ECLI:NL:GHAMS:2022:2586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
K21/230356
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beklag tegen de beslissing van de officier van justitie inzake vermeende mishandeling door politieagenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van een klager die zich beklaagde over de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen twee politieagenten wegens vermeende mishandeling. Klager had op 13 januari 2021 aangifte gedaan van mishandeling door de beklaagden, die op 6 december 2020 in Den Helder zouden hebben gehandeld tijdens een aanhouding. Klager verklaarde dat hij ruw was behandeld en dat hij letsel had opgelopen tijdens de aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat er aanzienlijke verschillen zijn in de verklaringen van klager en de beklaagden over de gebeurtenissen. Het hof oordeelde dat er aanvullend onderzoek nodig is om de omstandigheden van het letsel van klager te verhelderen en om te beoordelen of het geweld dat door de politie is toegepast, binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit is gebleven. Het hof heeft besloten dat de beklaagden en een getuige door de rechter-commissaris moeten worden gehoord om de nodige informatie te verkrijgen. Het hof heeft de vervolging van de beklaagden bevolen en de officier van justitie opgedragen om de nodige stappen te ondernemen voor verder onderzoek.

Uitspraak

afdeling strafrecht
beklagkamer
rekestnummer: K21/230356
Beschikking op het beklag van:
[klager01],
klager,
woonplaats kiezende op het kantooradres van zijn gemachtigde: mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.

1.Het beklag

Het hof heeft op 14 september 2021 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde01]en
[beklaagde02](hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 22 november 2021 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 4 oktober 2021.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 1 maart 2022 het beklag toe te lichten. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De gemachtigde van klager, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, is wel in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
Voorts heeft het hof beklaagden in de gelegenheid gesteld op 1 maart 2022, 4 augustus 2022 en 23 augustus 2022 te worden gehoord. Beklaagden zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, alle keren niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal is bij de behandelingen in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze aanleiding gevonden de conclusie in het verslag aldus te herzien, dat het beklag moet worden toegewezen.

5.De beoordeling van het beklag

De klacht van klager ziet op het volgende.
Klager heeft op 13 januari 2021 aangifte gedaan van mishandeling gepleegd door beklaagden op 6 december 2020 te Den Helder. Klager heeft verklaard dat hij op 6 december 2020 omstreeks 03:20 uur toen hij op de fiets zat iemand hoorde schreeuwen vanuit een auto, maar dat hij vanwege zijn slechte gehoor niet precies hoorde waar het over ging. Hij had wel door dat de personen in de auto wilden dat hij stopte. Volgens klager kwam de auto, een witte Kia die hij niet herkende als een politieauto, daarna achter hem aan. Klager wilde niet stoppen voor een stel onbekenden die maar wat riepen dus hij reed door. Toen er vanuit een andere richting een opvallende politieauto kwam wist klager dat hij moest stoppen. Klager verklaart dat hij werd ingesloten en dat hij van zijn fiets is gestapt. Volgens klager is hij zelf op de grond gaan liggen op zijn buik om geen problemen te krijgen, waarna er mensen voordat er iets gezegd was heel hard op zijn rug sprongen. Klager verklaart dat hij niet zag wie het waren en ook niet gezien heeft hoe het precies gebeurde omdat hij op zijn buik lag. Hierna zou er aan klagers armen zijn getrokken en zouden zijn armen op zijn rug zijn geboeid. Klager verklaart dat het heel ruw ging, maar dat hij zich niet verzette. Klager verklaart tevens dat hij iets in zijn linker schouder voelde knappen en dat hij pijn had. Klager is na de aanhouding niet verhoord en volgens klager is hij na 5 minuten op het politiebureau weer weggestuurd. Aan klager is uiteindelijk een boete opgelegd voor het negeren van een stopteken en het niet meewerken aan een alcoholcontrole.
De overwegingen van het hof
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. [beklaagde02] deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1).
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale ombudsman bevat een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband.
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman, voor zover hier van belang houdt in:
Terughoudendheid met geweldgebruik
  • Terughoudendheid: de politie is terughoudend met het toepassen van geweld. Het uitgangspunt is: ‘geen geweldgebruik, tenzij…’
  • De-escalatie: politieoptreden is gericht op de-escalatie. Dit betekent echter ook dat juist stevig optreden (met geweld) in bepaalde situaties geoorloofd is als de de-escalatie het uiteindelijke doel is, bijvoorbeeld in geval van groepen waarbij sprake is van een geëscaleerde, hectische/chaotische situatie dan wel (ernstige) verstoring van de openbare orde.
  • Vervelend, irritant of onbeschoft gedrag: alleen vervelend, irritant of onbeschoft gedrag van de burger mag niet leiden tot gebruik van geweld. Van de politie mag worden verwacht dat zij zich hierdoor niet laat uitdagen tot verdere escalatie en zich in een moeilijke of ongemakkelijke situatie weet te beheersen.
Uit het dossier en de bijlages die bij de klacht zijn gevoegd komt naar voren dat bij klager een fractuur is vastgesteld in het schoudergewricht. Klager verklaart dat dit letsel is ontstaan tijdens zijn aanhouding voor het negeren van een stopteken, die ruw is verlopen. Volgens klager was er geen aanleiding hem handboeien om te doen of aan te houden.
Beklaagden verklaren beiden dat zij een melding kregen in de nacht van 6 december 2020 omstreeks 03.15 uur dat klager tegen de deur en ramen van zijn ex-partner aan het bonken was. Uit een verklaring van de ex-vriendin van klager, die gevoegd is als bijlage bij de klacht, blijkt dat klager en zij ruzie hadden gehad. De ex-vriendin van klager verklaart dat haar zoon tegen klager heeft gezegd dat hij beter naar huis kon gaan, waarna klager is weggegaan. Beklaagden verklaren dat nadat zij klager in het vizier hadden hij ervandoor ging. Klager is tijdens deze vlucht volgens beklaagden van de fiets gevallen. Beklaagde [beklaagde01] verklaart dat hij klager een ‘veegschop’ heeft gegeven nadat klager was gevallen en weer was opgestaan, om hem geen kans te geven om te vluchten. Volgens beklaagde [beklaagde01] hebben hij en beklaagde [beklaagde02] daarna klager onder controle gebracht en geboeid. Beklaagde [beklaagde02] verklaart iets anders. Hij relateert dat klager na zijn val van de fiets opstond, de doorgaande weg van de Fabrieksgracht op liep en hij zag toen dat klager stil bleef staan. Beklaagde [beklaagde02] relateert dat hij vervolgens klager vastpakte en naar de grond wilde brengen. Hij voelde dat klager dat niet wilde en dat klager wilde blijven staan. Volgens beklaagde [beklaagde02] heeft hij vervolgens samen met beklaagde [beklaagde01] klager naar de grond gekregen en hem daarna geboeid.
De collega van beklaagden die is gehoord als getuige, verbalisant [verbalisant01] , heeft soortgelijk verklaard over de melding. Hij heeft daaraan toegevoegd dat uit de melding bleek dat klager onder invloed was en dat de melding ‘een code 4’ melding betrof, wat inhoudt dat klager in het verleden ooit als vuurwapengevaarlijk is aangemerkt. [verbalisant01] verklaart net zoals beklaagden dat klager ervandoor ging en dat hij tijdens deze vlucht van de fiets is gevallen. Over wie klager naar de grond heeft gewerkt verklaart de getuige [verbalisant01] dat beklaagde [beklaagde01] klager tijdens zijn vlucht – al rennend - ‘pootje wist te haken’. [verbalisant01] heeft daarna een paar seconden niet kunnen kijken, maar zag hierna dat klager voorover op de grond lag en dat hij op een rustige manier werd geboeid.
Het hof constateert dat de lezingen van de beklaagde verbalisanten op belangrijke onderdelen van elkaar verschillen. Uitgaande van een stilstaande persoon (het relaas van beklaagde [beklaagde02] ) of zelfs een stil liggende persoon (de lezing van klager) die zich niet verzet (de verklaring van klager en het relaas van beklaagde [beklaagde01] ) trekt het hof in twijfel of het toegepaste geweld binnen de grenzen van de vereiste subsidiariteit en proportionaliteit is gebleven. Het hof overweegt in dit verband dat beklaagden meermalen zijn opgeroepen om in raadkamer te reageren op het ingediende beklag en dat de advocaat-generaal op instigatie van het hof beklaagden uitdrukkelijk heeft gevraagd en aangeraden in raadkamer te verschijnen. Dat beklaagden er welbewust voor hebben gekozen om af te zien van hun recht om in raadkamer gehoord te worden, leidt ertoe dat het hof op basis van het dossier slechts tot uitgangspunt kan nemen dat beklaagden geweld hebben toegepast terwijl er aanwijzingen zijn dat de toepassing van dit geweld niet voldeed aan de geldende vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat geweld door politieagenten met terughoudendheid wordt toegepast en dat dus sprake moet zijn van ‘geen geweldgebruik tenzij…’ Met betrekking tot de vraag of strafvervolging aangewezen is, overweegt het hof dat het van groot maatschappelijk belang is dat als politiegeweld moet worden toegepast, de uitoefening daarvan blijft binnen hiervoor aangehaalde kaders. Als dat in dit geval niet zo zou zijn, gaat het om een ernstig feit omdat in dat geval onrechtmatig inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van klager. De ervaring leert dat dergelijke feiten voor slachtoffers grote gevolgen kunnen hebben en dat het vertrouwen in de integriteit van de politie niet alleen bij betrokkene, of andere mensen die in aanraking komen met de politie, maar ook in breed maatschappelijk verband ernstig kan worden aangetast.
Het hof is van oordeel dat wel nog aanvullend onderzoek vereist is voordat de zaak aan een strafrechter kan worden voorgelegd. Het dossier bevat onvoldoende informatie op bepaalde onderdelen. Het aanvullend onderzoek dient (onder meer) gericht te zijn op de mogelijke oorzaak van het bij klager vastgestelde letsel, meer specifiek of dit het gevolg kan zijn van een val van een fiets of van het met kracht trekken aan de armen en het boeien van klager. Nu beklaagden niet zijn gehoord in raadkamer, dienen deze naar het oordeel van het hof gehoord te worden door de rechter-commissaris. Ook getuige [verbalisant01] dient gehoord te worden door de rechter-commissaris. Bij het horen van beklaagden en de getuige [verbalisant01] komt het naar het oordeel van het hof raadzaam voor vragen te stellen over:
- De proportionaliteit en subsidiariteit van het toegepaste geweld,
- De verschillen tussen de verklaringen van beklaagden en de getuige [verbalisant01] onderling. Waarom verklaart bijvoorbeeld beklaagde [beklaagde01] over een ‘veegschop’ en de getuige [verbalisant01] over ‘pootje haken’? En waarom verklaart beklaagde [beklaagde02] in zijn geheel niet over een ‘veegschop’ of ‘pootje haken’? Uitgaande van een veegschop of pootje haken: tijdens welke beweging van klager gebeurde dit (al rennend/vluchtend, terwijl hij stilstond of terwijl hij opstond)? Wie heeft klager als eerste naar de grond geprobeerd te werken na de aanhouding? Was dat beklaagde [beklaagde01] of beklaagde [beklaagde02] ?
- De noodzaak van de verschillende geweldshandelingen, zoals het boeien van klager en het naar de grond werken van klager na zijn aanhouding,
- De noodzaak van de aanhouding van klager. De getuige [verbalisant01] verklaart anders over de melding dan beklaagden en de ex-vriendin van klager. Hoe is de melding precies gegaan? Welke informatie was er bij beklaagden bekend toen zij klager aanhielden?
Gelet op het voorgaande zal het hof de vervolging bevelen van beklaagden [beklaagde01] en [beklaagde02] en de last geven dat daarbij door de officier van justitie de vordering zal worden gedaan als bedoeld in artikel 181 Sv ten einde de rechter-commissaris deze en overigens nodig geachte onderzoekhandelingen te laten verrichten.

6.De beslissing

Het hof beveelt de officier van justitie om
[beklaagde01]en
[beklaagde02]te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft en geeft de last dat door de officier van justitie ter zake voormeld de vordering zal worden gedaan als bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
23 augustus 2022 door mrs. E. van Die, voorzitter, F.A. Hartsuiker en A.C. Huisman, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.