ECLI:NL:GHAMS:2022:2431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
200.297.102/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte; ontruiming wegens door huurder veroorzaakte overlast

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat was aangespannen door de woningcorporatie Rochdale tegen de huurder, aangeduid als [appellant]. De zaak betreft een ontruiming van de woning van [appellant] wegens door hem veroorzaakte overlast. De huurder is sinds 23 februari 1993 huurder van de woning en heeft in de periode vanaf februari 2020 meerdere meldingen van overlast ontvangen van omwonenden, waaronder ruzies, bedreigingen en intimidatie. Rochdale heeft [appellant] herhaaldelijk gesommeerd om de overlast te staken, maar zonder resultaat. In een eerder arrest van 19 april 2022 is [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen voor bedreigingen tegen omwonenden.

In het hoger beroep heeft [appellant] de grieven ingediend, waarin hij betoogt dat de kantonrechter de vordering van Rochdale niet had mogen toewijzen, omdat er geen spoedeisend belang zou zijn. Het hof oordeelt echter dat Rochdale, gezien haar taak om een leefbare woonomgeving te waarborgen, wel degelijk een spoedeisend belang heeft. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en geconcludeerd dat de door hem veroorzaakte overlast voldoende grond biedt voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.102/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9092340 \ VV EXPL 21-26
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2022
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.G.H. Langeweg te Koog aan de Zaan,
tegen
WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.N.E. Visser te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rochdale genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 30 juni 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 4 juni 2021, in kort geding onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Rochdale als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 28 juni 2022 doen toelichten, [appellant] door mr. Langeweg voornoemd en Rochdale door mr. L. Hennink, advocaat te Amsterdam, waarbij mr. Hennink spreekaantekeningen heeft overgelegd. Rochdale heeft nog een productie in het geding gebracht. Partijen hebben daarnaast vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Rochdale zal afwijzen, met veroordeling van Rochdale in de kosten van het geding in beide instanties.
Rochdale heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van – zo begrijpt het hof – het geding in hoger beroep, inclusief nakosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.4. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 klaagt [appellant] erover dat deze feitenvaststelling onvolledig en onjuist is, in die zin dat – kort
gezegd – de meldingen van overlast volgens hem niet op waarheid berusten en de kantonrechter geen, althans onvoldoende, acht heeft geslagen op de door hem ingebrachte verklaringen van omwonenden, foto’s, aangifte en letstelverklaring. Dit zal bij de behandeling hieronder aan de orde komen. Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten niet in geschil en dienen zij dus ook het hof tot uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] huurt sinds 23 februari 1993 de woning aan het [adres] te [plaats] (hierna: de woning) van Rochdale.
2.2.
In artikel 4.4 van de schriftelijke huurovereenkomst staat dat de huurder omwonenden geen hinder of overlast zal bezorgen.
2.3.
Vanaf februari 2020 heeft Rochdale meldingen van omwonenden ontvangen over overlast door [appellant] , in de vorm van het uitlokken van ruzies en vechtpartijen, scheldpartijen, provocatie, bedreigingen en intimidatie.
2.4.
In brieven van 15 juli 2020, 21 oktober 2020, 4 november 2020 en 25 november 2020 heeft Rochdale [appellant] gesommeerd de overlast te staken.
2.5.
Bij arrest van dit hof van 19 april 2022 is [appellant] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen voor meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht van (onder andere) omwonenden in de periode van 24 februari 2021 tot 30 maart 2021.
2.6.
De woning is op 29 juni 2021 ontruimd.

3.Beoordeling

3.1.
In deze procedure heeft Rochdale gevorderd – kort gezegd – dat [appellant] bij wijze van voorlopige voorziening tot ontruiming van de woning wordt veroordeeld. Rochdale heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] sinds juli 2019 ernstige en structurele overlast heeft veroorzaakt en dat dit gedrag een zodanige tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst vormt, dat ontbinding van die overeenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft, vooruitlopend op de ontbinding van de huurovereenkomst, de vordering van Rochdale toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met acht grieven op. De grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor en zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.2.
[appellant] heeft allereerst aangevoerd dat de kantonrechter Rochdale niet in haar vordering had mogen ontvangen, omdat een spoedeisend belang ontbrak. Het hof volgt hem daarin niet. De hiervoor onder 3.1 weergegeven grondslag waarop Rochdale haar vordering tot ontruiming heeft gebaseerd, schept, gelet op haar taak om te zorgen voor een leefbare woonomgeving, het vereiste spoedeisend belang bij die vordering voor wat betreft de ontvankelijkheid daarvan in kort geding. Daarbij merkt het hof op dat Rochdale ter zitting in hoger beroep heeft benadrukt dat, anders dan [appellant] lijkt te veronderstellen, het haar in deze procedure niet gaat om de problemen die zich hebben voorgedaan in de eerste jaren dat hij de woning huurde. De stellingen die [appellant] voor het overige in het kader van het spoedeisend belang naar voren heeft gebracht, zien op de toewijsbaarheid in kort geding van de vordering van Rochdale. Deze stellingen komen hierna aan de orde.
3.3.
Met zijn grieven heeft [appellant] verder aangevoerd dat geen sprake is van door hem veroorzaakte overlast, maar van een conflict met een aantal buren, waarvan hij ten onrechte als aanstichter wordt aangewezen. Volgens [appellant] blijkt uit de diverse verklaringen van andere buurtbewoners die hij heeft ingebracht dat er altijd eerst een actie van de buren is waarop een reactie van hem volgt. [appellant] erkent dat het, naar zijn stellingen door het provocerende en uitlokkende gedrag van de buren, wel eens tot een stevige woordenwisseling kwam, maar hij betwist dat de meldingen van overlast op waarheid berusten. [appellant] wijst erop dat deze meldingen niet worden ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, dat de politie die zeer vaak ter plaatse is geweest slechts enkele keren een vorm van overlast heeft geconstateerd en dat hij andersluidende verklaringen van omwonenden, alsmede andere bewijsmiddelen die zijn lezing ondersteunen, heeft overgelegd. Rochdale heeft – zonder daar voldoende onderzoek naar te doen – de meldingen van de buren ten onrechte voor waar aangenomen, terwijl de meldingen van [appellant] van overlast niet serieus werden genomen. Rochdale heeft onvoldoende inspanningen geleverd om met hem te praten en tot een oplossing te komen. Ook de instanties hebben volgens [appellant] met name over en niet met hem gesproken en gingen bovendien ten onrechte ervan uit dat hij te kampen had met psychi(atri)sche problematiek of problematisch middelengebruik. Zijn belang bij huisvesting dient boven het belang van Rochdale bij toewijzing van de vordering te gaan. De gevolgen van de ontruiming zijn onevenredig en komen in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu hij geen familie heeft bij wie hij terecht kan en het hem tot op heden niet is gelukt om zelfstandig andere woonruimte te vinden. Gelet op dit alles kan de vordering van Rochdale niet (in dit kort geding) worden toegewezen, aldus nog steeds [appellant] .
3.4.
In eerste aanleg heeft Rochdale haar stelling dat [appellant] structurele overlast veroorzaakt, onderbouwd met een overzicht uit haar eigen systeem van meldingen van omwonenden vanaf februari 2020 tot en met maart 2021, meerdere (in dit overzicht opgenomen) schriftelijke verklaringen van met naam genoemde omwonenden, bestuurlijke rapportages van 17 december 2020 en 23 april 2021 met daarin een overzicht van de mutaties/rapportages van de politie over – bij elkaar – de periode van 30 juli 2019 tot en met 20 april 2021 en een door [omwonende] gedane aangifte van bedreiging op 24 februari 2021. Daarnaast heeft Rochdale in hoger beroep nog een aantal e-mails van [wijkagent] overgelegd waarin zij bericht over meldingen van omwonenden over het – deels ook door haar waar-
genomen – gedrag van [appellant] in mei en juni 2021, alsmede het hiervoor onder 2.5 genoemde arrest waarbij hij is veroordeeld voor meerdere bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht van (onder andere) omwonenden, onder wie [omwonende] . Volgens Rochdale blijkt hieruit dat de structurele overlast die [appellant] voor omwonenden veroorzaakt bestaat uit (onder meer) geluidsoverlast, schreeuwen, schelden, bedreigingen en intimidaties. Hoewel [appellant] daarvan het een en ander heeft betwist, heeft hij het geheel van de stellingen die door Rochdale met betrekking tot de bedoelde gedragingen naar voren zijn gebracht, onvoldoende weersproken, zodat dit voldoende aannemelijk is geworden. Hierbij heeft het hof ook de door [appellant] overgelegde verklaringen van buurtbewoners betrokken. Met de verklaringen van deze buurtbewoners is weliswaar aangetoond dat niet alle buurtbewoners overlast van hem hebben ondervonden, maar die verklaringen ontkrachten niet voldoende hetgeen over die overlast anderszins (uit andere stukken) blijkt. Wat betreft de stelling van [appellant] dat sprake was van – uit de door hem overgelegde bewijsmiddelen blijkende – uitlokking door de buren, overweegt het hof dat zijn gedrag, ook indien hij mogelijk werd uitgelokt, daarop een buitenproportionele reactie is.
3.5.
De gedragingen van [appellant] vormen naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende grond voor ontbinding van de huurovereenkomst. Rochdale heeft de verplichting om haar andere huurders en omwonenden te vrijwaren van overlast van [appellant] . Het gedrag van [appellant] heeft enkele van deze personen kennelijk en niet onbegrijpelijk geraakt in hun gevoel van veiligheid in hun woonomgeving. Ook bij [appellant] heeft de situatie die vanaf medio 2019 in de buurt is ontstaan, nadat hij daar al geruime tijd zonder problemen had gewoond, onmiskenbaar veel teweeg gebracht. Uit hetgeen hij mede ter zitting naar voren heeft gebracht begrijpt het hof dat hij had gehoopt en verwacht dat Rochdale voor die situatie met een oplossing zou komen waardoor hij zijn woning kon behouden, althans elders zou worden gehuisvest. Het is te betreuren dat dit niet is gelukt, temeer nu [appellant] zelf tot op heden geen nieuwe, permanente, woonruimte voor hem en zijn honden heeft kunnen vinden. Het hof constateert echter dat het voor Rochdale en de betrokken partners, waaronder de gemeente, consulent Wmo, GGD en reclassering, heel lastig was om met [appellant] in contact te komen en dat hij geplande afspraken vaak afzegde, terwijl tegelijkertijd de overlast, ondanks herhaalde sommaties, niet stopte. Bovendien heeft [appellant] onvoldoende blijk ervan gegeven inzicht te hebben in zijn eigen rol in de ontstane situatie en de hulp die hij eventueel nodig zou hebben (gehad) om die situatie ten goede te keren, zo valt ook te lezen in de e-mail van de reclassering van 14 juni 2021. In te zien is dat Rochdale onder die omstandigheden en omdat, zoals zij heeft aangevoerd, op een bepaald moment de maat bij de omwonenden vol was, ontruiming van de woning noodzakelijk acht(te), ook met het oog op het voorkomen van verdere escalatie. Gelet hierop weegt het belang van [appellant] bij behoud van de woning onvoldoende op tegen het belang van Rochdale bij ontruiming en kan evenmin worden gezegd dat die ontruiming in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. De conclusie moet dan ook zijn dat de kantonrechter de gevorderde voorziening tot ontruiming terecht heeft toegewezen. Dit betekent dat de grieven geen doel treffen.
3.6.
Omdat de grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, inclusief nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Rochdale gevallen en tot op heden begroot op € 772,- voor verschotten en € 2.228,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, L.A.J. Dun en D.J. van der Kwaak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.