Het hof ziet in de door de man aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om de vrouw in de proceskosten te veroordelen, en ziet daarin evenmin grond voor limitering van de alimentatieduur. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit de brief van 30 augustus 2018 van de advocaat van de man aan de rechtbank, haar e-mail van 3 september 2018 alsmede uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat er tussen partijen een afspraak was dat de man de huur van de vrouw, de ziektekostenpremie en een bijdrage voor de kosten van de huishouding zou blijven betalen. De man heeft, nadat de vrouw is verhuisd, vanaf januari 2019 de zorgpremie, de huur van de vrouw ad € 1.785,- én een bijdrage ad € 1.250,- voldaan. Vanaf januari 2020 heeft de man de bijdrage in de kosten van de huishouding verlaagd naar € 885,- per maand en is daarnaast de huur van de vrouw en de zorgpremie blijven betalen.
Vervolgens is in de hoofdprocedure door de advocaat van de man (als bijlage A bij het verweerschrift van de man en in de draagkrachtberekening onder bijlage 12 bij de brief aan de rechtbank van mr. Kim van 21 augustus 2021) een draagkrachtberekening overgelegd waarin de huur van de vrouw is opgenomen als huur van de man en de premie van de ziektekostenverzekering van de vrouw als premie ziektekostenverzekering van de man.
In de bij de echtscheidingsbeschikking gevoegde draagkrachtberekening van de rechtbank is vervolgens aan de lastenkant van de man rekening gehouden met onder andere een premie zorgverzekering ad € 133,- en een huurlast van € 1.785,-, hetgeen evident onjuist was en resulteerde in een partnerbijdrage van aanvankelijk € 396,- per maand.
De proceshouding (van de advocaat) van de man was mede debet aan deze fout in de draagkrachtberekening. Het hof constateert dat het opgeven van kostenposten aan de zijde van de man, terwijl het de lasten van de vrouw betrof, in strijd is met het in het hierboven reeds genoemde artikel 21 Rv bepaalde, te weten dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het niet naleven van die verplichting leidt ertoe dat de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
De man heeft de vrouw op 1 maart 2021 per e-mail bericht dat zij haar eigen kosten van levensonderhoud moest voldoen uit de partneralimentatie en dat de man de zorgverzekering niet meer zou voldoen. De man heeft de vrouw op 1 maart 2021 uitgeschreven uit de zorgverzekering en haar op diezelfde datum gemaild dat zij zelfstandig een zorgverzekering moest afsluiten voor haarzelf en [minderjarige] . Vervolgens heeft de man de vrouw op 12 maart 2021 bericht dat hij het eigen risico 2020 in mindering zou brengen op de partneralimentatie over de maand april 2021, en haar op 3 juli 2021 gemaild dat zij zelf de eigen bijdrage moest voldoen, nadat de afschrijving van de rekening van de man was mislukt. Verder is de vrouw op 6 april 2021 door de verhuurder gemaild dat de huur niet was voldaan, nadat de vrouw op 16 maart 2021 van de man bericht had ontvangen dat hij de huur niet meer zou voldoen per 1 april 2021. Het moet de man van meet af aan duidelijk zijn geweest dat de berekening van de partnerbijdrage onjuist was en de vrouw als gevolg daarvan in financiële problemen zou komen.
Het instellen van hoger beroep tegen de echtscheiding heeft de ingangsdatum van de door de rechtbank bij de bestreden beschikking vastgestelde kinder- en partnerbijdrage weliswaar vertraagd en komt in strijd met de onder 6.3 genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad, maar dit is onder de geschetste omstandigheden onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de vrouw misbruik van recht heeft gemaakt, nu een en ander niet los kan worden gezien van de laakbare proceshouding van de man. Om het met een goed spreekwoord samen te vatten: de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet. Het hof ziet daarom geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van de vrouw en ziet in de gang van zaken evenmin aanleiding voor limitering van de partnerbijdrage.