1] naar een basisschool in de regio [plaats D] gaat en de vrouw zich eveneens vestigt in deze regio zal het hof een zorgregeling bepalen waarbij [kind 1] op de maandagen en dinsdagen bij de man is, op de woensdagen en donderdagen bij de vrouw en de weekenden om en om bij beide ouders (derhalve een zogenoemde 2-2-5-5-regeling), en waarbij het halen en brengen tussen partijen gelijk wordt verdeeld.
De vakanties en feestdagen worden ook gelijk verdeeld.
Proceskosten
5.12
Gezien de aard en de uitkomst van de procedure is er geen aanleiding om de man te veroordelen in de proceskosten van de vrouw. Deze kosten zullen worden gecompenseerd.
5.13
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de man;
verleent de man vervangende toestemming voor inschrijving van [kind 1] op basisschool [school 1] in [plaats A] , althans op een geschikte basisschool op loop- en/of fietsafstand van de woning van de man;
verleent de man vervangende toestemming om met [kind 1] te verhuizen naar de regio [plaats D] en verleent de man vervangende toestemming voor inschrijving van [kind 1] op basisschool [school 2] in [plaats D] , althans op een geschikte basisschool in de regio [plaats D] op loop- en/of fietsafstand van de woning van de man;
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de huidige zorgregeling;
bepaalt een zorgregeling vanaf het moment dat [kind 1] naar de basisschool gaat als volgt:
  • in het geval [kind 1] naar een basisschool in [plaats A] of in de regio [plaats D] gaat en de vrouw in de regio [plaats B] blijft wonen, verblijft [kind 1] twee van de drie weekenden van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 17.00 uur bij de vrouw, waarbij de man [kind 1] op vrijdagmiddag naar de vrouw brengt en de vrouw hem op zondagmiddag naar de man brengt;
  • in het geval [kind 1] naar een basisschool in de regio [plaats D] gaat en de vrouw zich eveneens vestigt in deze regio, verblijft [kind 1] op de maandagen en dinsdagen bij de man, op de woensdagen en donderdagen bij de vrouw en de weekenden om en om bij beide ouders, waarbij het halen en brengen tussen partijen gelijk wordt verdeeld;
  • de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.F. Miedema en mr. L.M. Coenraad, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 6 september 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.