ECLI:NL:GHAMS:2022:2411

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
200.297.088/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bankrelatie door ABN AMRO na frauduleuze overboeking

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bankrelatie van [appellant] met ABN AMRO. [appellant] had zowel zakelijke als privé bankrekeningen bij ABN AMRO. De bank heeft de relatie opgezegd na een frauduleuze overboeking van € 29.499,- naar de zakelijke rekening van [appellant]. Deze overboeking vond plaats op 4 augustus 2020, kort nadat de rekening opnieuw was geactiveerd. ABN AMRO blokkeerde de rekeningen van [appellant] en beëindigde de bankrelatie, omdat het bedrag afkomstig was van fraude. [appellant] vorderde in kort geding dat zijn rekeningen heropend zouden worden, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af. In hoger beroep stelde [appellant] dat ABN AMRO niet rechtsgeldig gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelatie. Het hof oordeelde dat ABN AMRO op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden bevoegd was om de relatie te beëindigen. Het hof achtte het voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zou oordelen dat de opzegging rechtsgeldig was. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende had weerlegd dat hij betrokken was bij de fraude en dat de opzegging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.088/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/701330 / KG ZA 21-350
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 augustus 2022
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. K. Tülü te Alkmaar,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.L. Bremmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] bestrijdt dat ABN AMRO rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelatie met hem en vordert dat ABN AMRO zijn bankrekeningen zal heropenen en/of zal deblokkeren. Evenals de voorzieningenrechter komt het hof tot het oordeel dat de vordering van [appellant] niet toewijsbaar is.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 6 juli 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord;
- akte zijdens [appellant] ;
- antwoordakte zijdens ABN AMRO.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van het geding in beide instanties.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft de in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.11 vermelde feiten tot uitgangspunt genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep relevant, komen de feiten op het volgende neer.
3.1
[appellant] heeft een eenmanszaak, [bedrijf] , en verkoopt in dat verband meubels, laminaat en toebehoren.
3.2
[appellant] had zowel zakelijk als privé een bankrekening bij ABN AMRO. De Algemene Bankvoorwaarden 2017 (ABV) zijn op die rekeningen van toepassing.
3.3
In de ABV is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 2 – Zorgplicht
Wij hebben een zorgplicht. U bent ook zorgvuldig tegenover ons en u mag van onze
dienstverlening geen misbruik maken.
1. Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen.
Wij streven naar begrijpelijke producten en diensten. Ook streven wij naar begrijpelijke informatie over die producten en diensten en de risico’s ervan.
2. U bent zorgvuldig tegenover ons en houdt zo goed mogelijk rekening met onze belangen. U werkt eraan mee dat wij onze dienstverlening correct kunnen uitvoeren en aan onze verplichtingen kunnen voldoen. Hiermee bedoelen wij niet alleen onze verplichtingen tegenover u, maar bijvoorbeeld ook verplichtingen die wij in verband met onze dienstverlening aan u hebben tegenover toezichthouders of fiscale of andere (nationale, internationale of supranationale) autoriteiten. U geeft ons, als wij daarom vragen, de informatie en documentatie die wij daarvoor nodig hebben. Als het u duidelijk moet zijn dat wij die informatie of documentatie nodig hebben, geeft u die uit uzelf.
U mag onze diensten of producten alleen gebruiken waarvoor ze zijn bedoeld en hiervan geen misbruik (laten) maken. Denkt u bij misbruik bijvoorbeeld aan strafbare feiten of activiteiten die schadelijk zijn voor ons of onze reputatie of die de werking en betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden.
(…)
Artikel 35 – Opzegging van de relatie
U kunt de relatie opzeggen. Wij kunnen dit ook. Opzegging betekent dat de relatie eindigt en alle lopende overeenkomsten zo snel mogelijk worden afgewikkeld.
1. U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV. Als u ons vraagt waarom wij de relatie opzeggen, dan laten wij u dat weten.
2. Opzegging betekent dat de relatie en alle lopende overeenkomsten worden beëindigd. Gedeeltelijke opzegging kan ook. In dat geval kunnen er bijvoorbeeld bepaalde overeenkomsten blijven bestaan.
3. Als er voor de beëindiging van een overeenkomst voorwaarden gelden, zoals een opzegtermijn, worden die nageleefd. Tijdens de afwikkeling van de relatie en de beëindigde overeenkomsten blijven alle toepasselijke voorwaarden van kracht.”
3.4
In juni 2020 heeft ABN AMRO de zakelijke rekening van [appellant] gedeactiveerd, omdat deze niet door hem werd gebruikt. Op initiatief van [appellant] is die rekening op 27 juli 2020 weer geactiveerd. Op 4 augustus 2020 is door [naam 1] (hierna ook: [A.] ) een bedrag van € 29.499,- bijgeschreven op de zakelijke rekening van [appellant] , met als omschrijving ‘madrid’.
3.5
Binnen een uur na ontvangst van deze betaling heeft [appellant] een bedrag van € 15.000,- en een bedrag van € 8.000,- overgeboekt naar zijn privérekening, alsmede de daglimiet van zijn betaalpas van zijn privérekening verhoogd van € 2.000,- naar € 10.000,-. Direct daarna heeft hij in vijf transacties in totaal € 10.000,- aan contant geld opgenomen van zijn privérekening, en € 3.300,- afgerekend met de betaalpas van zijn privérekening bij een winkel in Amsterdam.
3.6
ING heeft diezelfde dag aan ABN AMRO gemeld dat de overboeking van € 29.499,- naar de zakelijke rekening van [appellant] frauduleus was en dat [A.] het slachtoffer was geworden van fraude. Daarop heeft ABN AMRO direct de betaalpas van [appellant] en zijn toegang tot internetbankieren geblokkeerd. ABN AMRO heeft een bedrag van in totaal € 16.199,- op de zakelijke betaalrekening en de privérekening van [appellant] kunnen veiligstellen.
3.7
Bij brief van 6 oktober 2020 heeft ABN AMRO de bankrelatie met [appellant] , zowel zakelijk als privé, opgezegd, omdat het op 4 augustus 2020 op zijn zakelijke rekening bijgeschreven bedrag van € 29.499,- afkomstig was van fraude, waar ook aangifte van is gedaan. Verder staat in deze brief vermeld dat ABN AMRO [appellant] heeft geregistreerd in het Incidentenregister en het Extern- en Intern Verwijzingsregister.
3.8
Bij brief van 15 oktober 2020 heeft [appellant] ABN AMRO geschreven het schandalig te vinden dat hij wordt bestempeld als fraudeur en ABN AMRO verzocht zijn bankrekeningen te deblokkeren. [appellant] heeft bij zijn brief een ten name van [naam 2] (hierna: [B.] ) gestelde bestelbon van 27 juli 2020 gevoegd, alsmede inkoopfacturen betreffende bestellingen die [appellant] stelt op 16 juni 2020, 17 juli 2020, 21 juli 2020, 30 juli 2020 en 31 juli 2020 bij derden te hebben geplaatst.
3.9
Voor zover hier van belang vermeldt de ten name van [B.] gestelde bestelbon van 27 juli 2020 een totaalbedrag van € 29.475,- voor de navolgende bestelling: 650 m2 laminaat, 650 m2 ondervloer, 650 m2 muurplinten en 12 plinten.
3.1
De inkoopfacturen die [appellant] aan ABN AMRO heeft gestuurd, betreffen:
 een factuur van D’SIGNFLOR van 16 juni 2020, waarbij voor een totaal bedrag van € 1285,90 is ingekocht:
- KRONO SWISS NOBLESSE WIDE, aantal 121,20, bedrag € 848,40,
- D’SIGNFLOR UNDERLAY KARA, aantal 125, bedrag € 62,50,
- LVT LAMINAAT, aantal 25, bedrag € 375,00.
 een factuur van D’SIGNFLOR van 17 juli 2020, waarbij voor een totaal bedrag van € 640,60 is ingekocht:
- KRONO SWISS NOBLESSE WIDE, aantal 80,80, bedrag € 565,60,
- D’SIGNFLOR UNDERLAY KARA, aantal 150, bedrag € 75,00.
 een factuur van D’SIGNFLOR van 21 juli 2020, waarbij voor een totaal bedrag van € 663,32 is ingekocht:
- D’SIGNFLOR ART GRANDE NAPOLI, aantal 24,44, bedrag € 171,08,
- KRONO SWISS MOUNTAIN VIEW, aantal 70,32, bedrag € 492,24.
 een factuur van [X.] van 30 juli 2020, waarbij voor een totaal bedrag van € 2.312,30 exclusief btw is ingekocht:
- Visio Grande 441565, aantal 47, bedrag € 446,50,
- Visio Grande 35456, aantal 45, bedrag € 427,50,
- Visio Grande 47525, aantal 126,9, bedrag € 1.205,55,
- Visio Grande 44156, aantal 24,5, bedrag € 232,75
 een factuur van D’SIGNFLOR van 31 juli 2020, waarbij voor een totaalbedrag van € 891,16 is ingekocht:
- KRONO SWISS NOBLESSE WIDE, aantal 80,98, bedrag € 566,86,
- D’SIGNFLOR UNDERLAY KARA, aantal 250, bedrag € 125,
- D’SIGNFLOR ART GRANDE NAPOLI, aantal 16,30, bedrag € 114,10,
- ARTGRANDE LVT COLLECTION, aantal 5,68, bedrag € 85,20.
3.11
Bij brief van 26 oktober 2020 heeft ABN AMRO [appellant] medegedeeld dat zij haar beslissing om de bankrelatie met hem te beëindigen niet zal herzien. In deze brief heeft ABN AMRO, voor zover hier van belang, vermeld:
Wat is onze conclusie?
De zakelijke rekening van [bedrijf] werd tot bijschrijving van het fraudebedrag niet actief gebruikt en vertoonde geen bedrijfsgerelateerde transacties. U had kunnen vermoeden dat de tenaamstelling van de bijschrijving niet overeenkwam met de opdrachtgever. U heeft direct na de bijschrijving 2 bedragen doorgeboekt naar uw privérekening en grote contante opnamen gedaan. Dit is ongebruikelijk.
Met de meegestuurde facturen heeft u ook niet aannemelijk gemaakt dat de transactie voor u bestemd zou zijn.
(…)”
3.12
ABN AMRO heeft de rekeningen geblokkeerd en de relatie met [appellant] beëindigd.
3.13
In een aan [appellant] gerichte kennisgeving sepot van de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam, gedateerd 11 november 2021, staat dat [appellant] niet verder wordt vervolgd omdat voor het delict oplichting, gepleegd op 4 augustus 2020 te Amsterdam, onvoldoende bewijs is en omdat voor het delict verduistering, gepleegd op 4 augustus 2020, een niet-strafrechtelijk ingrijpen de voorkeur verdient.

4.Beoordeling

4.1
[appellant] vordert dat ABN AMRO wordt veroordeeld zijn bankrekeningen te heropenen en/of te deblokkeren op straffe van verbeurte van een dwangsom en het saldo op zijn bankrekeningen, voor zover dat nog niet is voldaan, aan hem te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen op de grond dat [appellant] de verdenking van fraude op geen enkele wijze heeft weerlegd en ABN AMRO terecht de bankrelatie ten aanzien van de zakelijke betaalrekening en de privérekening van [appellant] heeft opgezegd.
4.2
[appellant] komt in hoger beroep met één grief op tegen de beslissing van de voorzieningenrechter en de daarvoor gegeven motivering. Het hoger beroep strekt, kort gezegd, ten betoge dat opzegging van de bankrelatie niet rechtvaardig is omdat er geen aanknopingspunt is dat [appellant] bewust heeft deelgenomen aan enige frauduleuze handeling. ABN AMRO is te snel tot het oordeel gekomen dat [appellant] zou hebben gefraudeerd. ABN AMRO heeft te lichtvaardig, niet proportioneel en daarmee in strijd met haar zorgplicht gehandeld. [appellant] heeft bovendien een groot belang bij het weer verkrijgen van zowel een privérekening als een zakelijke rekening, aldus [appellant] .
4.3
Allereerst moet de vraag worden beantwoord of [appellant] een voldoende spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorzieningen. [appellant] kan zijn zakelijke en privérekening bij ABN AMRO niet meer gebruiken. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
4.4
Volgens [appellant] heeft ABN AMRO niet rechtsgeldig gebruik gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelatie. Het hof stelt voorop dat ABN AMRO op grond van artikel 35 ABV in beginsel bevoegd was de bankrelatie met [appellant] op te zeggen. Indien een bank gebruikmaakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de relatie, moet de rechtsgeldigheid daarvan worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Een opzegging is niet rechtsgeldig indien het gebruikmaken van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat kader is mede van belang dat artikel 2 ABV voorschrijft dat de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening zal houden (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
4.5
Het hof acht voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat ABN AMRO op 6 oktober 2020 rechtsgeldig gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de relatie met [appellant] . Daartoe is het volgende redengevend.
4.6
[appellant] erkent dat hij via zijn zakelijke rekening op 4 augustus 2020 de begunstigde is geweest van een frauduleuze overboeking. Deze overboeking vond plaats kort nadat zijn zakelijke rekening, die ABN AMRO in juni 2020 had gedeactiveerd omdat deze niet werd gebruikt, op initiatief van [appellant] op 27 juli 2020 was geactiveerd. Een week later, op 4 augustus 2020, is het frauduleus verkregen bedrag naar deze rekening overgeschreven. [appellant] heeft daarna binnen een uur € 24.000,- overgeboekt naar zijn privérekening, en direct € 10.000,- opgenomen van die rekening alsmede € 3.300,- afgerekend met de betaalpas van zijn privérekening.
4.7
[appellant] stelt dat hij tegenover de overschrijving van het bedrag van € 29.499,- goederen aan een klant heeft geleverd, dat hij niet ervan op de hoogte was dat dit bedrag afkomstig was van fraude, en dat hij dit ook niet had kunnen weten. De onder 3.9 hiervoor genoemde bestelbon zou volgens [appellant] de bestelling van deze klant betreffen, die zich volgens [appellant] op 27 juli 2020 in zijn winkel heeft gemeld. Uit de bestelbon blijkt echter niet welk type laminaat, ondervloer en plint met deze klant zou zijn overeengekomen. Het hof acht het niet aannemelijk dat een klant voor een bedrag van € 29.475,- aan laminaat, ondervloer en plinten bestelt zonder specificaties. Drie van de vijf onder 3.10 vermelde inkoopfacturen dateren van vóór de datum waarop [B.] de bestelling bij hem zou hebben gedaan. Die ondersteunen de stelling dat er kort voor de frauduleuze overboeking een grote bestelling bij [appellant] was gedaan derhalve ook niet. Ook overigens roepen de inkoopfacturen te veel vragen op. Zo zijn blijkens deze inkoopfacturen door [appellant] veel verschillende typen laminaat ingekocht ( [appellant] betwist niet dat het om meer dan tien verschillende soorten en kleuren vloeren gaat), hetgeen bevreemdt in het geval de inkoop dient voor één bestelling van ‘650 m2 laminaat’, zoals vermeld op de bestelbon. [appellant] heeft daar geen overtuigende verklaring voor gegeven. Verder zou [appellant] bij de verkoop aan [B.] een extreme (en daardoor – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – voorshands opmerkelijke) marge hebben behaald, gezien de totaalsom van de inkoopfacturen van € 6.278,86 inclusief btw en de gestelde verkoopprijs aan [B.] van € 29.475,-. Uitgaande van een optelsom van de gegevens uit de inkoopfacturen wordt voorts enkel bij het laminaat de volgens [appellant] door [B.] bestelde 650 m2 gehaald. Op de inkoopfacturen mist nog ongeveer 125 m2 aan ondervloer en deze facturen maken geen melding van 650 m2 aan plinten. [appellant] geeft enkel als verklaring dat hij nog een voorraad had die hij voor de besteldatum al had ingekocht, en dat hij ten behoeve van de bestelling een aanvullende inkoop heeft moeten doen, waarvoor hij de twee inkoopfacturen ontving die van ná de besteldatum van [B.] dateren. Deze verklaring van [appellant] neemt voormelde inconsistenties in het betoog van [appellant] echter niet weg.
4.8
Met betrekking tot de overschrijving zelf stelt [appellant] dat op zich juist is dat de daarbij vermelde transactiegegevens geen verwijzing bevatten naar de verkoop aan [B.] , maar dat dit [appellant] niet kan worden aangerekend omdat hij bij de overschrijving een verband zag tussen de betaling en de bestelling van [B.] , namelijk de [voorletter] (van [naam 1] , hof) bij de tenaamstelling. Dat de omschrijving ‘madrid’ én de hoogte van het bedrag (namelijk € 29.499,- in plaats van € 29.475,-) niet overeenkwamen met de gegevens op de bestelbon, schrijft [appellant] (onder meer) toe aan een administratieve nalatigheid aan zijn zijde. Zeker gelet op de zorgvuldigheid die bij de ontvangst van een groot bedrag als dit mag worden verwacht, had het [appellant] echter moeten opvallen dat bij de transactie zowel de tenaamstelling, als de omschrijving van de transactie, als het bedrag niet overeenkwamen met de gestelde bestelling van [B.] . [appellant] laat na op een overtuigende wijze te verklaren waarom hij deze ieder voor zich opmerkelijke inconsistenties, uitgaande van de juistheid van het betoog van [appellant] , niet heeft gezien.
4.9
[appellant] heeft gesteld dat hij de gewoonte had bij grote bijschrijvingen de ontvangen gelden direct op te nemen, zodat het saldo op zijn bankrekening steeds zo laag mogelijk blijft. [appellant] heeft echter geen enkele onderbouwing gegeven ten aanzien van de schulden die hij stelt te hebben afgelost met het opgenomen bedrag en het kort na de overschrijving gepinde bedrag van € 3.300,-.
4.1
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [appellant] onvoldoende heeft weerlegd dat hij betrokken was bij de fraude waarvan [A.] het slachtoffer werd. Bovendien volgt daaruit dat [appellant] niet aan de zorgplicht heeft voldaan die op grond van artikel 2 lid 2 van de ABV op hem rustte. Daarbij valt in het bijzonder op dat [appellant] het ontvangen bedrag direct en zonder nader onderzoek voor zichzelf heeft aangewend – ondanks dat de transactiegegevens geen verwijzing bevatten naar de verkoop aan [B.] en de omschrijving ‘madrid’ bij de overschrijving op geen enkele wijze met de bestelling van [B.] in verband kon worden gebracht – en dat daarna op zijn rekeningen nog slechts € 16.199,- kon worden veiliggesteld, dus € 13.300,- minder dan [A.] aan hem had voldaan. Weliswaar heeft [appellant] de onder 3.13 genoemde kennisgeving sepot in het geding gebracht, maar dat laat onverlet dat de opzegging, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar was. In de gegeven omstandigheden weegt het belang van ABN AMRO bij beëindiging van de relatie met [appellant] zwaarder dan het belang van [appellant] dat deze relatie wordt voortgezet. Bij dat oordeel heeft het hof tevens in aanmerking genomen dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat [appellant] in het geheel niet meer kan deelnemen aan het bancaire verkeer. De door [appellant] gevorderde voorzieningen zijn dus niet toewijsbaar. Een en ander betekent dat de grief van [appellant] faalt.
4.11
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 2.106,- aan verschotten en € 1.671,- voor salaris, en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt,
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Korsten-Krijnen, A.P. Wessels en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022
.