Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
geïntimeerde in incidenteel appel
1.[geïntimeerde 1]
2. [geïntimeerde 2]wonende te [woonplaats]
3. [geïntimeerde 3]wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
1.Het geding in hoger beroep
- een akte tot uitlating over de beschikking [appellante] /COR van de zijde van [geïntimeerden] van 11 januari 2022;
- een antwoordakte van de zijde van [appellante] van 8 februari 2022;
- een antwoordakte van de zijde van [geïntimeerden] van 8 februari 2022.
2.Feiten
grief 1betoogd dat deze feiten onjuist en/of onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met deze grieven hierna rekening houden. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
“Voor u zijn de arbeidsvoorwaarden van [bedrijf 2] van toepassing, aangevuld met een overgangsregeling. De overgangsregeling is vastgelegd in het overgangsprotocol.”
“Voor jou betekent dit, dat vanaf 1 januari 2004 de CAO van [appellante] Origin (inclusief bijlagen) én het hierboven genoemde overgangsprotocol (inclusief bijlagen) op jouw arbeidsovereenkomst van toepassing zijn. (…) Eventuele wijzigingen in de CAO worden tijdig aan jou bekend gemaakt.”
“De Bestuurder en de COR onderzoeken nu of er mogelijkheid is om verder te praten over het afschaffen van de jubileumuitkering en een andere bestemming van de gereserveerde gelden of een flexibele oplossing. Genoemd door de COR wordt o.a. het creëren van een persoonlijk opleidingsbudget. VPHR geeft evenwel aan dat hij op korte termijn geen oplossingen ziet. De bestuurder wil deze discussie graag in een breder overleg over arbeidsvoorwaarden betrekken, zoals mobiliteit, etc. en de arbeidsvoorwaarden marktconform maken. De COR geeft aan het dossier in een apart overleg voorafgaand aan de AVW behandeld te willen zien. Immers is het een lopend instemmingstraject. (…)”
“HR is nog steeds in gesprek met de COR-commissie. Woensdag 27-09-17 is door HR aan de COR-commissie een voorbeeldberekening voorgelegd. De gesprekken lijken mogelijkheden te bieden om tot elkaar te komen, maar de COR geeft aan zich nog niet te kunnen vinden in het huidige voorstel omdat het onvoldoende tegemoet komt aan de uitgangspunten van de COR. De COR wil de rechten die medewerkers hebben opgebouwd volledig terugzien en dat is in het huidige voorstel niet het geval. (…) VPHR laat weten dat als de volledig opgebouwde rechten van medewerkers in een oplossing worden meegenomen, de uitgaven dan mogelijk in eerste instantie erg zullen stijgen. Het geld moet dan onmiddellijk beschikbaar zijn en dat is een probleem. De COR vraagt de bestuurder te communiceren over het uit te voeren besluit per 1 oktober 2017. VPHR geeft aan hierop terug te komen.”
meer dan 25 jaar in dienst is (en dus al een jubileumuitkering bij 25 jaar heeft genoten) ontvangt een jaarlijks extra individueel opleidingsbudget tot einde dienstverband (tot het bereiken van de 68-jarige leeftijd of zoveel eerder indien van toepassing, dus ook na het bereiken van het 40-jarige jubileum). De hoogte van dit extra individuele jaarlijkse opleidingsbudget wordt éénmalig op de peildatum vastgesteld en wordt bepaald door 5 factoren: het bruto maandsalaris, het parttime percentage, de hoogte van de uitkering vanwege de overgangsregeling (indien op de medewerker van toepassing), een ‘diensttijd’ factor en het aantal jaren tot aan pensioendatum.
3.Beoordeling
grieven 3 en 11betoogt [appellante] dat de werkingssfeerbepaling in de Arbeidsvoorwaardengids 2017 als een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 7:613 BW moet worden aangemerkt. [appellante] stelt dat bij een juiste belangenafweging op grond van artikel 7:613 BW haar belang om de jubileumregeling te wijzigen dient te prevaleren boven het belang van de medewerkers om vast te houden aan de oude jubileumregeling. In de eerste plaats vanwege de zorgwekkende bedrijfseconomische situatie, daarnaast de in dat kader noodzakelijke verbetering van de inzetbaarheid van een grote groep medewerkers alsmede de dringende behoefte om haar arbeidsvoorwaarden te moderniseren. Het geringe nadeel van [geïntimeerden] als gevolg van de invoering van de jubileumregeling staat in schril contrast met de noodzaak om in te grijpen in deze situatie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [appellante] verwezen naar haar jaarrekeningen over 2016, 2017 en 2018 en de verklaringen van [naam 1] (algemeen directeur van [appellante] ; hierna: [A-D] ), [naam 2] (toenmalig CFO van [bedrijf 1] ) en [naam 3] (CFO van [appellante] ).
grieven 4 tot en met 10betwist [appellante] dat van instemming van de COR met het besluit tot wijziging van de jubileumregeling geen sprake is. Nu [appellante] op grond van artikel 7:613 BW gerechtigd was deze arbeidsvoorwaarde te wijzigen (zie rov. 3.15.-3.17.) en het besluit van [appellante] tot wijziging van de jubileumregeling geen instemmingsplichtig besluit als bedoeld in artikel 27 lid 1 WOR (zie rov. 2.24.), heeft [appellante] geen belang meer bij een bespreking van deze grieven.
grief 12). Datzelfde geldt voor de vraag of [geïntimeerden] door middel van het dynamisch incorporatiebeding zijn gebonden aan de gewijzigde jubileumregeling (
grief 2) dan wel op basis van haar beroep op de solidariteit van de betrokken werknemers (
grief 13). Een bespreking van deze grieven is daarom niet nodig.
grief 15.