Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
5.Beslissing
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bankrelatie van [appellant] met ABN AMRO. [appellant] had zowel zakelijke als privé bankrekeningen bij ABN AMRO. De bank heeft de relatie opgezegd na een frauduleuze overboeking van € 29.499,- naar de zakelijke rekening van [appellant]. Deze overboeking vond plaats op 4 augustus 2020, kort nadat de rekening opnieuw was geactiveerd. ABN AMRO blokkeerde de rekeningen van [appellant] en beëindigde de bankrelatie, omdat het bedrag afkomstig was van fraude. [appellant] vorderde in kort geding dat zijn rekeningen heropend zouden worden, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af. In hoger beroep stelde [appellant] dat ABN AMRO niet rechtsgeldig gebruik had gemaakt van haar bevoegdheid tot beëindiging van de bankrelatie. Het hof oordeelde dat ABN AMRO op grond van artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden bevoegd was om de relatie te beëindigen. Het hof achtte het voldoende aannemelijk dat een bodemrechter zou oordelen dat de opzegging rechtsgeldig was. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende had weerlegd dat hij betrokken was bij de fraude en dat de opzegging van de bankrelatie niet onaanvaardbaar was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.