ECLI:NL:GHAMS:2022:2512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
200.286.115/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over parkeerterrein tussen huurder en verhuurder met betrekking tot betalingsverplichtingen en rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], de directeur van Drive-Up Services B.V., en BudgetValet BV, de verhuurder van een parkeerterrein. De huurovereenkomst werd door BudgetValet in september 2018 aangegaan met Drive-Up, waarbij [appellant] als vertegenwoordiger optrad. BudgetValet vorderde betaling van € 22.800,00 aan achterstallige huur, maar [appellant] betwistte dat hij als huurder kon worden aangesproken. De kantonrechter oordeelde dat Drive-Up tekortgeschoten was in de huurovereenkomst en veroordeelde hen tot betaling van de huurachterstand. [appellant] ging in hoger beroep, maar na een bevestiging van BudgetValet dat de huurovereenkomst niet met hem was aangegaan, had hij geen belang meer bij de voortzetting van de procedure. Het hof oordeelde dat de vorderingen van BudgetValet jegens [appellant] niet toewijsbaar waren, omdat hij geen partij was bij de huurovereenkomst. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen voor zover deze [appellant] betroffen en compenseerde de proceskosten. Het hof oordeelde dat BudgetValet [appellant] moest terugbetalen voor bedragen die hij ter uitvoering van het bestreden eindvonnis had voldaan, en dat de kosten van de procedure in eerste aanleg op nihil moesten worden begroot. De kosten van het hoger beroep werden gedeeltelijk toegewezen aan beide partijen, waarbij [appellant] ook een bedrag aan BudgetValet moest betalen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.286.115/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7814690/ CV EXPL 19-12382
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 augustus 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.V. van den Wildenberg te Vught,
tegen
BUDGETVALET BV,
gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.J. Drijftholt te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en BudgetValet genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 13 november 2020 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 (tussenvonnis) en 18 september 2020 (eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen BudgetValet als eiseres en [appellant] en Drive-Up Services B.V. (hierna: Drive-Up) als gedaagden. Bij genoemde dagvaarding heeft ook Drive-Up hoger beroep tegen deze vonnissen ingesteld, maar zij heeft haar hoger beroep vervolgens niet bij het hof aangebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- incidentele vordering tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis van 8 december 2020 en akte in incident van 16 februari 2021, beide aan de zijde van [appellant] . Bij deze akte heeft [appellant] het hof laten weten dat aan de behandeling van het incident door het hof de noodzaak is komen te ontvallen. Op dat moment was tegen BudgetValet nog verstek verleend;
- memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van BudgetValet zal afwijzen en BudgetValet zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis aan BudgetValet heeft voldaan en tot betaling van een bedrag van € 2.658,52 en de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
Budgetvalet heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] , met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
BudgetValet heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1
De door de kantonrechter onder 1.1 tot en met 1.12 van het bestreden tussenvonnis vastgestelde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
BudgetValet heeft in september 2018 een parkeerterrein (onder)verhuurd aan Drive-Up (hierna: de huurovereenkomst). Drive-Up werd daarbij vertegenwoordigd door haar bestuurder en enig aandeelhouder [appellant] .
2.3
De huurovereenkomst werd volgens BudgetValet aangegaan voor de duur van zes maanden; volgens [appellant] en Drive-Up voor de duur van twee maanden. Drive-Up heeft twee maanden huur betaald. Aan de sommatie van BudgetValet tot betaling van huur over de resterende vier maanden is niet voldaan. BudgetValet heeft vervolgens Drive-Up en [appellant] gedagvaard.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1
Budgetvalet vorderde - voor zover nog van belang - een verklaring voor recht ‘dat gedaagde is tekortgeschoten in de naleving van haar verplichtingen als huurder uit hoofde van de met eiser gesloten huurovereenkomst’ en betaling van € 22.800,00 aan achterstallige huur, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
3.2
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat Drive-Up is tekortgeschoten in de naleving van haar verplichtingen als huurder van de met BudgetValet gesloten huurovereenkomst en Drive-Up – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld tot betaling aan BudgetValet van:
- € 22.800,00 aan huurachterstand, met rente;
- € 889,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- de proceskosten en nakosten.
De overige vorderingen werden afgewezen.
3.3
De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat vast is komen te staan dat ‘partijen een huurovereenkomst met een looptijd van zes maanden zijn aangegaan’.
De procedure in hoger beroep
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met één grief op. Daarmee maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter voor zover inhoudende dat [appellant] met BudgetValet een huurovereenkomst is aangegaan en is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot betaling van huur.
3.5
Samengevat heeft [appellant] het volgende aangevoerd. In de huurovereenkomst is alleen Drive-Up als huurder vermeld en de facturen en sommaties zijn enkel aan Drive-Up gericht. Bij conclusie van antwoord heeft [appellant] erop gewezen dat BudgetValet in haar inleidende dagvaarding niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij ook [appellant] heeft gedagvaard. De kantonrechter heeft geen enkele overweging gewijd aan de vraag of niet alleen Drive-Up maar ook [appellant] huurder zou zijn geweest. In het tussenvonnis noch in het eindvonnis is duidelijk op wie de kantonrechter nu precies het oog had. [appellant] is nooit een huurovereenkomst met BudgetValet aangegaan. BudgetValet heeft dat erkend.
3.6
[appellant] heeft verder vergoeding gevorderd van kosten die hij heeft moeten maken om de na het bestreden eindvonnis ten laste van hem door BudgetValet gelegde beslagen te doen opheffen.
3.7
Samengevat heeft BudgetValet het volgende aangevoerd. Het jegens Drive-Up gewezen vonnis is onherroepelijk. Drive-Up heeft echter niet aan het vonnis voldaan en het is tot op heden niet mogelijk gebleken het vonnis ten uitvoer te leggen. [appellant] heeft daarin als bestuurder van Drive-Up de hand. BudgetValet heeft het vonnis op 29 september 2020 aan Drive-Up en [appellant] laten betekenen. Betaling is uitgebleven en Drive-Up en [appellant] hebben niets van zich laten horen. BudgetValet heeft vervolgens op 29 oktober 2020 beslag laten leggen op bankrekeningen van Drive-Up en [appellant] . Op 5 november 2020 heeft de advocaat van [appellant] BudgetValet gesommeerd het ten laste van [appellant] gelegde beslag op te heffen. Daarbij werd aangekondigd dat Drive-Up en [appellant] in hoger beroep zouden gaan. De deurwaarder heeft op 20 november 2020 getracht bij Drive-Up beslag te leggen op bedrijfsauto’s. Daarbij is de deurwaarder agressief benaderd door [appellant] . Onder bescherming van de politie heeft de deurwaarder op 7 december 2020 ten laste van Drive-Up beslag gelegd op elf bedrijfsauto’s. Begin februari 2021 bleek dat de beslagen auto’s niet meer op het terrein van Drive-Up aanwezig waren. De ten laste van [appellant] gelegde beslagen zijn op 8 december 2020 doorgehaald. Op 18 december 2020 heeft de advocaat van BudgetValet bevestigd dat de huurovereenkomst niet met [appellant] is aangegaan en dat het bestreden eindvonnis niet jegens [appellant] zou worden tenuitvoergelegd, ook niet nadat het onherroepelijk zou zijn geworden. [appellant] had dus geen belang bij voortzetting van de hogerberoepsprocedure. Niettemin heeft hij ruim drie maanden later een memorie van grieven genomen. Voor zover hij daarbij ook zijn kosten van de procedure bij de kantonrechter heeft gevorderd, geldt dat BudgetValet geen proceskosten heeft geïnd bij [appellant] en dat hijzelf geen kosten heeft gemaakt, omdat hij als verweerder in een kantonprocedure geen griffierecht was verschuldigd en de kosten van zijn advocaat toch al voor Drive-Up moesten worden gemaakt. [appellant] heeft zijn incidentele vordering ingetrokken zonder een beroep te doen op een proceskostenveroordeling in het incident. [appellant] maakt misbruik van recht door nodeloos het hoger beroep voort te zetten. [appellant] moet daarom in de proceskosten worden veroordeeld, aldus BudgetValet.
3.8
De grief slaagt maar het verweer van BudgetValet ten dele ook. Het hof overweegt daartoe het volgende.
[appellant] geen partij bij de huurovereenkomst
3.9
Weliswaar is niet duidelijk of de kantonrechter heeft geoordeeld dat ook [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichting tot betaling van huurtermijnen en of ook [appellant] is veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, maar dit zou kunnen volgen uit de vermelding in de kop van het eindvonnis waarin Drive-Up en [appellant] gezamenlijk als Drive-Up worden aangeduid. Omdat de huurovereenkomst niet met [appellant] is gesloten, zoals BudgetValet ook heeft erkend, zijn de vorderingen van BudgetValet jegens [appellant] niet toewijsbaar. In zoverre zal het hof het bestreden eindvonnis vernietigen. In het bestreden tussenvonnis heeft de kantonrechter voorshands bewezen geacht dat ‘partijen een huurovereenkomst voor de duur van zes maanden zijn aangegaan’. Voor zover daarmee is geoordeeld dat ook [appellant] die huurovereenkomst is aangegaan, zal het hof ook het tussenvonnis vernietigen.
Vermeerdering van eis [appellant] en (proces)kosten
3.1
[appellant] had dus belang bij het instellen van hoger beroep. Na de schriftelijke bevestiging door de advocaat van BudgetValet dat de huurovereenkomst is aangegaan door Drive-Up en niet door [appellant] en de toezegging dat het bestreden eindvonnis niet ten laste van [appellant] zal worden tenuitvoergelegd, had [appellant] geen belang meer bij voortzetting van de procedure in hoger beroep, afgezien eventueel van vergoeding van de kosten van het exploot van de dagvaarding in hoger beroep en de betaling van griffierecht. [appellant] heeft echter niet aangevoerd dat hij BudgetValet tevergeefs om vergoeding van die kosten heeft verzocht. Voor zover [appellant] een belang heeft gezien in het vorderen van de kosten om de ten laste van hem gelegde beslagen opgeheven te krijgen, verliest [appellant] uit het oog dat een tegenvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden ingesteld (artikel 353 lid 1 Rv). Voor zover hij die vordering heeft bedoeld als een veroordeling van BudgetValet in de daadwerkelijke proceskosten is die vordering niet toewijsbaar, omdat [appellant] onvoldoende heeft aangevoerd om af te wijken van het in artikel 241 Rv opgenomen uitgangspunt van een forfaitaire kostenvergoeding.
3.11
Drive-Up en [appellant] hebben op 13 november 2020 de dagvaarding in hoger beroep laten uitbrengen en [appellant] heeft zijn hoger beroep op 24 november 2020 bij het hof aanhangig gemaakt. Daarna (op 18 december 2020) volgde de bevestiging namens BudgetValet dat [appellant] geen partij was bij de huurovereenkomst en dat het bestreden vonnis niet ten laste van hem zal worden ten uitvoer gelegd. Gelet op deze gang van zaken komen de (aan [appellant] toe te rekenen) helft van de kosten van het exploot van de dagvaarding in hoger beroep en het (volledige) ten laste van [appellant] geheven griffierecht ten laste van BudgetValet. De door [appellant] over de proceskosten gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar, omdat deze kosten niet voortvloeien uit een handelsovereenkomst. Het hof zal de gewone wettelijke rente toewijzen. [appellant] heeft ook ‘de kosten van het conservatoir beslag’ gevorderd, maar hij heeft niet gesteld dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt, zodat die vordering niet toewijsbaar is. De kosten van de memorie van grieven zijn nodeloos gemaakt. BudgetValet hoeft die niet te vergoeden. BudgetValet heeft zich na de memorie van grieven en de betekening daarvan en van de vermeerdering van eis genoodzaakt gezien het verstek te zuiveren en een memorie van antwoord te nemen. De kosten daarvan zijn nodeloos door [appellant] veroorzaakt. Daarom komen voor zijn rekening het aan BudgetValet in rekening gebrachte griffierecht en het (forfaitaire) salaris voor de memorie van antwoord. Ten slotte zijn de kosten van de procedure in eerste aanleg voor zover tussen BudgetValet en [appellant] gevoerd voor rekening van BudgetValet, maar die kosten zullen op nihil worden begroot. BudgetValet heeft er terecht op gewezen dat aan [appellant] als verweerder geen griffierecht in rekening is gebracht en niet is gebleken dat naast de proceshandelingen ten behoeve van Drive-Up nog apart kosten ten behoeve van [appellant] zijn gemaakt.
Slotsom
3.12
De slotsom is dat het hoger beroep ten dele succes heeft. De bestreden vonnissen zullen gedeeltelijk worden vernietigd. De proceskosten zullen op de wijze als hiervoor (rov. 3.11) overwogen worden gecompenseerd.

4.Beslissing

Het hof:
1. vernietigt het bestreden tussenvonnis van 14 februari 2020, voor zover daarbij voorshands bewezen is geacht dat (ook) tussen [appellant] en BudgetValet een huurovereenkomst is gesloten, doet in zoverre opnieuw recht dat dit voorshandse bewijsoordeel enkel betrekking heeft op de tussen Drive-Up en BudgetValet gesloten huurovereenkomst en bekrachtigt het tussenvonnis voor het overige;
2. vernietigt het bestreden eindvonnis van 18 september 2020, voor zover daarin onder I voor recht is verklaard dat (ook) [appellant] is tekortgeschoten in de naleving van zijn verplichtingen als huurder van de met BudgetValet gesloten huurovereenkomst en [appellant] is veroordeeld tot betaling van de in het dictum van dit vonnis onder II, III en IV genoemde bedragen, doet in zoverre opnieuw recht dat de onder I, II, III en IV genoemde oordelen uitsluitend betrekking hebben op Drive-Up (niet tevens inhoudende [appellant] ) en bekrachtigt het eindvonnis voor het overige;
3. veroordeelt BudgetValet tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan BudgetValet heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling;
4. veroordeelt BudgetValet in de kosten van de procedure in eerste aanleg voor zover tussen BudgetValet en [appellant] gevoerd en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] op nihil;
5. compenseert de kosten van het geding in hoger beroep als volgt:
a. veroordeelt BudgetValet tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 801,69
(€ 41,69 helft explootkosten dagvaarding hoger beroep + € 760,00 griffierecht) en € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
b. veroordeelt [appellant] tot betaling aan BudgetValet van een bedrag van € 3.548,00 (€ 2.106,00 griffierecht en € 1.442,00 1 punt memorie van antwoord) en € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6. verklaart de veroordelingen onder 3 en 5a uitvoerbaar bij voorraad;
7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, J.C.W. Rang en M.E. Hinskens- van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.