Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
‘Uiteraard zal ik je in alle opzichten ter wille zijn als ze mij om mijn mening vragen. Ik ga je geen strobreed in de weg leggen op dat vlak.’In het beoordelingsgesprek op 26 februari 2019 heeft [naam 1] dat aanbod herhaald, [appellant] gewezen op kansen die een dergelijke stap hem in de toekomst zou bieden en hem ook zijn behulpzaamheid aangeboden bij andere carrièrepaden, zoals een overstap naar een ander kantoor. Volgens het door hemzelf opgestelde gespreksverslag heeft [appellant] daarop gereageerd met een kortaangebonden verzoek aan [naam 1] om niet met anderen over hem te praten. [appellant] heeft dit verzoek ook schriftelijk vastgelegd in zijn commentaar op het beoordelingsformulier over 2018. Een door [naam 1] voorgesteld één-op-één-gesprek tussen [appellant] en [naam 3] in verband met zijn professionele toekomst is door [appellant] al even gedecideerd afgeweerd. Bij e-mail van 8 maart 2019 heeft hij aan [naam 3] meegedeeld:
‘Ik zie niet in welk belang ik heb bij een dergelijk gesprek en bedank dan ook vriendelijk voor de uitnodiging.’Het aldus omgaan met een uitgestoken hand laat zich moeilijk verenigen met een goede arbeidsverhouding.
‘bij herhaling [hebben] gepoogd te vernederen en te kwetsen’, welke woorden hij in het gesprek met managing partner [naam 6] op 20 december 2019 niet heeft teruggenomen nadat deze hem daarmee had geconfronteerd. In dezelfde e-mail heeft [appellant] [naam 1] ervan beticht zijn
‘persoonlijke levenssfeer (…) op de werkvloer ernstig [te hebben] aangetast’, heeft hij [naam 2] ervan beschuldigd zich jegens hem onrechtmatig te hebben gedragen
‘ook los van de arbeidsovereenkomst’, heeft hij [naam 1] en [naam 2] een
‘grove schending van de zorgplicht van de werkgever’verweten en heeft hij [naam 1] en [naam 5] beticht van het toebrengen van reputatieschade aan hem. Tegenover [naam 4] heeft [appellant] in de onder 2.10 genoemde gesprekken nog geschermd met een door hemzelf opgebouwd dossier en, ook tegenover [naam 6] , met ruchtbaarheid die aan de ontstane situatie zou kunnen worden gegeven. Zo heeft hij in het gesprek met [naam 4] op 18 september 2019 onder meer gezegd:
‘Ik bazuin dit verhaal niet rond. Maar als dit een zaak wordt, dan komt uit wat ik je nu allemaal vertel’en in het gesprek met [naam 6] op 20 december 2019, in reactie op diens opmerking dat hij leek te hinten op openbaarmaking:
‘Ik heb genoeg feiten gezien om die opmerking te plaatsen. Ik waarschuw jou: weet jij wel wat hier gebeurt?’
‘hem van meet af aan structureel geen werk’te hebben gegeven, laat dit verwijt zich niet rijmen met de wijze waarop hij in de loopbaangesprekken op 30 oktober 2017 en 2 oktober 2018 en in het beoordelingsgesprek op 26 februari 2019 heeft opgegeven over de door hem verrichte werkzaamheden en gaat hij voorts eraan voorbij dat het Loyens binnen het kader van de bestaande gezagsverhouding tussen partijen, heeft vrijgestaan alleen zulk werk aan [appellant] toe te delen waartoe zij hem geschikt en bekwaam achtte. Het stond [naam 1] dus vrij geen zaken aan [appellant] toe te delen waarvan hij vreesde dat [appellant] die niet aankon, zoals [naam 1] tijdens het loopbaangesprek op 2 oktober 2018 ook heeft gezegd en heeft uitgelegd, en ook om hem niet slechts de krenten uit de pap toe te spelen. Waar [appellant] Loyens verwijt hem geen ‘verbetertraject’ te hebben aangeboden, gaat hij geheel voorbij aan de begeleiding die hij bij zijn werk van anderen, onder wie [naam 1] en [naam 2] , heeft gekregen en aan de beroepsopleiding advocatuur tot het volgen waarvan Loyens hem onverplicht gelegenheid heeft gegeven, ook al was hij aangesteld als ‘medewerker advies’. Waar [appellant] Loyens verwijt te zijn tekortgeschoten bij het onderzoeken van herplaatsingsmogelijkheden, gaat hij eraan voorbij dat hij zelf bij herhaling te kennen heeft gegeven niet bij het ‘Tax Knowledge Centre’ van Loyens te willen werken en miskent hij bovendien dat hij de uitgestoken handen van [naam 1] en [naam 3] heeft genegeerd, zoals onder 3.6 beschreven. Ook hem door [naam 5] in het gesprek op 25 september 2019 voorgehouden alternatieve carrièrekansen heeft hij niet opgepakt. De twintig verwijten die [appellant] in het verweerschrift in eerste aanleg (onder 523) aan Loyens heeft gemaakt en waarnaar hij in het beroepschrift verwijst, leveren noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang, ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op zoals bedoeld in artikel 7:671b, negende lid onder c, BW, maar vormen eerder een illustratie van de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen en wekken vooral de indruk dat [appellant] de jegens hem geuite kritiek en de hem gegeven onvoldoende beoordelingen heeft willen pareren. Aldus heeft [appellant] de rol van beoordeelde verruild voor die van gebelgde beoordelaar, zonder echter dat in de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden, mede gelet op de verstoorde arbeidsverhouding en hetgeen het hof daarover en over de hierboven besproken verwijten van [appellant] heeft overwogen, ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Loyens is gelegen dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg heeft gehad. [appellant] komt dus geen recht toe op een billijke vergoeding, zoals hij evenmin aanspraak kan maken op een extra vergoeding zoals bedoeld in artikel 7:671b, achtste lid, BW gelijk aan de helft van de transitievergoeding: de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt geheel gedragen door de duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen, zodat de ontslaggrond bedoeld in artikel 7:669, derde lid onder i, BW zonder belang is en voor toekenning van een door die grond ingegeven vergoeding geen aanleiding bestaat.