ECLI:NL:GHAMS:2022:240
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Voortgezet gebruik om niet van agrarische grond en de beëindiging daarvan
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Kennemerland Beheer B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. Het geschil betreft het voortgezet gebruik om niet van agrarische grond door [geïntimeerde]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het gebruik per 1 januari 2018 moest eindigen, maar Kennemerland Beheer vorderde dat [geïntimeerde] het perceel leeg en ontruimd ter beschikking moest stellen. De rechtbank oordeelde dat [geïntimeerde] aan deze verplichting had voldaan, ondanks dat er later tulpenbollen op het perceel waren geplant. Kennemerland Beheer stelde dat zij het perceel niet kon verpachten vanwege de aanwezigheid van de bollen, maar het hof oordeelde dat dit niet relevant was voor de verplichtingen van [geïntimeerde]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat Kennemerland Beheer in de kosten van het geding in hoger beroep moest worden veroordeeld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [geïntimeerde] had in 2000 een perceel teelland verkocht aan Marel Projectontwikkeling B.V., met de afspraak dat hij het gebruik om niet mocht voortzetten zolang Marel het perceel niet nodig had. Dit gebruik werd later overgedragen aan Kennemerland Beheer. In 2016 vorderde Kennemerland Beheer de beëindiging van het gebruik, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat het gebruik per 1 januari 2018 moest eindigen, maar [geïntimeerde] voldeed aan zijn verplichtingen door het perceel leeg op te leveren. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat Kennemerland Beheer geen recht had op schadevergoeding voor de tulpenbollen die later op het perceel waren geplant.