In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een schriftelijke aanwijzing ontvangen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (GI) met betrekking tot contactbeperkingen tussen haar en [kind 1]. De moeder verzocht om de vervallenverklaring van deze aanwijzing, terwijl de GI verzocht om bekrachtiging van de aanwijzing en het opleggen van een dwangsom bij niet-nakoming.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op 9 december 2021 in hoger beroep is gekomen van de beschikking van de kinderrechter van 9 september 2021. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2022, waarbij de moeder, haar advocaat, de gezinsmanager van de GI en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De pleegmoeder was niet verschenen.
Het hof oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing van 25 mei 2021 onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. De vooraankondiging van de GI aan de moeder was summier en gaf niet voldoende inzicht in de redenen voor de omgangsbeperkingen. Hierdoor was de moeder niet in staat om adequaat haar zienswijze te geven. Het hof verklaarde de schriftelijke aanwijzing vervallen en oordeelde dat de bekrachtiging en de opgelegde dwangsom niet in stand konden blijven. De partijen werden in de gelegenheid gesteld om zelf afspraken te maken over de omgangsregeling, waarbij de GI zo nodig een nieuwe aanwijzing zou kunnen geven.