ECLI:NL:GHAMS:2022:2580

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
23-002415-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake wapenhandel en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, was eerder veroordeeld voor overtredingen van de Wet wapens en munitie en witwassen. De Hoge Raad had het eerdere arrest van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. Na terugwijzing heeft het hof het onder 2 ten laste gelegde feit opnieuw beoordeeld, evenals de strafoplegging voor de feiten 1 en 4. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wapenhandel, waarbij hij gedurende een langere periode vuurwapens en munitie heeft verhandeld. Dit is bewezen door middel van opgenomen gesprekken waarin de verdachte over vuurwapens spreekt en transacties bespreekt. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen, wat de integriteit van de legale economie bedreigt. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Het hof heeft ook diverse in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002415-20
datum uitspraak: 30 augustus 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 27 oktober 2020 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-680065-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2021 en
16 augustus 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Het hof heeft, met vernietiging van het vonnis, bij arrest van 21 februari 2019 de verdachte veroordeeld voor overtredingen van de Wet wapens en munitie (feit 1) en voor witwassen (feit 4), en heeft de verdachte vrijgesproken van feit 2 en niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep van feit 3. De Hoge Raad heeft bij arrest van 27 oktober 2020 de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging.
Na terugwijzing is in hoger beroep nog enkel het onder 2 ten laste gelegde feit alsmede de strafoplegging (tevens voor de feiten 1 en 4) aan de orde.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich, behoudens de strafoplegging, met het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit en zal dit derhalve in zoverre bevestigen onder aanvulling van gronden. Het hof zal bij de strafoplegging tevens de feiten betrekken ter zake waarvan het hof de verdachte bij arrest van 21 februari 2019 heeft veroordeeld.

Bespreking van verweren en aanvulling van gronden

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de opgenomen gesprekken niet ondubbelzinnig blijkt dat de verdachte over wapens spreekt dan wel dat hij wapens of munitie aan anderen heeft geleverd en dat ten behoeve daarvan transacties hebben plaatsgevonden. Op basis van de inhoud van de gesprekken kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van wapenhandel, nu er geen ondersteunend bewijs aanwezig is. Daarnaast kan niet uit het dossier volgen dat de verdachte zich stelselmatig zou hebben bezig gehouden met wapenhandel.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ook natuurlijke personen zich schuldig kunnen maken aan het van wapenhandel een beroep of gewoonte maken. Uit de gesprekken die de rechtbank heeft gebezigd als bewijs blijkt duidelijk dat gesproken wordt over de handel in wapens, dat de verdachte wapens te koop aanbiedt en dat vuurwapens worden uitgewisseld.
Het hof overweegt als volgt.
Het dossier bevat de schriftelijke weergave van meerdere opgenomen telefoongesprekken en gesprekken die in de auto van de verdachte zijn opgenomen. Uit die gesprekken blijkt dat de verdachte sprak over vuurwapens. In enkele gesprekken gebeurt dat in concrete bewoordingen en in andere gesprekken is sprake van versluierd taalgebruik.
Uit een OVC-gesprek van 15 mei 2016 blijkt dat er in de auto van de verdachte een ontmoeting plaatsvindt tussen de verdachte en een onbekende man. Er wordt in dat gesprek gevraagd door de verdachte of het voorwerp uitgebouwd is en er wordt opgemerkt dat de loop nieuw zou zijn. De verdachte vraagt of de man er (
hof: voor een wapen dat niet is uitgebouwd) een doezoe voor wil hebben (
het hof begrijpt: € 1.000,00). De man vraagt aan de verdachte of hij geen goeroe van 38 voor hem heeft. [1]
Op 18 augustus 2016 voert de verdachte een telefoongesprek met een onbekende man. De man zegt tegen de verdachte dat hij Beretta’s heeft, maar ook aan Glock’s kan komen en dat hij een doos met patronen erbij krijgt. De verdachte vindt de prijs te hoog. [2] De verdachte stuurt op enig moment een sms-bericht waarin hij schrijft dat een persoon slechts één kogel heeft gebracht en dat die persoon morgen de rest zal brengen. [3]
Op 8 september 2016 vindt een ontmoeting plaats in de auto tussen de verdachte en een onbekende man, waarbij de man aan de verdachte vraagt of er Glock’s te koop zijn, waarop de verdachte zegt dat die duur zijn en dat de prijs boven de 3 ligt (
het hof begrijpt: € 3.000,00). [4]
Uit het voorgaande blijkt in samenhang met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen onomstotelijk dat de verdachte gesprekken voert over vuurwapens. Als in de andere gesprekken gesproken wordt over ‘stenen’, ‘eitjes’, ‘automaat’ en ‘machine’ of anderszins versluierd taalgebruik, is duidelijk dat daarmee eveneens verwezen wordt naar vuurwapens of munitie.
Op de inbeslaggenomen telefoon die ten tijde van de ten laste gelegde periode bij de verdachte in gebruik was, is een zelfgemaakte foto van een wapen aangetroffen evenals een bericht met een opsomming van verschillende vuurwapens en bijbehorende prijzen. [5]
Uit diverse reeds (door de rechtbank) aangehaalde gesprekken blijkt dat de verdachte tevens wapens inkoopt en verkoopt. In het gesprek van 8 september 2016 zegt de verdachte dat de man waar hij de wapens van koopt drie verschillende modellen op voorraad heeft. De onbekende man waar de verdachte het gesprek mee voert geeft aan dat hij vijf a zes stuks zoekt. De verdachte geeft aan dat hij zo even een mail voor de man gaat versturen. [6] In een (reeds door de rechtbank gebezigd) opgenomen gesprek op 7 september 2016 wordt door de verdachte over wapens gesproken en zegt hij dat hij er laatst 15 heeft verkocht. In een ander gesprek van 7 september 2016 vraagt de verdachte aan een persoon waarom hij steeds met een kleine hoeveelheid komt. De verdachte zegt dat hij sowieso een bestelling van vijf heeft en dat hij een vriend heeft die een grote man is met een stuk of tien/vijftien mensen onder zich die ook allemaal willen. Vervolgens onderhandelt de verdachte over de prijs. [7] Hieruit blijkt dat de verdachte vuurwapens inkocht om ze vervolgens weer door te verkopen. Met de raadsman is het hof van oordeel dat in OVC-gesprek 263 de verdachte heeft gezegd: “
Ik ga je zo die buit geven.”en dat N heeft gezegd: “
Alvast die 18 barkie.”Gelet op voorgaande conclusie doet deze omwisseling daaraan echter niet af.
Het hof neemt de voorlaatste overweging van de rechtbank (De rechtbank is…overtuigend bewezen) niet over en vervangt deze door het navolgende.
Uit de onderlinge samenhang van de voorgaande gesprekken blijkt dat de verdachte gedurende een langere periode vuurwapens en munitie te koop aanbiedt en deze inkoopt voor de handel. De daadwerkelijke aflevering van een wapen aan [naam] is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen. Dat [naam] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat de verdachte geen vuurwapen aan hem heeft geleverd, maakt dit niet anders. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte en [naam] telefonisch spreken over de verkoop en levering van een wapen, dat de verbalisant vervolgens op de in het telefoongesprek genoemde ontmoetingsplek een auto ziet die sterk lijkt op de auto van [naam] en dat [naam] vervolgens telefonisch terugkoppelt aan de verdachte dat “
deze goed is”, is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte een wapen aan [naam] heeft geleverd. Gelet op het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ter beschikking stellen en verhandelen van wapens, waarvan hij een gewoonte heeft gemaakt.
Uit het voorgaande – en hetgeen de rechtbank heeft overwogen – blijkt reeds de verwerping van de gevoerde verweren, zodat deze geen verdere bespreking behoeven.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1, 2 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 56 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met art. 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn en de herroepping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij heeft aangevoerd dat op grond daarvan niet een langere gevangenisstraf dan twee jaar dient te worden opgelegd of in ieder geval, subsidiair, niet langer dan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie en het verhandelen van wapens en munitie en het daarvan een gewoonte maken. Gelet op de maatschappelijke problematiek die speelt rondom vuurwapengeweld en de ernstige incidenten die daarmee gepaard gaan, had de verdachte moeten beseffen dat hij met zijn handelen daaraan een bijdrage zou kunnen leveren. De verdachte heeft het ongecontroleerde wapenbezit gefaciliteerd, hetgeen onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. De verdachte heeft hieraan bijgedragen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2022, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van ernstige strafbare feiten, waaronder vuurwapenbezit. Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde wapenhandel en op de andere bewezenverklaarde feiten waarvoor het hof een straf dient te bepalen, acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden in acht moet worden genomen, in de eerste procedure in hoger beroep met vijf maanden is overschreden. Immers, de verdachte heeft op 7 juni 2017 hoger beroep ingesteld en het hof heeft op 21 februari 2019 arrest gewezen. Nu de verdachte gedetineerd zat, had de berechting binnen zestien maanden plaats moeten vinden. Het hof ziet hierin aanleiding de op te leggen gevangenisstraf met twee maanden te bekorten. In de omstandigheid dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is en tevens een vordering tot herroeping van een voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden toegewezen, ziet het hof evenwel geen reden de straf verder te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat het volgende onder de verdachte inbeslaggenomen en aan de verdachte toebehorend voorwerp dient te worden verbeurdverklaard, nu het bewezenverklaarde (feiten 1, 2 en 4) is begaan met betrekking tot dit voorwerp:
1. Personenauto [kenteken] Mercedes-Benz A 200 5210737.
Teruggave
Het hof is van oordeel dat het navolgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerp dient te worden teruggeven aan de rechthebbende, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend:
2. Horloge Rolex Oyster 5285893.
Onttrekking aan het verkeer
Naar het oordeel van het hof dienen de navolgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen te worden onttrokken aan he verkeer, nu het bewezenverklaarde (feit 1) is begaan met betrekking tot deze voorwerpen en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet:
3. Pistool Davis Industries 5281729
4. Huls 5281732
5. Huls 5281733.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling parketnummer 13-670282-12 (VI-zaaknummer 99-000825-31)
Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 januari 2012 met parketnummer
13-270004-11 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 10 dagen. Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2014 met parketnummer 23-005058-12 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht.
De detentie is op 3 juni 2016 beëindigd. Op die datum is de veroordeelde op grond van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
De vordering van de advocaat-generaal strekt ertoe dat het hof de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de veroordeelde herroept voor een periode van 794 dagen, omdat de veroordeelde zich niet aan de eerder genoemde algemene voorwaarde heeft gehouden.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de vordering gedeeltelijk toe te wijzen, zodat de verdachte wordt gestimuleerd zijn leven anders in te richten.
Het hof overweegt als volgt. De vordering tot herroeping is toewijsbaar, nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee een aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. Het hof ziet in hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd geen aanleiding de vordering gedeeltelijk toe te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
46 (zesenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. Personenauto [kenteken] Mercedes-Benz A 200 5210737.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. Pistool Davis Industries 5281729;
4. Huls 5281732;
5. Huls 5281733.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2. Horloge Rolex Oyster 5285893.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 januari 2012 met parketnummer
13/270004-11 en arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 maart 2014 met parketnummer
23-005058-12 opgelegde vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, groot
794 (zevenhonderdvierennegentig) dagen, alsnog geheel wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P.C. Römer en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
30 augustus 2022.
mr. P.C. Römer en de griffier zijn buiten staat dit arrest te tekenen.
=========================================================================
[… 1]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, OVC sessie 24, 600033, p. 1059 – 1064.
2.Proces-verbaal van bevindingen, OVC sessie 89, 600089, p. 1090 – 1092.
3.Proces-verbaal van bevindingen, conversatie vuurwapens, 600003, p. 1001 – 1007.
4.Proces-verbaal van bevindingen, OVC [verdachte] – vuurwapens sessie 273, 600147, p. 1104 – 1133.
5.Proces-verbaal van bevindingen, vuurwapens op telefoon [verdachte], 600654, p. 1178 – 1181.
6.Proces-verbaal van bevindingen, OVC [verdachte] – vuurwapens sessie 273, 600147, p. 1104 – 1133.
7.Proces-verbaal van bevindingen, OVC [verdachte] – vuurwapens sessie 267, 600147, p. 1104 – 1133.